In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en drie gedaagden, waaronder een vennootschap onder firma. Eiseres vorderde betaling van onbetaald gelaten facturen die voortvloeiden uit een overeenkomst voor het gebruik van een applicatie die supermarkten in staat stelt om afgeprijsd voedsel aan consumenten aan te bieden. De overeenkomst was aangegaan op 7 september 2017 en had een minimale looptijd van 12 maanden, met een opzegtermijn van vier maanden. Eiseres vorderde een totaalbedrag van € 3.446,89, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, omdat gedaagden in gebreke waren gebleven met de betaling van de facturen.
Tijdens de procedure is vastgesteld dat gedaagde 1, de vennootschap onder firma, de facturen niet had voldaan en dat er geen tijdige opzegging van de overeenkomst had plaatsgevonden. Gedaagde 1 voerde aan dat er mondelinge afspraken waren gemaakt over de looptijd van de overeenkomst, maar deze stelling werd door de kantonrechter verworpen, omdat gedaagde 1 onvoldoende bewijs had geleverd. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst tot ten minste 1 oktober 2019 van kracht was en dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betaling van de vordering.
De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen en gedaagden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiseres het vonnis kan laten uitvoeren, ook als gedaagden in beroep gaan. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke afspraken in contracten en de gevolgen van het niet tijdig opzeggen van overeenkomsten.