In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde, met betrekking tot onbetaalde zorgkosten. De vordering betreft een bedrag van € 500,-, dat door de gedaagde aan VGZ verschuldigd zou zijn op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst. De procedure begon met een dagvaarding op 21 april 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 16 juli 2021, waarbij de gedaagde niet aanwezig was. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de processtukken en de argumenten van VGZ, die stelde dat de gedaagde in de periode van november 2015 tot januari 2020 een totaalbedrag van € 1.840,40 onbetaald had gelaten. VGZ heeft ook buitengerechtelijke kosten gemaakt ter hoogte van € 332,25, maar heeft haar vordering beperkt tot de hoofdsom van € 500,-. De gedaagde erkende de verschuldigdheid van het bedrag, maar voerde aan dat er betalingsbewijzen waren die niet correct waren verwerkt en stelde een betalingsregeling voor. De kantonrechter heeft geoordeeld dat VGZ recht heeft op de gevorderde hoofdsom van € 500,-, en heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft ook de mogelijkheid van een betalingsregeling besproken, waarbij VGZ bereid was om mee te werken aan een regeling van € 50,- per maand.