In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Verzoekster heeft verzocht om een schadevergoeding van € 25.000,- wegens immateriële schade, die zij stelt te hebben geleden door het onrechtmatig bewaren en verwerken van haar persoonlijke gegevens door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De rechtbank oordeelt dat verzoekster recht heeft op een schadevergoeding, omdat verweerder in strijd heeft gehandeld met de AVG door de persoonsgegevens van verzoekster gedurende ongeveer tien jaar te bewaren, ondanks herhaalde verzoeken tot vernietiging van deze gegevens. De rechtbank stelt vast dat deze onrechtmatige verwerking heeft geleid tot een aantasting van de persoonlijke levenssfeer van verzoekster, wat een grond vormt voor schadevergoeding onder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank heeft de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld op € 2.500,-, rekening houdend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2020, waarin een schadevergoeding van € 500,- werd toegekend voor een kortdurende onrechtmatige verwerking van medische gegevens. De rechtbank heeft ook overwogen dat de stelling van verzoekster dat haar carrière door het onrechtmatig bewaren van haar gegevens is beschadigd, niet aannemelijk is gemaakt. Het verzoek om materiële schadevergoeding is daarom afgewezen. De rechtbank heeft verder bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekster moet vergoeden.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.