ECLI:NL:RBROT:2021:7300

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
C/10/605828 / HA ZA 20-980
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van bescheiden in het kader van een vennootschapsovereenkomst en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en meerdere gedaagden, die betrokken waren bij een vennootschap onder firma (v.o.f.) en een besloten vennootschap. Eiser vorderde inzage in en afgifte van bescheiden van de v.o.f. en de besloten vennootschap, op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelde dat eiser een rechtmatig belang had bij de gevorderde bescheiden, omdat hij als vennoot recht had op toegang tot de financiële administratie van de v.o.f. en de besloten vennootschap. De rechtbank wees de vorderingen van eiser toe, waarbij gedaagden werden verplicht om de gevorderde bescheiden binnen een bepaalde termijn te overleggen. Tevens werden dwangsommen opgelegd voor het geval gedaagden in gebreke bleven. De rechtbank oordeelde dat er geen gewichtige redenen waren om de vorderingen van eiser af te wijzen, en dat een behoorlijke rechtsbedeling niet gewaarborgd kon worden zonder de gevraagde gegevens. De proceskosten werden aan gedaagden opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/605828 / HA ZA 20-980
Vonnis van 7 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. J.P. de Man te Bergschenhoek,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
4.
[gedaagde 4],
5.
[gedaagde 5] .,
allen gevestigd of wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.Y. van Oel te Rotterdam.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden. Gedaagde 1 zal [gedaagde 1] genoemd worden, gedaagde 2 [gedaagde 2] , gedaagde 3 [gedaagde 3] , gedaagde 4 [gedaagde 4] en gedaagde 5 [gedaagde 5] . Gedaagden zullen gezamenlijk als [gedaagde 1] c.s. aangeduid worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 september 2020, met producties 1 tot en met 19;
  • de conclusie van antwoord;
  • de brief van de rechtbank van 9 februari 2021, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 24 maart 2021; van deze behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt;
  • de brief van de rechtbank van 19 februari 2021, met zittingsagenda;
  • de akte overlegging producties 20 tot en met 22 van [eiser] ;
  • de verduidelijking van eis van [eiser] ;
  • de antwoordakte van [gedaagde 1] c.s..
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben van 1 februari 2018 tot 5 februari 2019 als vennoten [gedaagde 5] (hierna: de v.o.f) gedreven. Zij hebben daartoe een samenwerkingsovereenkomst gesloten. [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] waren ieder voor één derde deel gerechtigd tot het vermogen van de v.o.f..
2.2.
Op 5 februari 2019 hebben [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ), [gedaagde 1] en [gedaagde 3] , waarvan achtereenvolgens [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] directeur-grootaandeelhouder waren, [naam bedrijf 2] . (hierna: [naam bedrijf 2] ) opgericht. De bestuurder van [naam bedrijf 2] was [gedaagde 1] .
2.3.
De activiteiten van de v.o.f. zijn vanaf 5 februari 2019 voortgezet vanuit [naam bedrijf 2] .
2.4.
Van februari 2018 tot september 2019 heeft [eiser] werkzaamheden uitgevoerd voor de v.o.f. en aansluitend voor [naam bedrijf 2] . Omstreeks eind september 2019 hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] aan [eiser] medegedeeld de samenwerking met [eiser] te willen beëindigen.
2.5.
[gedaagde 2] heeft op 26 augustus 2019 (productie 6 bij dagvaarding) twee berichten verzonden aan [naam bedrijf 3] . In het eerste bericht schrijft [gedaagde 2] :
“Beste [persoon A] ,
Zoals afgesproken tref je via WeTransfer het tekenwerk van woonhuis fam. [naam familie] te Rhoon aan.
Ik zie jouw prijs graag tegemoet.”
In het tweede bericht schrijft [gedaagde 2] :
“Beste [persoon A] ,
Zoals afgesproken tref je via WeTransfer het tekenwerk van project [naam project] te Den Haag aan.
Ik zou jouw prijs graag tegemoet.”
2.6.
Op 11 oktober 2019 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 3] [gedaagde 5] opgericht. [gedaagde 3] is bestuurder van [gedaagde 5] .
2.7.
Op 4 november 2019 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van [naam bedrijf 2] plaatsgevonden, waarbij tot onmiddellijke liquidatie van [naam bedrijf 2] is besloten.
2.8.
Bij brief van 13 maart 2020 (productie 8 bij dagvaarding) heeft [eiser] [gedaagde 1] c.s. gevraagd om afgifte van (1) de volledige administratie van de v.o.f. over de periode 1 februari 2018 tot 5 februari 2019, (2) de volledige administratie van [naam bedrijf 2] over 2019 en (3) de volledige projectadministratie van [naam bedrijf 2] en [gedaagde 5] betreffende de nieuwbouw van een villa in Den Haag en van een villa in Rhoon. [gedaagde 1] c.s. hebben enkele van de door [eiser] gevraagde stukken toegezonden en tot op heden geweigerd de overige stukken over te leggen.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na verduidelijking van eis, om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
“1. gedaagden [gedaagde 2] en [gedaagde 4] te gebieden om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis de afschriften van de volledige administratie van [gedaagde 5] aan [eiser] af te geven en feitelijk beschikbaar te stellen, te weten:
alle documenten die [gedaagde 5] zelf heeft aangemaakt, alle documenten die ten behoeve van [gedaagde 5] zijn aangemaakt en alle documenten die door [gedaagde 5] zijn ontvangen en verzonden, waaronder:
Alle schriftelijke en electronische correspondentie verzonden door of ten behoeve van de v.o.f. vanaf 1 februari 2018;
Alle schriftelijke en electronische correspondentie ontvangen door of ten behoeve van de v.o.f. vanaf 1 februari 2018;
Alle binnengekomen facturen met alle bijlagen en specificaties;
Alle uitgegane facturen met alle bijlagen en specificaties;
Alle schriftelijke en electronische correspondentie ter zake voormelde facturen;
Alle schriftelijke en electronische correspondentie met opdrachtgever [naam opdrachtgever 1] ;
Alle schriftelijke en electronische correspondentie met leveranciers en onderaannemers c.q. opdrachtnemers ter zake de opdracht van [naam opdrachtgever 1] ;
Alle schriftelijke en electronische correspondentie met opdrachtgever [naam opdrachtgever 2] ;
De aannemingsovereenkomst gesloten met opdrachtgever [naam opdrachtgever 2] ;
Alle schriftelijke en electronische correspondentie met leveranciers en
onderaannemers/opdrachtnemers ter zake de opdracht van [naam opdrachtgever 2] ;
Alle schriftelijke en electronische correspondentie met opdrachtgever [naam opdrachtgever 3] ;
De aannemingsovereenkomst gesloten met opdrachtgever [naam opdrachtgever 3] ;
Alle schriftelijke en electronische correspondentie met overige opdrachtgevers;
De aannemingsovereenkomsten gesloten met overige opdrachtgevers;
Alle schriftelijke en electronische correspondentie met leveranciers en
onderaannemers/opdrachtnemers ter zake de opdrachten van overige opdrachtgevers;
De volledige kasadministratie van de v.o.f.;
Het volledige fiscale dossier van de v.o.f. omvattende alle correspondentie met de fiscus, mede omvattende alle aangiftes omzetbelasting en aangiftes loonheffing;
Alle financiële aantekeningen;
Alle gemaakte calculaties.
Ter zake het project van [naam opdrachtgever 1]
Alle uitgaande facturen en overige bescheiden ter zake
Omzetop grootboekrekeningen 8000 en 8200 vermeld op de grootboekkaart en de verlies- en winstrekening project [naam opdrachtgever 1] ;
Alle onderliggende inkoopfacturen en alle overige bescheiden ter zake
Inkoop projectenop grootboekrekening 7000 vermeld op de grootboekkaart en de verlies- en winstrekening project [naam opdrachtgever 1] ;
Alle onderliggende inkoopfacturen en alle overige bescheiden ter zake
Inkoop materialenop grootboekrekening 7100 vermeld op de grootboekkaart en de verlies- en winstrekening project [naam opdrachtgever 1] ;
Alle onderliggende inkoopfacturen en alle overige bescheiden ter zake
Inhuurop grootboekrekening 7110 vermeld op de grootboekkaart en de verlies- en winstrekening project [naam opdrachtgever 1] ;
Alle binnengekomen facturen ter zake dit project;
Alle uitgegane facturen ter zake dit project.
Ter zake het project van [naam opdrachtgever 2]
Alle uitgaande facturen en alle overige bescheiden ter zake
Omzetop grootboekrekeningen 8000 en 8200 vermeld op de grootboekkaart en de verlies- en winstrekening project
[naam opdrachtgever 2];
Alle onderliggende inkoopfacturen en alle overige bescheiden ter zake
Inkoop projectenop grootboekrekening 7000 vermeld op de grootboekkaart en de verlies- en winstrekening project [naam opdrachtgever 2] ;
Alle onderliggende inkoopfacturen en alle overige bescheiden ter zake
Inhuurop grootboekrekening 7110 vermeld op de grootboekkaart en de verlies- en winstrekening project [naam opdrachtgever 2] ;
Alle binnengekomen facturen ter zake dit project;
Alle uitgegane facturen ter zake dit project.
1.1
Onder verbeurte door [gedaagde 2] en [gedaagde 4] van een - hoofdelijk door hen verschuldigde - dwangsom van € 25.000,-, voor iedere overtreding van voormeld gebod en van € 2.500,- voor elke dag dat een overtreding van voormeld gebod voortduurt.
2. gedaagden [gedaagde 2] , [gedaagde 1] , [gedaagde 4] , [gedaagde 3] en [naam bedrijf 2] te gebieden om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis de afschriften van alle bescheiden ter zake de twee projecten voor de nieuwbouw van een villa in Den Haag aan de [adres 1] en voor de nieuwbouw van een villa in Rhoon ter hoogte van [adres 2] - zoals nader in de dagvaarding omschreven en in de producties bij de dagvaarding aangeduid - aan [eiser] af te geven en feitelijk beschikbaar te stellen, te weten:
alle documenten die ter zake de twee projecten in Den Haag en in Rhoon zijn aangemaakt,
ontvangen en verzonden waaronder:
- de contracten en alle correspondentie met de opdrachtgevers van de twee projecten;
- de contracten en alle correspondentie met de onderaannemers/opdrachtnemers van de twee projecten;
- de contracten en alle correspondentie met de leveranciers ter zake de twee projecten;
- de offertes gedaan aan de opdrachtgevers van de twee projecten;
- de offertes van de onderaannemers en leveranciers ter zake de twee projecten;
- alle grootboekkaarten ter zake de twee projecten;
- alle onderliggende bescheiden van de transacties vermeld op de grootboekkaarten;
- de verlies- en winstrekening van de twee projecten individueel;
- de verlies- en winstrekening van de twee projecten gezamenlijk;
- alle onderliggende bescheiden van de omzet en de inkoop vermeld op de verlies- en winstrekeningen van de twee projecten;
- alle uitgaande facturen met alle bijlagen en specificaties ter zake de twee projecten;
- alle inkoopfacturen met alle bijlagen en specificaties ter zake de twee projecten
- alle betalingsoverzichten en alle betalingsbewijzen - onder meer in de vorm van bankafschriften (…) ter zake de twee projecten:
- alle financiële aantekeningen ter zake de twee projecten;
- alle gemaakte calculaties ter zake de twee projecten.
2.1
Onder verbeurte door [gedaagde 2] , [gedaagde 1] , [gedaagde 4] , [gedaagde 3] en [gedaagde 5] . van een - hoofdelijk door hen verschuldigde - dwangsom van € 25.000,-, voor iedere overtreding van voormeld gebod en van € 2.500,- voor elke dag dat een overtreding van voormeld gebod voortduurt.
3. gedaagden [gedaagde 2] , [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en [gedaagde 3] te gebieden om de afschriften van de volledige administratie van de geliquideerde [naam bedrijf 2] . aan [eiser] af te geven en feitelijk beschikbaar te stellen, te weten:
alle documenten die [naam bedrijf 2] . zelf heeft aangemaakt, alle documenten die ten behoeve van [naam bedrijf 2] . zijn aangemaakt en alle documenten die door [naam bedrijf 2] . zijn ontvangen en verzonden waaronder:
-alle schriftelijke en electronische correspondentie verzonden door of ten behoeve van [naam bedrijf 2] . vanaf 5 februari 2019;
-alle schriftelijke en electronische correspondentie ontvangen door of ten behoeve van [naam bedrijf 2] . vanaf 5 februari 2019;
-alle binnengekomen facturen met alle bijlagen en specificaties;
-alle uitgegane facturen met alle bijlagen en specificaties;
-alle schriftelijke en electronische correspondentie ter zake voormelde facturen;
-alle schriftelijke en electronische correspondentie met opdrachtgever [naam opdrachtgever 4] ;
-alle schriftelijke en electronische correspondentie met leveranciers en onderaannemers/ opdrachtnemers ter zake de opdracht van [naam opdrachtgever 4] ;
-alle schriftelijke en electronische correspondentie met opdrachtgever [naam opdrachtgever 5] ;
-de aannemingsovereenkomst gesloten met opdrachtgever [naam opdrachtgever 5] ;
-alle schriftelijke en electronische correspondentie met leveranciers en onderaannemers/ opdrachtnemers ter zake de opdracht van [naam opdrachtgever 5] ;
- alle schriftelijke en electronische correspondentie met overige opdrachtgevers;
- de aannemingsovereenkomsten gesloten met overige opdrachtgevers;
- alle financiële aantekeningen;
- alle gemaakte calculaties;
- alle schriftelijke en electronische correspondentie met leveranciers en onderaannemers/ opdrachtnemers ter zake de opdrachten van overige opdrachtgevers;
- het volledige fiscale dossier van [naam bedrijf 2] . omvattende alle correspondentie met de fiscus, mede omvattende alle aangiftes vennootschapsbelasting, aangiftes omzetbelasting en aangiftes loonheffing.
Ter zake het project van [naam opdrachtgever 4]
Alle uitgaande facturen en overige bescheiden ter zake
Omzetop grootboekrekening 8000,
vermeld op de grootboekkaart en de verlies- en winstrekening project [naam opdrachtgever 4] ;
Alle onderliggende inkoopfacturen en alle overige bescheiden ter zake
Inkoop projectenop
grootboekrekening 7000 vermeld op de grootboekkaart en de verlies- en winstrekening project [naam opdrachtgever 4] ;
Alle onderliggende inkoopfacturen en alle overige bescheiden ter zake
Inkoop materialenop grootboekrekening 7100 vermeld op de grootboekkaart en de verlies- en winstrekening project [naam opdrachtgever 4] ;
Alle onderliggende inkoopfacturen en alle overige bescheiden ter zake
Inhuurgrootboekrekening 7110 vermeld op de grootboekkaart en de verlies- en winstrekening project [naam opdrachtgever 4] ;
Ter zake het project van [naam opdrachtgever 5]
Alle uitgaande facturen en alle overige bescheiden ter zake
Omzetop grootboekrekening 8000, vermeld op de grootboekkaart en de verlies- en winstrekening project [naam opdrachtgever 5] ;
Alle onderliggende inkoopfacturen en alle overige bescheiden ter zake
Inkoop projectenop grootboekrekening 7000 vermeld op de grootboekkaart en de verlies- en winstrekening project [naam opdrachtgever 5] ;
3.1
Onder verbeurte door [gedaagde 2] , [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en [gedaagde 3] van een - hoofdelijk door hen verschuldigde - dwangsom van € 25.000,-, voor iedere overtreding van voormeld gebod en van € 2.500,- voor elke dag dat een overtreding van voormeld gebod voortduurt.”
met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde 1] c.s. concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, bij de beoordeling nader ingegaan.

4..De beoordeling

Kern van het geschil

4.1.
[eiser] stelt dat hij en [naam bedrijf 1] vorderingen hebben op [gedaagde 1] c.s.. Omdat [naam bedrijf 1] haar vorderingen op [gedaagde 1] c.s. bij akte van cessie heeft overgedragen aan [eiser] (productie 16 bij dagvaarding), treedt in de onderhavige procedure uitsluitend [eiser] als eiser op.
4.2.
De vraag die voorligt, is of [eiser] recht heeft op (kopieën van) de gevorderde bescheiden (de in de wet gebruikte term voor stukken). [eiser] baseert zijn vorderingen mede op artikel 843a Rv.
Artikel 843a Rv
4.3.
Op grond van artikel 843a Rv gelden verschillende voorwaarden voor inzage in of afgifte van bescheiden. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden over een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
4.4.
De voorwaarden ‘rechtmatig belang’ en ‘bepaalde bescheiden’ moeten in samenhang worden beoordeeld: eiser moet de bescheiden zo concreet mogelijk omschrijven, zodat duidelijk is waarop hij aanspraak maakt en getoetst kan worden of hij een rechtmatig belang bij die bescheiden heeft. Het is niet nodig dat de stukken waarvan afgifte wordt gevorderd stuk voor stuk omschreven worden, maar wel dat deze voldoende concreet in de vordering aangewezen worden (ECLI:NL:HR:2012:BW9244).
4.5.
Wie inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad te kunnen aantonen, moet gemotiveerd stellen en met eventueel beschikbaar bewijsmateriaal onderbouwen dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen (HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251).
4.6.
Ook als aan deze vereisten is voldaan, kan de vordering worden afgewezen wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, met andere woorden dat de rechten van de eiser ook zonder de stukken voldoende zijn gewaarborgd.
Vordering 1 (stukken over de v.o.f.)
(a) Rechtmatig belang
4.7.
[eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben als vennoten de v.o.f. gedreven. Het rechtmatig belang van [eiser] bij inzage en afgifte van de onder 1 gevorderde bescheiden is daarmee in beginsel gegeven. Uitgangspunt is immers dat [eiser] , in zijn hoedanigheid van vennoot gedurende de volledige periode waarin vanuit de v.o.f. werkzaamheden zijn verricht, recht heeft op en belang heeft bij toegang tot de financiële administratie van de v.o.f. om zijn rechtspositie te kunnen vaststellen.
4.8.
[eiser] voert ter onderbouwing van zijn stelling dat hij een rechtmatig belang heeft bij inzage in en afgifte van afschriften van de gevorderde bescheiden aan dat hij deze nodig heeft om zijn winstaandeel, kapitaalrekening en overige rechten en verplichtingen uit de v.o.f. vast te kunnen stellen. Met de bescheiden kan onder meer worden vastgesteld of hij van zijn voormalige medevennoten [gedaagde 2] en [gedaagde 4] nog geld tegoed heeft, aldus [eiser] . Daarnaast voert [eiser] aan dat hij de gevorderde bescheiden nodig heeft om aan zijn wettelijke verplichting tot indiening van een correcte aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2018 en 2019 te kunnen voldoen. De boekhouder van [eiser] zal een balans en verlies- en winstrekeningen moeten opstellen en eventuele vragen hierover van de Belastingdienst moeten beantwoorden, wat niet kan zonder de gevorderde bescheiden.
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] enkele documenten van de v.o.f. hebben overgelegd (opgesomd onder punt 31 van de dagvaarding). Door [eiser] is gemotiveerd gesteld dat deze ontoereikend zijn, omdat de verstrekte informatie met betrekking tot de resultaten van de v.o.f. ten aanzien van onder meer de projecten [naam opdrachtgever 1] , [naam opdrachtgever 3] en [naam opdrachtgever 2] tegenstrijdig en onvolledig is. Zo ontbreekt de jaarrekening met een balans en een verlies- en winstrekening. De verlies- en winstrekening van de drie gezamenlijke projecten zoals overlegd door [gedaagde 2] en [gedaagde 4] (productie 10 bij dagvaarding) sluit met een lagere winst, te weten € 24.960,00, dan de winst van € 50.845,00 die volgens [eiser] uit de daarop vermelde omzet en kostprijs cijfers volgt. In dat kader wijst [eiser] tevens op WhatsApp correspondentie tussen hem en [gedaagde 2] (productie 9 bij dagvaarding), waarin [gedaagde 2] schrijft:
“Alles goed? Even een korte financiële update. [naam bedrijf 2] 2018 €70.000,-- winst.”
Ook deze mededeling van [gedaagde 2] strookt niet met de in de verlies- en winstrekening vermelde winst van € 24.960,00, aldus [eiser] .
4.10.
[eiser] voert verder onder verwijzing naar de door [gedaagde 2] en [gedaagde 4] overgelegde bankafschriften aan dat daaruit volgt dat ten laste van de v.o.f. diverse contante opnames zijn gedaan, wat volgens [eiser] bij gebreke aan inzage in en afgifte van een kasadministratie duidt op privéopnames van [gedaagde 2] en [gedaagde 4] waaruit een (terug)betalingsverbintenis jegens [eiser] volgt.
4.11.
[gedaagde 2] en [gedaagde 4] betwisten dat [eiser] een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde bescheiden. Zij voeren daartoe aan dat [eiser] al beschikt over diverse stukken en zijn winstaandeel heeft vastgesteld. Volgens [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben zij geen tegenstrijdige of onjuiste informatie verstrekt. Ter onderbouwing van hun betwisting verwijzen zij naar de door hun adviseur de heer [persoon B] aan [eiser] gegeven toelichting op de verschafte cijfers (productie 15 bij dagvaarding).
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] onvoldoende gemotiveerd betwist dat [eiser] een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde bescheiden. Dat [eiser] reeds beschikt over diverse winst- en verliesrekeningen, grootboekkaarten, bankafschriften, facturen en kwitanties is daartoe onvoldoende. [eiser] heeft gemotiveerd uiteengezet dat in de reeds overlegde stukken diverse tegenstrijdigheden te duiden zijn, waardoor er volgens hem gerede twijfels over de juistheid van de door [gedaagde 2] en [gedaagde 4] gestelde cijfers van de v.o.f. bestaan. [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben daar onvoldoende tegenover gesteld. De toelichting op de cijfers van de heer [persoon B] , waar zij naar verwijzen, is daartoe ontoereikend. De juistheid van de verstrekte cijfers kan aan de hand daarvan niet zonder meer worden vastgesteld, omdat daaraan ten grondslag liggende documenten, waarvan [eiser] in deze procedure inzage en afgifte vordert, ontbreken. Daarnaast hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] de gemotiveerde stelling van [eiser] dat hij met de tot op heden verstrekte gegevens niet kan voldoen aan zijn wettelijke verplichting tot het doen van een correcte aangifte inkomensbelasting over de jaren 2018 en 2019 onweersproken gelaten.
4.13.
Gelet op het voorgaande is komen vast te staan dat [eiser] een rechtmatig belang heeft bij inzage en afgifte van de gevorderde bescheiden van de v.o.f. om zijn rechtspositie jegens de overige medevennoten [gedaagde 2] en [gedaagde 4] te kunnen bepalen en om correcte aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2018 en 2019 te kunnen doen.
(b) Bepaalde bescheiden, over beschikken of onder berusting hebben
4.14.
[gedaagde 2] en [gedaagde 4] betwisten dat de door [eiser] gevorderde bescheiden voldoende bepaalbaar zijn. De rechtbank volgt [gedaagde 2] en [gedaagde 4] daarin niet. Weliswaar kan de vordering van [eiser] geduid worden als een vordering tot afgifte van de volledige administratie van de v.o.f., maar [eiser] heeft daarnaast voldoende gespecificeerd en afgebakend uit welke stukken de administratie volgens hem in elk geval bestaat en waarvan hij afgifte vordert. Uit de vordering blijkt genoegzaam om welke bescheiden het [eiser] concreet te doen is. [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben niet nader geconcretiseerd waarom de vordering tot afgifte van afschriften van de volledige administratie van de v.o.f. en de opsomming van een aantal stukken dat daartoe in elk geval behoort onvoldoende bepaalbaar zou zijn.
4.15.
[gedaagde 2] en [gedaagde 4] betwisten voorts dat, buiten de reeds door hen aangeleverde stukken, de door [eiser] gevorderde bescheiden bestaan. Dit brengt volgens hen met zich dat de vordering van [eiser] als onvoldoende bepaald dient te worden afgewezen. Ook daarin volgt de rechtbank [gedaagde 2] en [gedaagde 4] niet. Artikel 843a Rv bepaalt dat bescheiden kunnen worden opgevraagd waarover de aangesproken partij beschikt of die onder de aangesproken partij berusten. De enkele, niet nader gemotiveerde ontkenning van een partij dat zij de gevorderde stukken onder zich heeft, is onvoldoende. Van een procespartij mag gevergd worden dat zij concreet en gemotiveerd reageert op stellingen en derhalve ook concreet en gemotiveerd reageert op de stelling dat zij bescheiden onder zich heeft. Dat hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] niet gedaan. De enkele stelling dat [gedaagde 2] noch [gedaagde 4] als bewaarder van de administratie in de zin van de samenwerkingsovereenkomst kan worden aangemerkt, wat daar verder ook van zij, is daartoe ontoereikend.
4.16.
Daarmee is voldaan aan de vereisten dat het gaat om bepaalde bescheiden waarover [gedaagde 2] en [gedaagde 4] beschikken of die zij onder hun berusting hebben.
Rechtsbetrekking
4.17.
Voor toewijzing van de vordering is voorts vereist dat de gevorderde bescheiden zien op een rechtsbetrekking waarbij de eiser partij is. Partijen twisten over de vraag of aan deze voorwaarde wordt voldaan.
4.18.
Niet in geschil is dat tussen [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] een samenwerkings- ofwel vennootschapsovereenkomst bestond, op basis waarvan zij de v.o.f. gezamenlijk hebben gedreven. De nakomingsvordering die [eiser] stelt te hebben, vloeit voort uit deze overeenkomst; [eiser] wil immers onder meer vaststellen of hij krachtens de overeenkomst nog iets van [gedaagde 2] en [gedaagde 4] tegoed heeft en zo ja, wat. Daarmee zien de door [eiser] gevorderde bescheiden op een rechtsbetrekking tussen enerzijds [eiser] en anderzijds [gedaagde 2] en [gedaagde 4] .
Tussenconclusie
4.19.
Het voorgaande brengt mee dat [eiser] in beginsel recht heeft op inzage in en afgifte van de gevorderde bescheiden. De vragen die vervolgens voorliggen, zijn of er gewichtige redenen zijn waarom [gedaagde 2] en [gedaagde 4] niet aan de verplichting tot inzage behoeven te voldoen en of een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Gewichtige redenen
4.20.
[gedaagde 2] en [gedaagde 4] betogen dat er gewichtige redenen bestaan om de vordering van [eiser] af te wijzen. Zij stellen daartoe dat de gevorderde bescheiden betrekking hebben op vertrouwelijke informatie en dat terughoudendheid dient te worden betracht waar het gaat om afgifte van en inzage in financiële gegevens.
4.21.
De rechtbank verwerpt dit verweer. [gedaagde 2] en [gedaagde 4] gaan eraan voorbij dat de gevorderde bescheiden betrekking hebben op de periode waarin [eiser] als vennoot van de v.o.f. met [gedaagde 2] en [gedaagde 4] de vennootschap dreef. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien waarom de gevorderde bescheiden nu, achteraf, niet aan [eiser] in zijn hoedanigheid als voormalig vennoot kunnen worden afgegeven. Dat daarmee inzage wordt gegeven in de interne besluit- en gedachtevorming van de v.o.f., zoals [gedaagde 2] en [gedaagde 4] nog aanvoeren, vormt gelet op de onderlinge verhouding tussen partijen ten tijde van deze besluit- en gedachtevorming geen gewichtige reden om de vordering af te wijzen.
Onnodig voor een behoorlijke rechtsbedeling
4.22.
[gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben onvoldoende gemotiveerd gesteld dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de stukken is gewaarborgd. De stelling van [gedaagde 2] en [gedaagde 4] dat [eiser] bij dagvaarding diverse keren een bewijsaanbod heeft gedaan ter zake de door hem gestelde rechtsbetrekkingen, wat er volgens hen op wijst dat het bewijs van de door [eiser] gestelde feiten ook langs een andere weg kan worden verkregen, is daartoe onvoldoende.
4.23.
Het bewijsaanbod onder punt 20 van de dagvaarding ziet op de bereidheid van een onderaannemer om te verklaren over de gang van zaken rondom de projecten in Den Haag en Rhoon. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien hoe [eiser] door het horen van deze getuige bewijs kan vergaren om zijn rechten en verplichtingen vanuit de v.o.f. vast te kunnen stellen of om aan zijn verplichting tot het doen van een correcte belastingaangifte te voldoen. Dit geldt tevens voor het door [eiser] onder punt 21 van de dagvaarding opgenomen bewijsaanbod, nu dit enkel ziet op een geluidopname van de algemene vergadering van aandeelhouders van [naam bedrijf 2] , waarin volgens [eiser] te horen is dat [gedaagde 2] meedeelt dat [naam bedrijf 2] in 2019 geen nieuwe projecten heeft geworven of in het vooruitzicht had. Ook hier ontbreekt de samenhang met wat door [eiser] onder 1 is gevorderd en de daaraan ten grondslag liggende belangen. De rechtbank zal het verweer van [gedaagde 2] en [gedaagde 4] derhalve passeren.
Conclusie
4.24.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat wat betreft vordering 1 is voldaan aan alle in artikel 843a Rv gestelde voorwaarden, zodat deze vordering zal worden toegewezen. Daarmee behoeven de overige door [eiser] aangevoerde grondslagen van deze vordering geen bespreking.
Vordering 2 (stukken over twee projecten van [gedaagde 5] )
(a) Rechtmatig belang
4.25.
[eiser] stelt dat [gedaagde 5] projecten in Den Haag en Rhoon uitvoert die [naam bedrijf 2] , waarvan [eiser] medewerker en middellijk aandeelhouder was, heeft geworven. Volgens [eiser] hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] deze projecten overgeheveld naar [gedaagde 5] zonder hem daarover in te lichten en verzuimd om in het kader van de liquidatie van [naam bedrijf 2] met [eiser] af te rekenen over de waarde van de opdrachten. Daarmee hebben zij onrechtmatig gehandeld en [eiser] schade berokkend, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. Volgens [eiser] is zijn rechtmatig belang bij inzage en afgifte van de administratie van de projecten in Den Haag en Rhoon erin gelegen dat hij de hoogte van zijn vordering tot schadevergoeding jegens [gedaagde 2] en [gedaagde 4] kan vaststellen.
4.26.
Ter onderbouwing van zijn stelling voert [eiser] aan dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] voorafgaand aan de oprichting van [gedaagde 5] over de projecten in Den Haag en Rhoon hebben onderhandeld met de betreffende opdrachtgevers en offertes hebben opgevraagd bij onderaannemers. [eiser] wijst daarbij op de correspondentie tussen [gedaagde 2] en [naam bedrijf 3] in de periode augustus – september 2019, meer in het bijzonder op twee berichten van [gedaagde 2] aan [naam bedrijf 3] van 26 augustus 2019 (zie 2.5), waarin [gedaagde 2] offertes aanvraagt voor de projecten in Rhoon en Den Haag.
4.27.
[gedaagde 2] en [gedaagde 4] betwisten niet dat voornoemde offertes door [gedaagde 2] in augustus 2019 zijn opgevraagd, zodat dit vaststaat. Evenmin is betwist dat de eerste offerte ziet op het project in Rhoon waar vordering 2 mede op ziet. Met betrekking tot de tweede offerte, voor het project in Den Haag, hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] ter zitting verklaard dat dit een ander project betreft. De offerte zag op de bouw van een rijtjeshuis in plaats van een villa, aldus [gedaagde 2] en [gedaagde 4] . De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] deze betwisting bij conclusie van antwoord naar voren hadden moeten brengen. Daartoe waren zij op grond van het in artikel 128 Rv neergelegde vereiste concentratie van verweer gehouden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] deze nieuwe betwisting niet onderbouwd met controleerbare gegevens, zodat deze betwisting onvoldoende is gemotiveerd en dus is komen vast te staan dat de offerte zag op de bouw van een villa in Den Haag.
4.28.
[gedaagde 5] was ten tijde van het aanvragen van de offertes nog niet opgericht en [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] verrichtten op dat moment werkzaamheden vanuit [naam bedrijf 2] . Door [eiser] is voorts gesteld en door [gedaagde 2] en [gedaagde 4] is niet betwist, zodat dit vaststaat, dat [gedaagde 2] tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van [naam bedrijf 2] op 4 november 2019 heeft verklaard dat [naam bedrijf 2] in 2019 geen projecten heeft verworven of in het vooruitzicht had, wat [gedaagde 2] als reden aanvoerde om de onderneming te staken en [naam bedrijf 2] te liquideren. Evenmin hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] de stelling van [eiser] betwist dat [gedaagde 4] de mededeling van [gedaagde 2] niet heeft tegengesproken en het voorstel tot liquidatie van [naam bedrijf 2] met zijn (middellijk) stemrecht heeft ondersteund.
4.29.
Dat [naam bedrijf 2] in 2019 geen nieuwe projecten zou hebben verworven of in het voorruitzicht had, staat op gespannen voet met de enkele maanden daarvoor aangevraagde offertes voor de projecten in Rhoon en Den Haag en met de omstandigheid dat [gedaagde 5] zowel in Rhoon als Den Haag op de in de offertes genoemde plekken werkzaamheden heeft uitgevoerd. De rechtbank overweegt dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de projecten waarvoor de offertes zijn aangevraagd ten tijde van de liquidatie op zijn minst in de pijplijn zaten en een bepaalde financiële waarde vertegenwoordigden. Met inzage in en afgifte van de gevorderde bescheiden kan [eiser] nader beoordelen wat de deze projecten inhielden en of zij vanuit [naam bedrijf 2] zijn overgeheveld naar [gedaagde 5] zonder met [eiser] af te rekenen. Daarmee heeft [eiser] voldoende gemotiveerd gesteld dat het redelijke vermoeden bestaat dat hij een vordering uit onrechtmatige daad heeft op [gedaagde 2] en [gedaagde 4] en dat de gevraagde stukken relevant zijn om deze vordering te onderbouwen. Dit betekent dat [eiser] een rechtmatig belang heeft bij vordering 2.
(b) Bepaalde bescheiden, over beschikken of onder berusting hebben
4.30.
[gedaagde 2] en [gedaagde 4] betwisten dat de door [eiser] gevorderde bescheiden voldoende bepaalbaar zijn. De rechtbank verwerpt deze bewtisting. [eiser] heeft vordering 2 beperkt tot stukken die zien op de projecten voor de nieuwbouw van een villa in Den Haag en in Rhoon. [eiser] heeft daarbij voldoende gespecificeerd en afgebakend van welke documenten hij in elk geval afgifte vordert, zodat duidelijk is om welke bescheiden het [eiser] concreet te doen is. Dat geen van deze bescheiden bestaat, is door [gedaagde 2] en [gedaagde 4] onvoldoende concreet en gemotiveerd gesteld. De verwijzing naar de e-mail van de heer [persoon B] , de adviseur van [gedaagde 2] en [gedaagde 4] , van 15 april 2020 (productie 10 bij dagvaarding) waaruit volgens [gedaagde 2] en [gedaagde 4] volgt dat “
bepaalde projecten niet zijn gegund en er om die reden geen projectinformatie kan worden afgegeven”(punt 59 conclusie van antwoord) is daartoe onvoldoende.
4.31.
Daarmee is voldaan aan de vereisten dat het gaat om bepaalde bescheiden waarover [gedaagde 2] en [gedaagde 4] beschikken of die zij onder hun berusting hebben.
Rechtsbetrekking
4.32.
Ook aan dit vereiste is voldaan. Het door [eiser] voldoende gemotiveerd gestelde redelijke vermoeden van het bestaan van een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad valt onder het bereik van artikel 843a Rv.
Tussenconclusie
4.33.
Het voorgaande brengt mee dat [eiser] in beginsel een recht op inzage heeft in de genoemde bescheiden. De vragen die vervolgens voorliggen, zijn of er een gewichtige reden is waarom [gedaagde 2] en [gedaagde 4] niet aan de verplichting tot inzage behoeven te voldoen en of een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Gewichtige redenen
4.34.
[gedaagde 2] en [gedaagde 4] betogen dat er gewichtige redenen zijn om de vordering van [eiser] af te wijzen. Zij stellen daartoe dat de “
meerderheid” van de gevorderde bescheiden betrekking heeft op vertrouwelijke informatie. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] daarmee onvoldoende concreet onderbouwd dat en zo ja, met betrekking tot welke stukken sprake is van bedrijfsgevoelige gegevens. De door [gedaagde 2] en [gedaagde 4] zonder nadere toelichting of duiding genoemde voorbeelden “
alle financiële aantekeningen” en “
alle gemaakte calculaties” zijn daartoe ontoereikend.
Onnodig voor een behoorlijke rechtsbedeling
4.35.
[gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben onvoldoende gemotiveerd gesteld dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de stukken is gewaarborgd. Volgens [gedaagde 2] en [gedaagde 4] kan het bewijs ook via een andere route worden geleverd, zoals een getuigenverhoor. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt echter niet in te zien dat een getuigenverhoor dezelfde controleerbare informatie kan opleveren als de gevorderde bescheiden. Bovendien ligt in artikel 843a Rv niet besloten dat een vordering tot inzage in bescheiden slechts toewijsbaar is nadat alle andere mogelijkheden om bewijs te vergaren zijn uitgeput.
Conclusie
4.36.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat wat betreft vordering 2 is voldaan aan alle in artikel 843a Rv gestelde voorwaarden, zodat deze vordering zal worden toegewezen.
Vordering 3 (stukken over [naam bedrijf 2] )
Rechtmatig belang
4.37.
Vaststaat dat [eiser] als directeur-grootaandeelhouder van [naam bedrijf 1] samen met [gedaagde 1] en [gedaagde 3] de vennootschap [naam bedrijf 2] heeft opgericht. Daarbij namen voornoemde vennootschappen ieder voor 1/3 deel in het aandelenkapitaal van [naam bedrijf 2] . Het rechtmatig belang van [eiser] bij inzage in en afgifte van de onder 3 gevorderde bescheiden is daarmee in beginsel gegeven. Uitgangspunt is immers dat [eiser] , in zijn hoedanigheid van voormalig (middellijk) medeaandeelhouder, recht heeft op en belang heeft bij toegang tot de financiële administratie van de vennootschap en het vaststellen zijn rechtspositie.
4.38.
[eiser] voert ter onderbouwing van zijn stelling dat hij een rechtmatig belang heeft bij inzage in en afgifte van afschriften van de gevorderde bescheiden aan dat hij moet kunnen vaststellen of gedaagden 1 tot en met 4 activa aan [naam bedrijf 2] hebben onttrokken zonder hem in de verdeling daarvan te betrekken en aldus een onrechtmatige daad jegens hem hebben gepleegd. Volgens [eiser] is hem ten onrechte voorgespiegeld dat [naam bedrijf 2] geen middelen en/of opdrachten meer had. [eiser] wijst er daarbij op dat het overhevelen van de projecten in Den Haag en Rhoon naar [gedaagde 5] een belangrijke aanwijzing vormt dat zij meer activa aan [naam bedrijf 2] hebben onttrokken. In het verlengde daarvan moet [eiser] kunnen vaststellen hoeveel hij van gedaagden 1 tot en met 4 nog tegoed heeft, aldus [eiser] .
4.39.
Gedaagden 1 tot en met 4 betwisten dat [eiser] een rechtmatig belang heeft bij inzage in en afgifte van de gevorderde bescheiden. Zij voeren daartoe aan dat [eiser] geen onredelijk nadeel ondervindt als de gevorderde bescheiden niet tot zijn beschikking komen. De rechtbank volgt gedaagden 1 tot en met 4 daarin niet.
4.40.
Vaststaat dat reeds documenten van [naam bedrijf 2] zijn overgelegd (opgesomd onder punt 44 dagvaarding). Door [eiser] is echter gemotiveerd gesteld dat de beschikbare informatie tegenstrijdig en onvolledig – en daarmee onvoldoende – is. Zo ontbreekt de vereiste balans en verlies- en winstrekening van het geliquideerde [naam bedrijf 2] . [eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn standpunten verder naar de overgelegde verlies- en winstrekening van de projecten
[naam opdrachtgever 4]en
[naam opdrachtgever 5], waar gezamenlijk een verlies van € 38.594,00 wordt vermeld. Uit de resultatenberekening van de individuele projecten volgt echter dat het verlies slechts € 1.248,00 bedraagt, aldus [eiser] . Ook wijst [eiser] op de management fees die aan [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zijn uitbetaald en op het resultaat van de projecten in mindering zijn gebracht. Volgens [eiser] bestond tussen partijen de afspraak dat zij in de startfase van de onderneming nog geen vergoeding voor de verrichte arbeid zouden ontvangen.
4.41.
Daarmee heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd gesteld en met de beschikbare stukken onderbouwd dat het redelijke vermoeden bestaat dat hij een vordering uit onrechtmatige daad heeft op gedaagden 1 tot en met 4. Dit betekent dat [eiser] een rechtmatig belang heeft bij vordering 3.
(b) Bepaalde bescheiden, over beschikken of onder berusting hebben
4.42.
Gedaagden 1 en tot met 4 betwisten dat de door [eiser] gevorderde bescheiden voldoende bepaalbaar zijn. De rechtbank volgt gedaagden 1 tot en met 4 hierin niet. Weliswaar vordert [eiser] afgifte van de volledige administratie van [naam bedrijf 2] , maar [eiser] heeft daarbij voldoende gespecificeerd en afgebakend uit welke stukken de administratie in elk geval bestaat en waarvan hij afgifte vordert. Daaruit blijkt genoegzaam om welke bescheiden het [eiser] concreet te doen is. Gedaagden 1 tot en met 4 hebben niet nader geconcretiseerd waarom de vordering tot afgifte van afschriften van de volledige administratie van [naam bedrijf 2] en de opsomming van een aantal stukken dat daartoe in elk geval behoort onvoldoende bepaalbaar zou zijn.
4.43.
Dat de bescheiden niet bestaan, zoals gedaagden 1 tot en met 4 nog betogen, is onvoldoende concreet en gemotiveerd gesteld. De enkele ontkenning van de aanwezigheid daarvan, zonder nadere toelichting, is daartoe onvoldoende, mede gelet op de omstandigheid dat [gedaagde 1] , waarvan [gedaagde 2] directeur-grootaandeelhouder is, in de hoedanigheid van enig bestuurder van [naam bedrijf 2] primair verantwoordelijk was voor de financiële administratie en daarover dient te beschikken. Bovendien valt deze stelling, zoals terecht door [eiser] aangevoerd, niet te rijmen de email van de adviseur van [gedaagde 2] en [gedaagde 4] de heer [persoon B] van 10 juni 2020 waarin hij schrijft “
de heer [gedaagde 2] deed de administratie in samenwerking met de accountant en een fiscalist” (productie 13 bij dagvaarding). Dat [eiser] , zoals gedaagden 1 tot en met 4 ter zitting nog hebben gesteld, zelf ook verantwoordelijk was voor de administratie kan hem niet worden tegengeworpen, nu [eiser] geen bestuurder van [naam bedrijf 2] was en evenmin is gesteld dat [eiser] , die werd overvallen door de beëindiging van de samenwerking en de liquidatie van [naam bedrijf 2] , desondanks over de administratie van [naam bedrijf 2] beschikt of had moeten beschikken. De rechtbank zal het verweer derhalve passeren.
4.44.
Daarmee is voldaan aan de vereisten dat het gaat om bepaalde bescheiden waarover gedaagden 1 tot en met 4 beschikken of die zij onder hun berusting hebben.
Rechtsbetrekking
4.45.
Ook aan dit vereiste is voldaan. Zoals reeds overwogen, valt het redelijke vermoeden van het bestaan van een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad onder het bereik van artikel 843a Rv. De overige door [eiser] aangevoerde grondslagen op basis waarvan volgens hem een rechtsbetrekking bestaat, behoeven derhalve geen bespreking.
Tussenconclusie
4.46.
Het voorgaande betekent dat [eiser] in beginsel een recht op inzage heeft in de gevorderde bescheiden van [naam bedrijf 2] . De vragen die vervolgens voorliggen, zijn of er een gewichtige reden is waarom gedaagden 1 tot en met 4 niet aan de verplichting tot inzage behoeven te voldoen en of een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Gewichtige redenen
4.47.
Gedaagden 1 tot en met 4 voeren aan dat er gewichtige redenen zijn om de vordering af te wijzen, omdat de gevorderde bescheiden bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten. Daarmee gaan zij eraan voorbij dat de gevorderde bescheiden zien op de periode waarin [eiser] (middellijk) medeaandeelhouder van [naam bedrijf 2] was. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien waarom de gevorderde bescheiden nu, achteraf, gelet op de onderlinge verhouding tussen partijen en de hoedanigheid van [eiser] als voormalig medeaandeelhouder, niet kunnen worden afgegeven.
Onnodig voor een behoorlijke rechtsbedeling
4.48.
Gedaagden 1 tot en met 4 hebben onvoldoende onderbouwd gesteld dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de stukken is gewaarborgd. De enkele stelling dat het bewijs ook via een andere route kan worden geleverd, zoals middels een getuigenverhoor, is gelet op hetgeen daartoe reeds in 4.35 is overwogen, onvoldoende.
Conclusie
4.49.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat ook vordering 3 zal worden toegewezen.
Dwangsommen
4.50.
[gedaagde 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat ook na de door [eiser] genomen akte onduidelijkheid bestaat ten aanzien van de door hem gevorderde dwangsommen. De rechtbank volgt [gedaagde 1] c.s. daarin niet. Evenmin ziet de rechtbank in de hoedanigheid van [gedaagde 2] en [gedaagde 4] als (voormalig) vennoot of aandeelhouder van de v.o.f., [naam bedrijf 2] respectievelijk [gedaagde 5] aanleiding de dwangsommen niet tevens aan hen in privé op te leggen. De rechtbank zal de op te leggen dwangsommen matigen en maximeren als in de beslissing te vermelden.
De rechtbank ziet aanleiding om een langere termijn dan (bij vordering 1 en 2) gevraagd te stellen om te voldoen aan de betreffende veroordelingen. Voor de duidelijkheid, ook met het oog op de eventueel te verbeuren dwangsommen, zal de rechtbank voorts een termijn stellen om aan de veroordeling ten aanzien van vordering 3 te voldoen.
Proceskosten
4.51.
[gedaagde 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding: € 108,54
- griffierecht: € 304,00
- salaris advocaat: € 1.126,00 (2 punten x tarief € 563,00)
Totaal: € 1.538,54

5..De beslissing

5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 4] om uiterlijk op 4 augustus 2021 aan vordering 1 (zoals geciteerd onder 3.1) te voldoen;
5.2.
bepaalt dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] vanaf 5 augustus 2021 ieder een dwangsom verbeuren van € 2.500,00 per dag dat zij zelf in gebreke blijven om aan de veroordeling onder 5.1 te voldoen, met een maximum van € 25.000,00 voor ieder van hen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] , [gedaagde 1] , [gedaagde 4] , [gedaagde 3] en [gedaagde 5] om uiterlijk op 4 augustus 2021 aan vordering 2 (zoals geciteerd onder 3.1) te voldoen;
5.4.
bepaalt dat [gedaagde 2] , [gedaagde 1] , [gedaagde 4] , [gedaagde 3] en [gedaagde 5] vanaf 5 augustus 2021 ieder een dwangsom verbeuren van € 1.000,00 per dag dat zij zelf in gebreke blijven om aan de veroordeling onder 5.3 te voldoen, met een maximum van € 10.000,00 voor ieder van hen;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2] , [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en [gedaagde 3] om uiterlijk op 4 augustus 2021 aan vordering 3 (zoals geciteerd onder 3.1) te voldoen;
5.6.
bepaalt dat [gedaagde 2] , [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en [gedaagde 3] vanaf 5 augustus 2021 ieder een dwangsom verbeuren van € 1.250,00 per dag dat zij zelf in gebreke blijven om aan de veroordeling onder 5.5 te voldoen, met een maximum van € 12.500,00 voor ieder van hen;
5.7.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.538,54;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rueter, griffier. Het is op 7 juli 2021 uitgesproken in het openbaar.
3267/3194/2294