4.4[gedaagde] erkent dat [eiser] stoffering en laminaat heeft laten aanbrengen in de woning, maar zij bestrijdt dat zij de daarmee gemoeide kosten aan hem zou terugbetalen. Ter onderbouwing van het gestelde dat partijen dit zo hebben afgesproken, heeft [eiser] twee ondertekende schriftelijke verklaringen in het geding gebracht, één van zijn moeder en één van zijn zus, waarin - verkort weergegeven - het volgende wordt verklaard, waarbij de namen en adresgegevens van betrokkenen zijn vervangen door “(…)” en met onderstreping door de kantonrechter:
Verklaring moeder
Verklaring zus
Hierbij verklaar ik (…)wondendete [plaatsnaam 1]
Dat mijn zoon [eiser] op 09-januari 2019. Het huurhuis van zijn toenmalige vriendin [gedaagde]
compleet heeft voorzien van laminaat en vloerbedekking.
Het complete huis van boven naar beneden heeft geschilderd voor intaal€4.080,==
[gedaagde] zei in het bijzijn van mij (…) en mijn zoon, [eiser] , dat indien zij haar oude woning zou hebben verkocht,mijdit bedrag terug zou betalen.
Hierbij verklaar ik (…)wondende
(…) Te [plaatsnaam 2],
Dat mijn broer [eiser] op op 09-januari 2019. Het huurhuis van zijn toenmalige vriendin [gedaagde]
compleet heeft voorzien laminaat en vloerbedekking.
Het complete huis van boven naar beneden heeft geschilderd voor intaal€ 4.080,==
[gedaagde] zei in het bijzijn van mij, (…), en mijn broer [eiser] , dat indien zij haar oude woning zou hebben verkocht,mijdit bedrag terug zou betalen.
Opvallend is, en [gedaagde] wijst daar ook op, dat vermeld is dat [eiser] op
9 januari 2019 het huis compleet heeft voorzien van laminaat en vloerbedekking, terwijl zij pas op 20 februari 2019 de sleutel kreeg. In reactie hierop heeft [eiser] gesteld dat zijn moeder en zus zich eenvoudigweg hebben vergist in de datum en dat dit niet afdoet aan hun verklaringen. Hierin wordt hij echter niet gevolgd. Dat het twee nagenoeg identieke verklaringen zijn, met dezelfde fouten, geeft te denken. Hieruit wordt geconcludeerd dat de moeder en zus van [eiser] de verklaringen niet zelf op papier hebben gezet. Uit de vermelding van het woordje “mij” in de laatste zin van de beide verklaringen, wordt opgemaakt dat het [eiser] is geweest die de verklaringen heeft opgesteld. [eiser] heeft geen kopie van de identiteitsbewijzen van zijn moeder en zus bij de verklaringen overgelegd. Gelet op de twijfels die bij antwoord door [gedaagde] over de juistheid van deze verklaringen zijn geuit en gelet op het feit dat deze verklaringen door [eiser] zelf zijn opgesteld, had van hem verwacht mogen worden om bij repliek aanvullende stukken over te leggen waaruit blijkt dat zijn moeder en zus daadwerkelijk deze verklaringen hebben getekend en ook achter de inhoud van die verklaring staan. Dit heeft hij echter niet gedaan. Om deze reden vindt de kantonrechter dat [eiser] in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] zijn stelling dat partijen een afspraak hebben gemaakt over de terugbetaling onvoldoende heeft onderbouwd. Dit betekent dat [eiser] niet aan zijn (nadere) stelplicht heeft voldaan. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.