ECLI:NL:RBROT:2021:7635

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/595685 / HA ZA 20-427
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over onrechtmatige hinder door honden en vijvergeluiden

In deze zaak, uitgesproken op 21 juli 2021 door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen, [naam eiser 1] en [naam eiser 2] als eisers in conventie en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] als gedaagden in conventie. De eisers vorderen dat de gedaagden de overlast van hun honden en de geluiden van een vijver met waterval en filterpomp beëindigen. De rechtbank oordeelt dat de geluidsoverlast door de honden en de vijver onrechtmatig is en dat de gedaagden maatregelen moeten nemen om deze overlast te beëindigen. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers grotendeels toe, met inbegrip van een verbod op het houden van honden in de tuin van de gedaagden en het beperken van de werking van de vijverinstallaties tot bepaalde tijden. De rechtbank legt ook dwangsommen op voor het geval de gedaagden niet aan de veroordelingen voldoen. Daarnaast wordt een schadevergoeding toegewezen aan de eisers voor de geleden overlast. De gedaagden worden in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/595685 / HA ZA 20-427
Vonnis van 21 juli 2021
in de zaak van

1..[naam eiser 1],

2.
[naam eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats eisers],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. L.F.J. Simonis-de Graaff te Tilburg,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

2.
[naam gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats gedaagden],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.J. Willemsen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiser 1] en [naam eiser 2] en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 april 2020;
  • het herstelexploot van 23 april 2020;
  • de akte overlegging producties van [naam eiser 1] en [naam eiser 2], met producties 1 tot en met 4, waaronder een usb-stick met geluidsopnames;
  • de akte uitlating betaling griffierecht van [naam eiser 1] en [naam eiser 2];
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 5 tot en met 15 (de nummering borduurt voort op die van [naam eiser 1] en [naam eiser 2]);
  • aanvullende producties 5 tot en met 8 van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] en twee geluidsopnames;
  • de brief van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] van 2 december 2020 met als bijlage een toelichting op en beschrijving van het filtersysteem;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 8 december 2020;
  • de e-mail van de rechtbank van 4 mei 2021 over het vervolg van de procedure;
  • de akte uitlaten van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], met producties 16 tot en met 21;
  • de antwoordakte uitlaten van [naam eiser 1] en [naam eiser 2], met producties 9 tot en met 11.
1.2.
Vervolgens is de zaak op de rol van 16 juni 2021 geplaatst voor uitlating partijen op grond van artikel 2.16 van het procesreglement. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] hebben de rechtbank op deze roldatum gevraagd vonnis te wijzen. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben zich niet uitgelaten.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser 1] is sinds 2017 eigenaar van de woning aan de [adres 1] en woont daar met zijn partner [naam eiser 2] en hun twee katten.
2.2.
[naam gedaagde 2] is eigenaar van de woning aan de [adres 2] en woont daar al langere tijd met haar partner [naam gedaagde 1]. Zij hebben acht honden - waarvan er twee in de nacht in een hok in de tuin verblijven - en een papegaai. In de achtertuin bevindt zich ook een vijver met koikarpers, die is voorzien van een waterval en een filterpomp.
2.3.
[naam gedaagde 2] is sinds 2010 eigenaar van een eenmanszaak die, onder meer, handelt onder de naam [naam bedrijf]. De door zowel [naam gedaagde 2] als [naam gedaagde 1] binnen [naam bedrijf] verrichte bedrijfsactiviteiten bestaan uit het inzetten van speurhonden voor beveiligings- en opsporingswerkzaamheden.
2.4.
In opdracht van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] heeft Strooming B.V. (hierna: Strooming) in de periode van 16 tot 27 augustus 2019 geluidmetingen gedaan in en rond de woning van [naam eiser 1] en [naam eiser 2]. Het rapport van 10 september 2019 van Strooming vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“De metingen wijzen uit dat de bewoners van [adres 1], [eisers], duidelijk overlast ervaart. Dit is ook feitelijk aantoonbaar.
Als wij kijken naar het wettelijk kader dan zijn de gemiddelde maximale geluidniveau’s die in de woonkamer acceptabel zijn, (…):
  • Overdag 45 dB(A) (07.00 tot 19.00 uur)
  • Avond 40 dB(A) (19.00 tot 23.00 uur)
  • Nacht 35 dB(A) (23.00 tot 07.00 uur)
Voor de slaapkamer gelden strengere eisen namelijk:
  • Overdag 35 dB(A) (07.00 tot 19.00 uur)
  • Avond 30 dB(A) (19.00 tot 23.00 uur)
  • Nacht 25 dB(A) (23.00 tot 07.00 uur)
Wanneer wij kijken naar de meetwaardes dan zien we dat deze de maximale waardes overstijgen. Op de dag worden niveau’s gehaald van 90 dB(A) in de tuin gemeten en 75 dB(A) in de woonkamer gemeten.
De situatie in de slaapkamer is als het ware nog ernstiger. De honden slaan gemiddeld aan om 05:45 uur in de ochtend. Hierbij worden geluidniveau’s gehaald van 60 en 70 dB(A) in de slaapkamer.
Geluidvolumes van 25 dB(A) en meer zijn voldoende om je uit je slaap te halen. De WHO (World Health Organi[z]ation) heeft aangegeven dat het onderbreken van de slaapperiode uiteindelijk zal leiden tot een vermindering van de directe gezondheid. (…)
Een ander storend geluid is de waterval/pomp. Deze installatie zorgt voor een constante geluidsbelasting met een dermate hoog geluidsvolume (40 en 50 dB(A)) dat het als erg storend wordt ervaren. Ook doordat de pomp om de 30 a 40 minuten aanslaat waardoor het geluid enkele minuten boven de 60 dB(A) uitkomt maakt dat rustig zitten in tuin niet mogelijk is. Het geluid is dermate storend dat het woongenot van de bewoners ernstig wordt aangetast.
D[e] gemeten waardes hebben geen incidenteel karakter. De geluiden met een hoog volumeniveau komen dermate vaak voor en houden dermate lang aan dat er duidelijk sprake is van een overlast-situatie.”
2.5.
In het vonnis van deze rechtbank van 30 december 2019 in de kortgedingprocedure tussen partijen heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang, als volgt overwogen:
“Met betrekking tot de door [naam eiser 1] gestelde en door Strooming gemeten overlast door hondengeblaf heeft [naam gedaagde 1] tot zijn verweer aangevoerd dat hij in september/oktober 2019, en daarmee na de metingen door Strooming, de meest blaffende hond heeft vervangen. Daarnaast heeft hij gesteld dat hij het blaffen zoveel mogelijk probeert te beperken en dat hij slechts 2 honden (in zijn tuin) heeft. Volgens hem zijn dit politiehonden die hij traint. Hij erkent dat de honden vaak in de ochtend rond 06:00 uur blaffen, omdat ze dan worden uitgelaten.
De stelling van [naam gedaagde 1] dat de meest blaffende hond na de metingen door Strooming is vervangen, heeft [naam eiser 1] niet betwist. Wat de actuele overlast is, is daarmee de vraag. Daar komt bij dat niet vastgesteld kan worden of [gedaagden] slechts 2 of veel meer, te weten 6 of 7, honden hebben (en in hun tuin houden).
Dat leidt tot het oordeel dat voor het treffen van een voorziening op dit moment geen plaats is. Dat neemt niet weg dat terugkerend hondengeblaf in de nachtelijke uren, daaronder begrepen de vroege ochtend, overlast oplevert die [naam gedaagde 1] moet proberen te voorkomen. Er kan van uit worden gegaan dat het aantal honden de omvang van de overlast in belangrijke mate bepaalt. Mocht blijken dat [naam gedaagde 1] op het punt van het aantal honden in zijn tuin (en de vervanging van een van de honden) de voorzieningenrechter verkeerd heeft voorgelicht, dan kan er (later) alsnog grond zijn voor het treffen van een voorziening, bijvoorbeeld in een bodemprocedure. Op dit moment is het rapport van Strooming, gelet op het verweer van [naam gedaagde 1], daarvoor onvoldoende.”
2.6.
In opdracht van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] heeft Strooming gedurende de week van 17 tot 24 maart 2020 wederom geluidmetingen gedaan in en rond de woning van [naam eiser 1] en [naam eiser 2]. Het rapport van 26 maart 2020 van Strooming vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“BEOORDELING MEETDATA
dinsdag 17 maart
(…)
We zien dat om 19.50 uur een apparaat aangaat die tot 22.54 uur actief blijft. Dit is waarschijnlijk de waterval. Hierbij is een geluidsniveau vastgesteld van 55 dB(A).
(…)
Woensdag 18 maart
(…)
Op ons verzoek heeft [eisers] een logboek bijgehouden van zaken die hun opvielen gedurende de meetperiode.
In het logboek [is] een notitie opgenomen die als volgt luidt:
“00.00 t/m 00.20 honden blaffen en janken”
Als we in de meetdata inzoomen zien we (…) direct na middernacht eerst wat gehuil van de honden, vervolgens gaat om 00.04.45 geblaf plaats vinden met een geluidsniveau van 67 dB(A). Dit houdt aan tot 00.09.35 en gaat langzaam over in gehuil.
De gehele periode duurt tot 00.18.59. Wanneer we dus naar de notitie in het logboek kijken komt dit exact overeen. (…)
Rond 06.30 zien we de honden ontwaken en aanslaan. Er wordt wat geblaft en gehuild door de dieren.
(…)
Tegelijk zien we dat gedurende de nacht de pomp van de vijver gewoon aan blijft staan. Er is een constante brom van 40 dB(A) aanwezig. Het geluid valt in de nachtelijke uren juist meer op omdat het omgevingsgeluid vaak duidelijk lager ligt dan 40 dB(A). Het geluid van de pomp overstem[t] dus het reeds aanwezige omgevingsgeluid.
(…)
Hier zien we een 2e periode van blaffende honden. Er wordt zelfs een geluidniveau gehaald van 80 dB(A). Volgens de ARBO-wet is bij dit soort geluidsniveau’s aan te raden om gehoorbescherming te gebruiken.
(…)
Rond 23.00 geeft het logboek aan dat er opnieuw gedurende een periode van een ½ uur er geblaf te horen is. Dit klopt ook als zodanig met een maximale waarde van 88 dB(A).
We zien hier de periode tussen 22.50 en 23.50. Het blaffen is duidelijk zichtbaar met enkele hele hoge uitschieters van boven de 70 dB(A).
(…)
Opnieuw het harder en zachter draaien van de pomp is zichtbaar. Maar de nachtelijke periode is erg onrustig, geblaf en gehuild gedurende de gehele nacht. Ook na 23.00 is er weer aanhouden geblaf en gehuil vastgesteld.
(…)
Vrijdag 20 maart
(…)
De patronen beginnen sterk op elkaar te lijken. De pomp slaat om 23.00 uur af en om 07.00 weer aan. Op de dag valt het blaffen duidelijk op maar ook weer net voor middernacht is het geblaf erg hard.
(…)
Hier is een vergroting zichtbaar van rond 10.00 uur. De pomp draait op een volume van 55 dB(A), de honden blaffen tot waardes van 76 dB(A) en de papagaai schreeuwt er op los.
Een duidelijke kakafonie van geluid.
Zaterdag 21 maart
De meting laat zien dat de honden weer blaffen en huilen tot aan middernacht.
Maandag 23 maart
(…) Veel geblaf op de dag maar ook al om 06.00 ’s ochtends slaan de honden ook [aan], ook na 23.00 uur.
(…)
CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN
We zien 2 duidelijke geluidsbronnen namelijk;
Pompinstallatie (“de waterval”)
We zien dat om 07.00 en om 23.00 de stand van het apparaat verander[t]. Doordat we een doorlopende lijn blijven zien is het een en hetzelfde apparaat maar wordt waarschijnlijk harder of zachter gezet mbv een timer.
Overdag bereikt het geluid van de pomp 57 dB(A) als gemiddelde waarde (…). In de nachtelijke uren (na 23.00 uur) zakt het geluidsniveau naar een gemiddelde waarde van 42 dB(A). Hogere waardes zijn ook gemeten waarschijnlijk is de wind hierop van invloed.
Honden
De honden beginnen structureel al voor 06.00 uur met blaffen en janken. We zien over de gehele dag heen periodes waarin de honden aanslaan. Structureel zien we na 23.00 tot middernacht dat de honden blaffen en janken. Hierbij worden geluidniveau’s gemeten van 88 dB(A).
Wanneer we kijken naar de geluidniveau’s van de installatie en de honden dan overschrijden zij de geldende normen. De norm voor de maximale geluidswaarde die in de slaapkamer is toegestaan is 25 dB(A). deze geldt voor de periode vanaf 23.00 tot 07.00. (…).
Wanneer we dit vermeerderen met de geluidsisolatiewaarde van de gevel, 20 dB(A), dan beteken[t] dit dat buiten er een maximaal geluidniveau mag zijn van 45 db(A). In de regel is dit veelal lager. Het RIVM classificeert deze omgeving als redelijk, akoestisch gezien. Hierbij geldt een gemiddeld geluidsniveau over 24 uur heen gemeten van 51 tot 55 dB(A). Vaak zien we dat de uitslagen tussen minimum en maximum waarde 10 dB bedraagt. Dit houdt in dat [een] waarde in de nachtelijke uren van 41 dB(A) als redelijk wordt bestempeld. Wanneer we naar de meetwaardes kijken komen we boven deze normwaarde uit, alleen al op basis van de gebruikte installatie. Als we geluidsbelasting van de honden meetellen dan komen we snel boven een nachtwaarde van 50 dB(A).
Een bijzonder aspect is het zogenaamde schrikeffect. Dit houdt in dat iemand uit zijn slaap kan worden gewekt als het geluidniveau in de slaapkamer hoger is dan 25 dB(A). Kortdurende geluiden zijn al voldoende om iemand te wekken, denk hierbij aan een deur die hard dichtslaat.
Wanneer iemand dus in slaap is en er is een hard geluid dan schrikt men wakker. De lichamelijke reactie is dan een directe verhoging van de hartslag, de bloeddruk stijgt, er wordt adrenaline aangemaakt en cortisol (stresshormoon). Je zit in feite rechtop in bed met kloppend hart. Het duurt dan ook enige tijd voordat het lichaam weer zijn ruststand heeft bereikt en er weer verder geslapen kan worden.
In dit geval produceren de honden geluidsniveaus die beduidend hoger liggen dan 45 dB(A). er zijn aantoonbare waardes vastgesteld van 88 dB(A). Het is dus zeker dat de honden overlast bezorgen wat ten koste gaat van de nachtrust van [eisers]. Ook al omdat er een reeds aanwezig geluidsniveau in de omgeving is die al 42 dB(A) bedraagt.”

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. [naam gedaagde 1] veroordeelt om binnen 15 dagen na betekening van het vonnis alle bedrijfsactiviteiten aan de [adres 2] te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte hiervan dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in gebreke blijven aan de veroordeling te voldoen, althans een dwangsom ter hoogte van een door de rechtbank vast te stellen bedrag;
II. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt om binnen 5 dagen na betekening van het vonnis de overlast van de honden in de tuin te staken en gestaakt te houden door de honden die verblijven in hun tuin te verwijderen en verwijderd te houden uit hun tuin en voorts aldaar geen honden of andere dieren te houden of te zullen gaan houden, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte hiervan dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, althans een dwangsom ter hoogte van een door de rechtbank vast te stellen bedrag;
III. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt om binnen 5 dagen na betekening van het vonnis de overlast van hun papegaai en/of ander gevogelte te staken en gestaakt te houden door het binnenhouden van de papegaai en/of ander gevogelte op ten minste 2,5 meter afstand van de deur en/of raam en/of andere opening in de woning, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte hiervan dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen;
IV. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt om binnen 5 dagen na betekening van het vonnis de overlast van de vijver (de waterval, pomp en installatie) te staken en gestaakt te houden door:
- het staken en gestaakt houden van de waterval,
- het gebruik van de pomp/installatie te beperken tot dagelijks overdag tussen 10.00 en 11.00 uur, althans een door de rechtbank te bepalen korte tijd overdag,
dan wel een andere door de rechtbank te bepalen beperking in gebruik waarmee de overlast wordt weggenomen, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte hiervan dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen;
V. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [naam eiser 1] en [naam eiser 2] van een schadevergoeding van € 4.525,40 binnen 5 werkdagen na betekening van het vonnis;
Subsidiair
I. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt om binnen 10 werkdagen na betekening van het vonnis de overlast van de honden in de achtertuin te staken en gestaakt te houden door het treffen van voldoende geluidsisolerende en beperkende voorzieningen waarmee het geluid wordt teruggebracht tot onder de wettelijk geldende geluidsnormen voor woningen, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte hiervan dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, althans een dwangsom ter hoogte van een door de rechtbank vast te stellen bedrag;
II. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] veroordeelt om binnen 5 werkdagen na betekening van het vonnis de overlast van de vijver (de waterval, pomp en installatie) te staken en gestaakt te houden door het:
- niet in werking hebben van de waterval, pomp en installatie in de uren tussen
23
uur en 07.00 uur, alsmede
- treffen van voldoende geluidsisolerende en -beperkende voorzieningen waarmee het geluid in de uren tussen 07.00 uur en 23.00 uur wordt teruggebracht tot onder de wettelijk geldende geluidsnormen voor woningen, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte hiervan dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, althans een dwangsom ter hoogte van een door de rechtbank vast te stellen bedrag;
III. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt om op eerste verzoek van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] hun medewerking te verlenen aan een onderzoek van een door [naam eiser 1] en [naam eiser 2] aan te wijzen deskundige om vast te stellen of de vanwege het vonnis getroffen voorzieningen en maatregelen voldoende zijn om het geluid terug te brengen en te houden tot onder de wettelijk geldende geluidsnormen voor woningen, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte hiervan dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, althans een dwangsom ter hoogte van een door de rechtbank vast te stellen bedrag;
Meer subsidiair
I. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk verbiedt om de waterval, de pomp en de installatie in werking te hebben in de uren tussen 23.00 en 07.00 uur, althans een andere door de rechtbank te bepalen tijd in de nachtelijke en vroege ochtenduren, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte hiervan dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, althans een dwangsom ter hoogte van een door de rechtbank vast te stellen bedrag;
Primair, subsidiair en meer subsidiair
I. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na het vonnis, indien voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf de vijftiende dag na het vonnis.
3.2.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag.
3.3.
De honden in de tuin, de vijver met waterval en filterpomp en de papegaai van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] veroorzaken een geluidsniveau dat de grens van wat [naam eiser 1] en [naam eiser 2] als buren in redelijkheid moeten dulden, overschrijdt. Deze mate van hinder en het nalaten daartegen adequate geluidswerende maatregelen te treffen is onrechtmatig jegens [naam eiser 1] en [naam eiser 2]. Zij hebben recht op en belang bij herstel van hun woongenot door het beëindigen van de onrechtmatige geluidsoverlast. Voor zover het aankomt op een belangenafweging geldt ten aanzien van de vijver dat er legio alternatieven zijn voor zuurstoftoevoer, die [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] onbenut hebben gelaten.
3.4.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring en/of afwijzing van de vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis en vermeerderd met de nakosten.
3.5.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] voeren aan vrij te zijn in de inrichting van hun woning en tuin en betwisten onrechtmatige hinder te veroorzaken. Bovendien waren [naam eiser 1] en [naam eiser 2] bij de aankoop van hun woning op de hoogte van de aanwezigheid van de honden en vijver met waterval in de tuin van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] en van het bedrijf van [naam gedaagde 2] aan huis, waar zij kennelijk geen bezwaar tegen hadden. Daar kunnen zij nu niet van terugkomen, aldus [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2].
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.7.
[naam eiser 3] en [naam eiser 4] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] hoofdelijk veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis primair de magnolia, knotwilg, conifeer, laurierstruik en andere beplanting in de verboden zone als bedoeld in artikel 5:42 BW te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of gedeelte van een dag dat [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] in gebreke zijn aan deze veroordeling te voldoen en subsidiair tot het jaarlijks verwijderen en afvoeren van overhangende takken van de beplanting dichtbij de erfgrens en tot een dusdanig onderhoud van deze beplanting dat de takken hiervan niet meer over het perceel van [naam eiser 3] en [naam eiser 4] zullen hangen, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of gedeelte van een dag dat [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] in gebreke zijn aan deze veroordeling te voldoen;
II. [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] hoofdelijk veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het kattenluik dicht te maken en de katten binnen te houden en binnen te laten houden, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of gedeelte van een dag dat [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] in gebreke zijn aan deze veroordeling te voldoen;
III. [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] hoofdelijk veroordeelt tot het verlenen van medewerking aan het omdraaien van de schroeven in de beugels van de schutting van [naam eiser 3] en [naam eiser 4], door na voorafgaande aankondiging van deze werkzaamheid toegang te verlenen tot het eigendom van [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] om de schroeven in de beugels los te maken en dit deel van de schutting mee te nemen, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of gedeelte van een dag dat [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] in gebreke zijn aan deze veroordeling te voldoen;
IV. [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] hoofdelijk verbiedt om foto’s en filmpjes van [naam eiser 3] en [naam eiser 4] en/of hun eigendommen te maken en openbaar te maken, alsmede te verbieden om op de schutting meetapparatuur te plaatsen zonder toestemming van [naam eiser 3] en [naam eiser 4], op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of gedeelte van een dag dat [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] in gebreke zijn aan dit verbod te voldoen;
V. [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis en eveneens vermeerderd met de nakosten.
3.8.
[naam eiser 3] en [naam eiser 4] leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag.
3.9.
[naam eiser 3] en [naam eiser 4] hebben last van overhangende begroeiing van planten en bomen in de voor- en achtertuin van [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2]. Ook hebben zij last van de katten van [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2], die over de schutting lopen, waardoor de honden van [naam eiser 3] en [naam eiser 4] aanslaan en waarover [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] vervolgens klagen. De schroeven in de schutting aan de zijde van [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] maken het onmogelijk voor [naam eiser 3] en [naam eiser 4] om hun schutting zonder gebruikmaking van het ladderrecht te onderhouden.
3.10.
[naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] voeren verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen in reconventie. Ten aanzien van hun vorderingen hebben [naam eiser 3] en [naam eiser 4] zich niet eerder tot [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] gewend. De begroeiing in de voortuin bevindt zich daar al 34 jaar, zodat die vordering van [naam eiser 3] en [naam eiser 4] is verjaard. Alle bomen in de achtertuin zijn al weg en [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] verlenen [naam eiser 3] en [naam eiser 4] toestemming om de eventueel overhangende begroeiing van de magnolia zelf weg te halen, nu hen duidelijk is gemaakt dat [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] niet tegen de schutting van [naam eiser 3] en [naam eiser 4] aan mogen staan. Bij vordering IV hebben [naam eiser 3] en [naam eiser 4] geen belang, aldus [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2].
3.11.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

Ontvankelijkheid vorderingen tegen [naam gedaagde 1]
4.1.
Uit artikel 5:37 BW volgt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen, zoals door het veroorzaken van geluidsoverlast. Enige vorm van hinder moet men dulden; het moet gaan om overlast (HR 20 december 1940,
NJ1941, 336). Of het veroorzaken van hinder onrechtmatig is, is afhankelijk van de aard, de ernst, de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden (HR 3 mei 1991,
NJ1991, 476). Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en met de mogelijkheid – mede gelet op de daaraan verbonden kosten – en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen (HR 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823). Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de stelplicht en (bij voldoende gemotiveerde betwisting) de bewijslast van de onrechtmatige hinder op [naam eiser 1] en [naam eiser 2].
4.2.
Anders dan [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben aangevoerd, is artikel 5:37 BW, gelet op de strekking van deze regel uit het burenrecht, van overeenkomstige toepassing op gebruikers/niet-eigenaars (vergelijk HR 24 januari 1992,
NJ1992, 280 en 281). Dit betekent dat [naam eiser 1] en [naam eiser 2] ontvankelijk zijn in hun vorderingen tegen [naam gedaagde 1].
De honden
4.3.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] stellen overlast te ondervinden van het geluid van blaffende, piepende en jankende in de tuin van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] verblijvende honden. Zij onderbouwen die stelling onder meer met geluidsfragmenten, verklaringen van buurtbewoners en de resultaten van het onder 2.6 aangehaalde geluidsonderzoek. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zij gesteld dat de honden in de tuin iedere nacht aanslaan, op wisselende tijden. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] betwisten dit niet en zij betwisten ook niet dat een blafband wordt gebruikt om de honden stil te krijgen. Wel betwisten zij dat het geluidsniveau op dit moment nog dusdanig is dat het jegens [naam eiser 1] en [naam eiser 2] onrechtmatig is. Zij zeggen na het kortgedingvonnis diverse maatregelen te hebben getroffen, waaronder het plaatsen van een voorzetwand, het aanpassen van het tijdstip waarop de honden worden uitgelaten (waarop de honden aanslaan), het sluiten van de voorzetwand in de nachtelijke uren en het overdag vaker meenemen van de honden naar een locatie voor trainingen of voor het werk van de honden. Zij onderbouwen echter onvoldoende dat dit de geluidsoverlast heeft weggenomen of verminderd en daarmee dat zij adequate maatregelen hebben getroffen, wat [naam eiser 1] en [naam eiser 2] bestrijden. Gelet hierop en nu [naam eiser 1] en [naam eiser 2] voldoende gemotiveerd hebben gesteld dat de geluidsoverlast (nog steeds) structureel grensoverschrijdend is, had het op de weg van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] gelegen om hun betwisting van de onrechtmatige situatie nader te onderbouwen. Het tweede rapport van Strooming toont aan dat de honden ook na het kortgedingvonnis regelmatig aanslaan en daarbij grensoverschrijdende geluidsniveaus produceren. Wat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] tegen de betrouwbaarheid van het onderzoek hebben aangevoerd, zoals het wijzen op andere omgevingsgeluiden en door [naam eiser 1] en [naam eiser 2] zelf geproduceerd geluid, overtuigt niet. Dit berust immers slechts op aannames en maakt niet aannemelijk dat de vanuit de tuin en woning van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] waargenomen hondengeluiden een andere bron hebben. Bovendien is met andere kenbare geluidsbronnen, waaronder het gebruik van de hogedrukreiniger door [naam eiser 1] en [naam eiser 2], in het rapport van Strooming op een kenbare manier rekening gehouden.
4.4.
Voor zover al juist is dat [naam eiser 1] en [naam eiser 2] bij de aankoop van hun woning hebben gezien of hadden moeten zien dat er honden in de tuin van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] verbleven, betekent dit nog niet dat zij rekening moesten houden met onrechtmatige hinder en die hebben te accepteren. Maatgevend voor een vordering op grond van onrechtmatige hinder is dat de hinder grensoverschrijdend is. Gesteld noch gebleken is dat [naam eiser 1] en [naam eiser 2] dat bij de aankoop van hun woning hadden (moeten) voorzien en hebben aanvaard.
4.5.
Nu [naam eiser 1] en [naam eiser 2] tijdens de mondelinge behandeling hebben verduidelijkt dat de geluidsoverlast zich in wezen beperkt tot de twee honden die in de tuin verblijven en de bedrijfsactiviteiten van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] meer inhouden, zoals het verrichten van administratieve werkzaamheden en het houden van zes honden die in huis overnachten, is de rechtbank van oordeel dat het primair onder I gevorderde verder gaat dan nodig is om een einde te maken aan de onrechtmatige hinder. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.6.
Wel dient de door de buiten verblijvende honden veroorzaakte onrechtmatige hinder te worden opgeheven. De rechtbank realiseert zich dat toewijzing van het primair onder II gevorderde vergaand is, maar is desondanks van oordeel dat [naam eiser 1] en [naam eiser 2] er aanspraak op kunnen maken dat er niet langer honden in de tuin van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] verblijven en overnachten. Op grond van de stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, is als voldoende gemotiveerd gesteld en onvoldoende gemotiveerd betwist komen vast te staan dat de honden in de tuin iedere nacht op wisselende tijden aanslaan (en vervolgens gaan janken als gevolg van hun blafband). Deze hinder kan, zeker ten opzichte van directe buren in een woonwijk, niet anders dan als zeer ernstig worden beschouwd, ook gelet op de onbeperkte duur ervan. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben weliswaar gesteld dat zij maatregelen hebben getroffen om de overlast te beperken, maar die maatregelen zijn niet voldoende gebleken en hebben zij bovendien niet voldoende onderbouwd. Met name hebben [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hun stelling dat het niet mogelijk is om de honden in de nacht binnen of op een andere plaats onder te brengen niet onderbouwd met controleerbare argumenten. De belangen van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] bij het beëindigen van de onrechtmatige hinder wegen onder deze omstandigheden zwaarder dan de belangen van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] bij het handhaven van de huidige situatie. Overigens hebben zij ook zes honden die binnen overnachten en is één van de honden buiten op leeftijd, zodat niet aannemelijk is (en dat is ook niet gemotiveerd aangevoerd) dat toewijzing van de vordering het einde van het bedrijf en daarmee de inkomstenbron van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zal betekenen.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], gelet op de ingrijpendheid van het gevorderde en de daarvoor noodzakelijke maatregelen, een redelijke termijn moet worden gegeven om te voldoen aan de veroordeling om hun honden uit de tuin te verwijderen. De door [naam eiser 1] en [naam eiser 2] gevorderde termijn acht de rechtbank onredelijk kort.
Gezien de bedrijfsactiviteiten van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] en de feitelijke situatie in de afgelopen jaren hebben [naam eiser 1] en [naam eiser 2] er een gerechtvaardigd belang bij dat ook in de toekomst geen honden in de tuin van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] worden gehouden en overnachten. Er bestaat echter geen aanwijzing – daarvoor is ook onvoldoende gesteld – dat de overlast ook door andere dieren in de tuin wordt of zal worden veroorzaakt, zodat voor toewijzing van het verbod om andere dieren in de tuin te houden geen grond bestaat.
4.8.
Gelet op het voorgaande zal het primair onder II gevorderde gedeeltelijk worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
De papegaai
4.9.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] baseren hun vordering vooral op de overlast die wordt ervaren van een buiten verblijvende papegaai. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] stellen dat dit hun vorige papegaai was en dat zij nu een papegaai hebben die altijd binnen is. Dit hebben [naam eiser 1] en [naam eiser 2] niet gemotiveerd weersproken. Hun stelling dat het direct bij een opening plaatsen van de papegaai een vergelijkbaar storend geluidseffect geeft, is door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] niet gemotiveerd weersproken en zij hebben onvoldoende onderbouwd dat het zorgen voor enige afstand van de papegaai tot open ramen of deuren onwerkbaar is. Wel is de door [naam eiser 1] en [naam eiser 2] gevorderde afstand naar het oordeel van de rechtbank onnodig groot en ook moeilijk te realiseren en te handhaven.
4.10.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] hebben niet gemotiveerd gesteld dat zij overlast ervaren van andere vogels dan de papegaai of dat gegronde vrees bestaat voor dergelijke overlast in de toekomst. In zoverre zal het primair onder III gevorderde worden afgewezen.
4.11.
Gelet hierop wijst de rechtbank het primair onder III gevorderde gedeeltelijk toe zoals in de beslissing vermeld.
De vijver
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat alle contacten en uitwisseling van stukken na de mondelinge behandeling heeft plaatsvonden in het kader van het aftasten van de mogelijkheden van een minnelijke regeling. Uitgangspunt is dat het inhoudelijke debat met het sluiten van de mondelinge behandeling is afgerond. Gelet hierop volgt de rechtbank [naam eiser 1] en [naam eiser 2] in hun bezwaar tegen de inhoud van de door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] na de mondelinge behandeling ingediende akte. Die ziet immers niet op nieuwe feiten en omstandigheden – die zij gelet op het tijdsverloop sinds de mondelinge behandeling nog wel naar voren mochten brengen – maar heeft de strekking om nieuwe bewijsmiddelen in te brengen ter betwisting van door [naam eiser 1] en [naam eiser 2] ingenomen stellingen en daarvan in het geding gebrachte bewijs en komt daarmee neer op voortzetting van het reeds afgesloten debat. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zijn daartoe niet in de gelegenheid gesteld en de rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde dat zij zichzelf die gelegenheid verschaffen. Nu [naam eiser 1] en [naam eiser 2] bij akte wel inhoudelijk hebben gereageerd, zal de rechtbank vanwege het belang van een volledige beoordeling van het geschil globaal acht slaan op de stukken en argumenten van partijen voor zover zij op elkaar hebben kunnen reageren en dat voor de beslissing relevant is.
4.13.
De inhoud van hun akte biedt onvoldoende steun aan het standpunt van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] dat van onrechtmatige hinder vanwege hun vijver geen sprake is. Daaraan draagt bij dat de in opdracht van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] door QuattroExpertise verrichte geluidsmeting, in tegenstelling tot de door Strooming verrichte metingen, slechts op een enkel willekeurig moment midden op de dag in hun eigen tuin is verricht. Kennelijk is daarbij bovendien als uitgangspunt genomen dat de waterval en/of waterpomp hetzij ingeschakeld hetzij uitgeschakeld zijn/is, zonder in te gaan op de (on)mogelijkheid om de werking op uiteenlopende niveaus in te stellen, waarvan het rapport van Strooming wel blijk geeft. Bovendien is de door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] ingeschakelde deskundige ook zelf van mening dat het in de nachtelijke uren aanzetten van de waterval en pomp leidt tot grensoverschrijdende geluidsoverlast.
4.14.
Wat de rechtbank onder 4.4 heeft overwogen geldt ook voor de vijver, zodat het verweer van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] dat [naam eiser 1] en [naam eiser 2] wisten wat ze kochten geen soelaas biedt. Of de waterval en pomp aanstonden toen zij het huis bezichtigden, is in dit verband niet van belang.
4.15.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [naam eiser 1] en [naam eiser 2] weliswaar hun voorkeur uitgesproken om de waterval enkele uren in de nacht te activeren, maar zij hebben hun eis niet gewijzigd. De rechtbank heeft te beslissen op de ingestelde vorderingen. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] hebben toegelicht dat met filterpomp en installatie hetzelfde apparaat wordt bedoeld en dat de overlast dus wordt ervaren van twee bronnen, de waterval en de filterpomp. Geluidsmetingen van Strooming tonen aan dat structureel sprake is van een behoorlijk geluid van de waterval en/of filterpomp, dat in elk geval ’s nachts altijd te horen is en regelmatig de normen overschrijdt. De filterpomp veroorzaakt een storend continu aanwezig geluid, maar met name overdag, wanneer het geluid wegvalt tegen het omgevingsgeluid, is dat van een minder ingrijpend niveau dan de waterval, waarvan ook [naam eiser 1] en [naam eiser 2] verklaard hebben de meeste hinder te ondervinden. Hoewel [naam eiser 1] en [naam eiser 2] een zekere mate van hinder, waaronder enige geluidsoverlast, dienen te dulden, ook als dit incidenteel de normen overschrijdt, is het dag en nacht in werking hebben van de waterval en filterpomp dusdanig ingrijpend dat het onrechtmatig is. Die onrechtmatigheid dient te worden opgeheven. Bij de beoordeling van wat in dit verband redelijk is, komt het aan op een belangenafweging. Enerzijds hebben [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] er belang bij om hun tuin naar eigen wens in te richten, ook met een vijver met vissen en toebehoren. Uiteraard is ook de gezondheid van hun koikarpers van belang. Anderzijds gaat het te ver als zij met de daaraan gegeven invulling het leven van hun buren dag en nacht verstoren. Gelet op deze belangen komt de rechtbank tot een balans als in de beslissing vermeld. Enerzijds is daarmee het belang van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] bij goede nachtrust en het op een groot deel van de dag met voldoende rust in de tuin kunnen zitten voldoende gewaarborgd. Anderzijds biedt het [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] de mogelijkheid om de vijver gedurende acht uur per etmaal van zuurstof van de waterval en overdag continu van door de filterpomp gezuiverd water te voorzien. De rechtbank overweegt dat als dit voor het welzijn van de koikarpers onwerkbaar blijkt te zijn, wat gedurende de proefperiode na de mondelinge behandeling – toen de waterval en misschien ook de pomp korter aanstonden dan de rechtbank toelaatbaar acht – niet of onvoldoende is gebleken, het aan [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] is om een andere acceptabele oplossing te vinden zonder onrechtmatig inbreuk te maken op het woongenot van hun buren.
4.16.
Alles afwegend wijst de rechtbank het primair onder IV gevorderde toe zoals in de beslissing vermeld.
Dwangsommen en uitvoerbaarheid bij voorraad
4.17.
Gelet op de weigerachtige houding van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] om aan de belangen van hun buren tegemoet te komen door adequate maatregelen te treffen, hebben [naam eiser 1] en [naam eiser 2] recht op en belang bij prikkels tot nakoming. De rechtbank zal daarom aan de niet-nakoming van de in dit vonnis gegeven veroordelingen dwangsommen verbinden als in de beslissing te melden en maximeren. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] hebben er voorts recht op en belang bij dat thans op korte termijn een einde wordt gemaakt aan de onrechtmatige hinder. Anderzijds hebben [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] er geen gerechtvaardigd belang bij om deze hinder hangende een eventueel hoger beroep te blijven veroorzaken. De rechtbank zal dit vonnis daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Schadevergoeding
4.18.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] vorderen vergoeding van de door het onrechtmatig handelen geleden schade, die zij onderbouwen met een gespecificeerde kostenopgave van de geluidmetingen. De rechtbank leest hierin een beroep op artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b BW, op grond waarvan redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking komen. Nu [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] (de hoogte en redelijkheid van) die kosten niet hebben betwist, zal deze vordering worden toegewezen. De gevorderde betalingstermijn acht de rechtbank onredelijk kort en zal nader worden vastgesteld.
4.19.
Gelet op het voorgaande behoeven de (meer) subsidiaire hoofdvorderingen geen bespreking. Voor zover deze vorderingen verder gaan dan de veroordelingen in het kader van de primaire vorderingen, bijvoorbeeld wat betreft de termijn om de honden uit de tuin te verwijderen, volgt uit het voorgaande dat de (meer) subsidiaire vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen.
De rechtbank acht het subsidiair onder III gevorderde niet toewijsbaar, omdat onvoldoende duidelijk is wat moet worden verstaan onder “de wettelijke geluidsnormen voor woningen”. Als [naam eiser 1] en [naam eiser 2] menen dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] dit vonnis niet naleven of dat de veroordelingen ontoereikend zijn om een einde te maken aan de onrechtmatige hinder, is het aan hen om te bepalen of zij vervolgstappen zetten en zo ja, welke.
Proceskosten
4.20.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zullen als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] worden begroot op:
  • Griffierecht € 937,00
  • Salaris advocaat € 1.407,50 (2,5 punten × tarief II van € 563,-)
  • Kosten dagvaarding
Totaal € 2.449,53
4.21.
De gevorderde nakosten worden toegewezen op basis van de per 1 februari 2021 geïndexeerde tarieven.
in reconventie
4.22.
Op grond van artikel 5:42 BW is het niet geoorloofd om bomen binnen 2 meter en heesters en heggen binnen 50 centimeter afstand (de verboden zone) van de erfgrens te hebben, tenzij de eigenaar daarvoor toestemming heeft gegeven. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de stelplicht en (bij voldoende gemotiveerde betwisting) de bewijslast van de aanwezigheid van bomen en beplanting binnen die zone op [naam eiser 3] en [naam eiser 4].
Begroeiing voortuin
4.23.
[naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] hebben aangevoerd dat de struiken in de voortuin er al 34 jaar staan. [naam eiser 3] en [naam eiser 4] hebben dat niet betwist en evenmin hebben zij het beroep op verjaring gemotiveerd weersproken, zodat dit beroep slaagt en de rechtsvordering van [naam eiser 3] en [naam eiser 4] op grond van artikel 3:314 lid 1, gelezen in samenhang met 3:306 BW, is verjaard. Vordering I zal dan ook worden afgewezen voor zover deze betrekking heeft op de voortuin.
[naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] hebben zich bereid verklaard om de struiken in de voortuin op vrijwillige basis te snoeien. De rechtbank neemt aan dat, als [naam eiser 3] en [naam eiser 4] daar prijs op stellen, zij dat laten weten en hun buren daartoe ongehinderd in de gelegenheid stellen.
Begroeiing achtertuin
4.24.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [naam eiser 3] en [naam eiser 4] gesproken over de aanwezigheid van een knotwilg en een magnolia. Gesteld noch gebleken is waar deze zich bevinden. Gelet op de op hen rustende stelplicht had het op de weg van [naam eiser 3] en [naam eiser 4] gelegen om daarover duidelijkheid te verschaffen, ook nu [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] betwisten dat in de achtertuin (nog) bomen staan in de verboden zone. Op basis van de gedingstukken heeft de rechtbank verder niet kunnen vaststellen dat zich in de tuin van [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] (nog) een laurier en conifeer bevinden. Ook op dit punt had het op de weg van [naam eiser 3] en [naam eiser 4] gelegen om een en ander concreet te maken. Nu zij dit hebben nagelaten, kan de rechtbank niet vaststellen dat zich op dit moment bomen of struiken bevinden binnen de verboden zone. De overgelegde foto’s zijn daartoe onvoldoende, ook nu niet duidelijk is waar en wanneer deze zijn genomen. Daarbij komt dat [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] onweersproken hebben aangevoerd dat zij tot snoeien of verplaatsen nooit zijn aangemaand en dat [naam eiser 3] en [naam eiser 4] onvoldoende gemotiveerd hebben gesteld dat sprake is van (onrechtmatig) overhangende takken. Gelet hierop zal vordering I ook met betrekking tot de achtertuin worden afgewezen.
Katten
4.25.
[naam eiser 3] en [naam eiser 4] hebben hun tweede vordering gegrond op onrechtmatige hinder. In het licht van de onder 4.1 aangehaalde maatstaf hebben [naam eiser 3] en [naam eiser 4] hun stellingen onvoldoende onderbouwd. [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] hebben betwist dat de op de in het geding gebrachte foto’s zichtbare katten van hen zijn. Bovendien hebben zij onweersproken aangevoerd dat hun katten na 21.00 uur altijd binnen zijn en zodoende na die tijd geen overlast kunnen veroorzaken, waaronder het (doen) aanslaan van de honden. Dat de katten van [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] meer dan incidenteel in de tuin van [naam eiser 3] en [naam eiser 4] poepen of plassen, is evenmin voldoende gemotiveerd gesteld. Een en ander leidt ertoe dat naar de onder 4.1 aangehaalde maatstaf geen sprake is van onrechtmatige hinder, zodat voor toewijzing van deze vordering geen plaats is.
Schutting
4.26.
[naam eiser 3] en [naam eiser 4] hebben onweersproken gesteld dat de schutting hun eigendom is en op hun perceel staat. In zoverre moeten zij over de schutting kunnen beschikken op de wijze die hen goeddunkt. De vordering heeft evenwel de strekking te voorkomen dat zij een beroep op het ladderrecht moeten doen, rekening houdend met de verstoorde verstandhouding tussen de buren. Niet gesteld of gebleken is echter dat nu of in de nabije toekomst sprake is van redelijkerwijs noodzakelijk onderhoud. Dit betekent dat de vordering slechts een preventieve functie heeft zonder concreet en actueel belang. Om die reden zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
Foto / film
4.27.
Ter onderbouwing van hun stelling dat zij door [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] worden bespied, wijzen [naam eiser 3] en [naam eiser 4] slechts op door [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] in het geding gebrachte foto’s. Zij hebben niet gesteld en onderbouwd dat wat [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] doen verder gaat dan het verzamelen van bewijs van de aan hun vorderingen ten grondslag liggende feiten en omstandigheden, terwijl niet in geschil is dat [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] bewijs van de gestelde overlast moeten kunnen leveren. Nu niet gesteld of gebleken is dat de gemaakte foto’s en/of filmpjes verder strekken dan dit doel, kan dit niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Van enige grond voor het in dit verband gevorderde verbod is dan ook geen sprake.
4.28.
De slotsom is dat alle vorderingen worden afgewezen.
4.29.
[naam eiser 3] en [naam eiser 4] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] worden begroot op € 563,- aan salaris advocaat (1 punt × tarief € 563,-).

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] om de in hun tuin verblijvende en overnachtende honden uiterlijk drie maanden na heden uit de tuin te verwijderen en verwijderd te houden en verbiedt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] om andere honden te gaan houden die in de tuin verblijven, anders dan om vanuit hun huis onmiddellijk en zonder in de tuin te stoppen naar de openbare weg te gaan en omgekeerd,
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat niet aan de veroordeling onder 5.1 wordt voldaan, met een maximum van € 50.000,-,
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] om hun papegaai en eventuele toekomstige papegaaien vanaf de vijfde dag na heden binnen te houden en op ten minste één meter afstand van openstaande ramen, openstaande buitendeuren en andere naar buiten gerichte openingen van hun woning,
5.4.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van een dwangsom van € 200,- voor iedere dag dat niet aan de veroordeling onder 5.3 wordt voldaan, met een maximum van € 10.000,-,
5.5.
verbiedt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] om de waterval vanaf de vijfde dag na heden in werking te hebben tussen 23.00 uur en 07.00 uur en tussen 11.00 uur en 19.00 uur. Dit betekent dat de waterval uitsluitend in werking mag zijn tussen 07.00 uur en 11.00 uur en tussen 19.00 uur en 23.00 uur,
5.6.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij het onder 5.5 gegeven verbod niet naleven, met een maximum van € 25.000,-,
5.7.
verbiedt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] om de filterpomp vanaf de vijfde dag na heden in werking te hebben tussen 23.00 uur en 07.00 uur. Dit betekent dat de pomp uitsluitend tussen 07.00 uur en 23.00 uur in werking mag zijn,
5.8.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij het onder 5.7 gegeven verbod niet naleven, met een maximum van € 25.000,-,
5.9.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk om aan [naam eiser 1] en [naam eiser 2] uiterlijk zes weken na heden € 4.525,40 te betalen,
5.10.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] tot op heden begroot op € 2.449,53, als deze kosten niet uiterlijk veertien dagen na heden worden voldaan te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.11.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, indien [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] niet uiterlijk veertien dagen na heden aan dit vonnis (met uitzondering van de in 5.1 en 5.9 gegeven veroordelingen) hebben voldaan en vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden te vermeerderen met (a) € 85,- aan salaris advocaat, (b) de explootkosten van de betekening van dit vonnis en (c) de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.12.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.14.
wijst de vorderingen af,
5.15.
veroordeelt [naam eiser 3] en [naam eiser 4] in de proceskosten, aan de zijde van [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] tot op heden begroot op € 563,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. WelterDekkers, griffier. Het is op 21 juli 2021 uitgesproken in het openbaar.
3268/3194