ECLI:NL:RBROT:2021:6671

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
ROT 20/1872
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens gebrek aan bewijs van stelselmatig huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiseres, die stelt slachtoffer te zijn van stelselmatig huiselijk geweld, had haar aanvraag ingediend op 12 juli 2018. Het primaire besluit van 27 mei 2019 wees de aanvraag af, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij slachtoffer was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Dit werd bevestigd in het bestreden besluit van 20 maart 2020, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelde dat eiseres geen objectieve aanwijzingen had overgelegd die haar stelling onderbouwden. Er was geen aangifte gedaan en de informatie die eiseres had verstrekt, waaronder een huisartsverklaring, was onvoldoende om aan te tonen dat er sprake was van stelselmatig huiselijk geweld. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om met voldoende bewijs te komen, wat zij niet had gedaan. De betrokkenheid van de stichting Arosa, waar eiseres en haar voormalige partner waren ondergebracht, werd niet duidelijk en de rechtbank kon niet vaststellen dat eiseres daadwerkelijk slachtoffer was van geweld.

De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1872

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. van Baaren),
en

Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Pieters).

Procesverloop

In het besluit van 27 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
In het besluit van 20 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben laten weten dat de rechtbank de zaak zonder zitting kan afdoen. De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Op 12 juli 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (de aanvraag).
1.2.
Bij het primaire besluit is de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). Samengevat heeft verweerder daartoe het volgende overwogen. Eiseres stelt dat zij in de periode van 2000 tot en met 2016 slachtoffer werd van stelselmatig huiselijk geweld. Zij heeft geen aangifte gedaan waardoor er geen strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Over haar melding bij de politie via 112 en haar verblijf bij de stichting Arosa heeft zij geen informatie overgelegd. Ook heeft zij geen medische informatie overgelegd over het door haar gestelde letsel. Zij heeft een bericht overgelegd van haar huisarts van 20 maart 2019 met daarin informatie uit haar patiëntendossier over de periode van 21 juni 2016 tot en met 20 maart 2019. Daaruit blijkt dat zij bij de huisarts heeft aangegeven dat er relatieproblemen waren, dat zij half augustus 2016 heeft aangegeven dat er sprake was van agressie en dat haar voormalige partner was ondergebracht in een mannenhuis van de stichting Arosa. Onduidelijk blijft waarom. Uit de informatie blijkt niet dat de voormalige partner van eiseres geweld tegen haar heeft gepleegd of haar daarmee bedreigde. De relevante informatie uit het patiëntendossier ziet slechts op de periode van eind juni tot en met half september 2016, terwijl eiseres stelt dat zij in de periode van 2000 tot en met 2016 slachtoffer is geweest van stelselmatig huiselijk geweld.
1.3.
In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. De stichting Arosa is volgens eiseres niet zomaar betrokken bij een situatie. Voor haar is onbegrijpelijk dat voor verweerder niet aannemelijk is geacht dat een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf heeft plaatsgevonden. Uit de reeds overgelegde stukken blijkt dat hiervan sprake is en dat de situatie zeer schrijnend is, aldus eiseres. Tevens verzoekt zij om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
1.4.
Bij brieven van 17 juni 2019 en 17 februari 2020 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld aanvullende bezwaargronden in te dienen en om kenbaar te maken of zij in bezwaar wil worden gehoord. Van die gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt. Ook heeft zij niet kenbaar gemaakt dat zij wil worden gehoord.
1.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard. Samengevat heeft verweerder daartoe overwogen dat eiseres geen aanvullende informatie heeft overgelegd en ook niet heeft aangegeven een hoorzitting te willen. Uit de door eiseres overgelegde informatie is verweerder niet duidelijk geworden waarop de betrokkenheid van de stichting Arosa zag. De informatie uit het patiëntendossier biedt onvoldoende objectieve ondersteuning voor de stelling van eiseres dat zij in de periode tussen 2000 en 2016 slachtoffer is geweest van stelselmatig huiselijk geweld.
Standpunten
2. Eiseres stelt zich samengevat op het standpunt dat het bestreden besluit onjuist is en dat het primaire besluit in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel, en niet op goede gronden is genomen. Zij stelt dat zij rondom 2014 zes maanden in een woning van de stichting Arosa heeft verbleven. Omdat dit niet zomaar gebeurt, volgt daaruit dat tegen haar geweld gepleegd is. Zij stelt dat Arosa aangeeft dat dossiers vernietigd worden, dat zij daarvan niet de dupe mag worden en dat verweerder vaak toegang heeft tot informatie waar mensen zelf of hun advocaat geen recht op hebben. Verweerder was daarom gehouden onderzoek te doen bij de stichting Arosa om zo informatie te verkrijgen over de periode dat eiseres daar verbleven heeft, aldus eiseres.
Tot slot voert zij aan dat zij zal trachten getuigenverklaringen te krijgen van mensen die gezien hebben dat zij tijdens de samenwoning met de beschuldigde door hem fysiek en geestelijk werd mishandeld.
3. Verweerder stelt zich samengevat op het standpunt dat het bestreden besluit rechtens juist is en dat daarin terecht is geconstateerd dat het bezwaar ongegrond is. Uit de plaatsing in de opvang bij de stichting Arosa volgt niet zonder meer dat eiseres slachtoffer is. Uit de beschikbare informatie volgt niet waarom de stichting Arosa was betrokken. Wat de relatieproblemen waren waarvan in de beschikbare medische informatie melding wordt gemaakt, is niet duidelijk. De voormalige partner van eiseres was opgenomen in een mannenhuis van de stichting Arosa, maar wat zich tussen hem en eiseres heeft afgespeeld, blijft onduidelijk. Op grond daarvan kan niet aannemelijk worden geacht dat eiseres slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. Het is aan eiseres haar aanvraag te onderbouwen. Als er geen informatie meer beschikbaar is, maakt dat niet dat verweerder de aanvraag aannemelijk moet achten. Verder stelt verweerder dat het niet aan hem, als bestuursorgaan, is om op zoek te gaan naar informatie die volgens eiseres is vernietigd. Als er informatie zou zijn vernietigd kan verweerder dit immers niet ongedaan maken.
Beoordeling
4.1.
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
4.2.
Ter nadere invulling van de in de Wsg neergelegde bevoegdheid hanteert verweerder beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (de Beleidsbundel) en de Letsellijst.
4.3.
Volgens paragraaf 1.2 van de Beleidsbundel (versie 1 januari 2019) moet het geweldsmisdrijf ernstig fysiek of psychisch letsel hebben veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wsg. De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. Het letsel wordt als ernstig aangemerkt als het langdurige of blijvend ernstige medische gevolgen heeft.
4.4.
In paragraaf 2A van de Letsellijst in samenhang met paragraaf 1.2.3. van de Beleidsbundel zijn geweldsmisdrijven opgenomen bij welke verweerder, op basis van de omstandigheden van het geval, zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel kan vooronderstellen en welke letselcategorie daarbij past. Of ernstig psychisch letsel wordt voorondersteld en welke letselcategorie hierbij past, bepaalt verweerder op basis van de omstandigheden van het geval. Onder letselcategorie 2 staat vermeld ‘Huiselijk geweld, waarbij over een langere periode sprake is van frequent fysiek geweld of bedreigingen met geweld’ (stelselmatig huiselijk geweld). Onder letselcategorie 3 staat vermeld ‘Stelselmatig huiselijk geweld naar de aard en gevolgen ernstiger dan categorie 2’, met als voorbeeld ‘ernstig geweld, seksueel geweld, zeer lange duur of hoge frequentie.’
5.1.
De informatie van de huisarts die eiseres heeft overgelegd vermeldt dat zij op 23 juni 2016 bij de huisarts heeft verklaard dat het thuis uit de hand loopt, dat zij weg wil, bij haar zus wil logeren, dat haar partner haar heel de dag uitscheldt en controleert waar zij naartoe gaat. Verder blijkt uit deze informatie dat de huisarts op 7 juli 2016 contact heeft gehad met een medewerkster van de stichting Arosa die dit met het echtpaar oppakt, maar dan moet [naam eiseres] ook wel een beetje meewerken. Tot slot blijkt uit deze informatie dat op 18 augustus 2016 een vervolggesprek heeft plaatsgevonden, met de vermelding:
“Helemaal uit de hand gelopen thuis, agressie, haar man is nu ondergebracht in een mannenhuis van Arosa. Patiënte heeft een nieuwe relatie met een man uit Pakistan. Gaan elkaar binnenkort ontmoeten in Nederland, hij woont daar nog. Ik hoop wel dat patiënte niet te impulsieve dingen doet. Arosa zal hier ook wel wat ondersteuning in bieden, vervolg hier is niet perse nodig.”
5.2.
Het is aan eiseres om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij slachtoffer is geworden van een tegen haar opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Nu zij geen aangifte heeft gedaan bij de politie lag het op haar weg om met aanvullende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:147 en de daarin aangehaalde jurisprudentie).
Hierin is eiseres niet geslaagd. Wat zij op 23 juni 2016 en 18 augustus 2016 tegenover haar huisarts heeft verklaard, is wat zij zelf heeft verteld en is dus geen objectieve aanwijzing. Waar in de informatie van de huisarts melding wordt gemaakt van de stichting Arosa, blijkt niet van een plaatsing van eiseres in een opvang van de stichting Arosa, maar (integendeel) van een plaatsing van haar voormalige partner in een mannenhuis. Niet blijkt onder welke omstandigheden en naar aanleiding waarvan de voormalige partner van eiseres in een mannenhuis is geplaatst.
Dat eiseres stelt dat zij in 2014 zes maanden in een opvang van de stichting Arosa verbleven heeft, blijkt niet uit de door haar overgelegde gegevens. Voor zover zij met haar stelling dat de stichting Arosa ‘aangeeft dat dossiers vernietigd worden’ betoogt dat van de door haar gestelde plaatsing in 2014 geen objectieve gegevens (meer) voorhanden zijn, heeft zij die stelling niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een schriftelijke verklaring van de stichting Arosa waaruit dit blijkt.
Met haar enkele stelling dat verweerder vaak toegang heeft tot informatie waar de mensen zelf of hun advocaat geen recht op hebben, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er bij de stichting Arosa nog voor de aanvraag relevante informatie voorhanden is, dat haar de toegang tot die informatie door de stichting Arosa zou zijn geweigerd omdat zij daar geen recht op heeft, dat die informatie voor verweerder wel toegankelijk zou zijn en dat verweerder daarom in strijd met artikel 3:2 van de Awb heeft gehandeld door die informatie niet te verzamelen, zoals de rechtbank het betoog van eiseres begrijpt.
Tot slot merkt de rechtbank op dat eiseres ook geen verklaringen heeft overgelegd van personen die kunnen getuigen van het stelselmatig huiselijk geweld waarvan eiseres slachtoffer stelt te zijn geweest, zoals door haar in de gronden van beroep aangevoerd en dat zij heeft afgezien van een behandeling van het beroep op een zitting.
5.3.
Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt slachtoffer te zijn geweest van stelselmatig huiselijk geweld en heeft de aanvraag daarom in redelijkheid kunnen afwijzen.
Conclusie
6. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.