In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een huurovereenkomst voor bepaalde tijd tussen [persoon A] en [persoon B], die op 31 maart 2015 inging. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van zes maanden met een huurprijs van € 1.100,00 per maand. [persoon A] vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van achterstallige huur en een contractuele boete van € 11.886,00 wegens te late betalingen. [persoon B] voerde verzet aan tegen het verstekvonnis van 4 maart 2016, waarin hij was veroordeeld tot ontruiming en betaling van de achterstallige huur.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een huurachterstand van € 6.600,00 was, maar heeft de vordering tot betaling van de contractuele boete afgewezen. De rechter oordeelde dat het boetebeding als oneerlijk moest worden aangemerkt, omdat het geen limiet stelde aan de te verbeuren boete, waardoor deze onevenredig hoog kon worden. Dit was in strijd met de bescherming die de Richtlijn 93/13 EEG biedt aan consumenten. De kantonrechter heeft het verstekvonnis voor een deel bekrachtigd, maar voor het overige vernietigd, en [persoon B] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.