ECLI:NL:RBROT:2021:7384

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
ROT 21/1835
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet tijdig voldoen griffierecht

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 22 juni 2021, waarin het beroep van de opposante niet-ontvankelijk was verklaard. De opposante had beroep ingesteld omdat de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam niet tijdig een besluit had genomen op haar bezwaren. De rechtbank had het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de opposante het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn had voldaan. In de verzetprocedure werd de vraag behandeld of de rechtbank terecht zonder zitting had beslist op het beroep van de opposante.

De opposante voerde in verzet aan dat zij door persoonlijke omstandigheden en de coronamaatregelen moeite had met het voldoen van haar facturen, waardoor de nota voor het griffierecht aan haar aandacht was ontsnapt. Uiteindelijk had zij het griffierecht wel voldaan, maar buiten de gestelde termijn. De rechtbank oordeelde dat het gebruikelijk is om een herinneringsbrief te versturen wanneer betaling van het griffierecht uitblijft, en dat dit in dit geval niet was gebeurd. Had de opposante tijdig een herinneringsbrief ontvangen, dan zou haar betaling binnen de hersteltermijn zijn geweest.

De rechtbank concludeerde dat het verzet gegrond was, omdat de opposante niet in verzuim was geweest en er geen herinneringsbrief was verstuurd. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond, aangezien er geen kosten waren gemaakt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1835
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van

[naam opposante], te [woonplaats opposante], opposante,

gemachtigde: [naam],
tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 juni 2021 in het geding tussen opposante en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam (hierna: verweerder) over het niet tijdig nemen van een besluit.

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen op haar bezwaren.
De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard op 22 juni 2021 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
De rechtbank heeft bepaald dat een (nadere) zitting achterwege wordt gelaten.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 22 juni 2021 het beroep van opposante terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposante op zitting te horen.
Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden voordat op het beroep werd beslist, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over die beslissing. Zo ja, dan is het verzet gegrond en komt de uitspraak waartegen het verzet is gericht te vervallen en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De uitspraak van 22 juni 2021
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is overwogen dat opposante het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan en dat opposante in verzuim is geweest. Om deze reden is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
3. Opposante heeft in verzet aangevoerd dat zij vanwege persoonlijke omstandigheden en de omstandigheden rondom het coronavirus moeite heeft met het voldoen van haar facturen en dat de nota griffierecht aan haar aandacht was ontsnapt. Opposante heeft uiteindelijk het verschuldigde griffierecht kunnen voldoen, zij het buiten de gestelde termijn.
Het wettelijk kader
4. Uit het bepaalde in artikel 8:41, eerste lid, van de Awb volgt dat door de griffier van de indiener van het beroepschrift griffierecht wordt geheven.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb bepaalt dat het beroep, niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het verschuldigde bedrag van het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
Beoordeling van het verzet
5.1.
De verzetrechter stelt vast dat opposante bij brief van 2 april 2021 is verzocht om binnen twee weken het voor de behandeling van haar beroep verschuldigde griffierecht van €360,- te voldoen. Aan dit verzoek is niet voldaan. Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb is dwingend van aard en staat geen belangenafweging toe. Dit betekent dat de rechter op basis van bijvoorbeeld persoonlijke schrijnende omstandigheden niet mag afwijken van dit wetsartikel.
5.2.
Het is echter gebruikelijk in het geval dat betaling van het griffierecht uitblijft, een herinneringsbrief wordt verstuurd waarin de rechtzoekende opnieuw in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde termijn het griffierecht te voldoen. Dit is vaste praktijk, om te voorkomen dat verwarring bij rechtzoekenden ontstaat en om ervoor te zorgen dat de verschillende bestuursrechters de wettelijke regeling hetzelfde toepassen. Dit blijkt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN2122. Uit het dossier is niet gebleken dat aan opposante een herinneringsbrief is verstuurd. Was dit wel direct na de afloop van de termijn gebeurd, dan was de betaling van opposante op 23 april 2021 tijdig geweest, want binnen de hersteltermijn.
6. Het verzet is gegrond.
7. Het is niet gebleken dat opposante in verzet kosten heeft gemaakt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarmee geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 30 juli 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.