Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[gedaagde 1] ,
[erflater],
1..Het verdere verloop van de procedure
2..De verdere beoordeling
op basis van wat partijen tot dusverre hebben gesteld (…) het bestaan van bedoelde overeenkomst van opdracht niet [kan] worden vastgesteld. Het bewijs van die overeenkomst rust in beginsel op eiser, mede gelet op het bepaalde in artikel 150 Rv’. Ter zitting heeft eiser te kennen gegeven dat hij naast het reeds overgelegde bewijs niet beschikt over nader bewijs ter onderbouwing van zijn stelling dat hij opdracht van gedaagden vertaalwerkzaamheden heeft verricht. Zoals reeds in genoemd tussenvonnis is overwogen, is dit bewijs thans onvoldoende om vast te stellen dat tussen eiser en gedaagden sub 2 en sub 4 een overeenkomst van opdracht bestaat. Nu eiser niet beschikt over verdere bewijzen heeft het geen zin om hem tot bewijslevering toe te laten. Dit brengt met zich dat de vordering ten aanzien van gedaagden sub 2 en sub 4 bij gebreke van een deugdelijke grondslag afgewezen dient te worden.