ECLI:NL:RBROT:2021:6394

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
ROT 20/2254
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering onroerende zaak en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, waarin de waarde van een onroerende zaak in Delft voor het belastingjaar 2020 was vastgesteld op € 489.000,-. Eiser was het niet eens met deze waardering en heeft bezwaar aangetekend, wat door de verweerder ongegrond werd verklaard. De zitting vond plaats op 26 mei 2021, waar partijen overeenstemming bereikten over de waarde van de onroerende zaak, die per waardepeildatum 1 januari 2019 op € 450.000,- werd vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de WOZ-beschikking aangepast. Tevens is bepaald dat de verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt en dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.068,-. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de procesgang en de vertraging in de verzending van het verweerschrift, maar heeft geen aanleiding gezien voor een hogere proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zitting houdende te Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2254

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, verweerder,

gemachtigde: mr. Y. Kievit.

Procesverloop

Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), van 29 februari 2020, heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] te Delft (hierna: de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 489.000,-.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde vergezeld door taxateur [naam taxateur] .

Overwegingen

1. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over wat hen aanvankelijk verdeeld hield, in die zin dat de hoogte van de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2019 voor het belastingjaar 2020 nader moet worden vastgesteld op € 450.000,- met overeenkomstige verlaging van de aanslag onroerende-zaakbelastingen.
2. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en de door verweerder vastgestelde waarde aanpassen.
3. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
4. Verder veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Voor bezwaar kent de rechtbank geen vergoeding toe omdat gemachtigde toen nog niet bij de zaak was betrokken.
In het feit dat verweerder het verweerschrift (te) laat voor de zitting indiende (en verzuimde het verweerschrift meteen ook rechtstreeks aan gemachtigde te versturen) en dat de verzending van het verweerschrift aan gemachtigde door de rechtbank is vertraagd – hoe ergerlijk en stressverhogend ook – ziet de rechtbank onvoldoende grond voor een hogere proceskostenveroordeling. Wel moeten zowel verweerder als de rechtbank hieruit lering trekken en daarnaar handelen zodat gemachtigde op een normale manier en op normale werktijden de zitting kan voorbereiden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- wijzigt de WOZ-beschikking in die zin dat de waarde nader wordt vastgesteld op € 450.000,-;
- bepaalt dat de betreffende aanslag in de onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig wordt verlaagd;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2021.
De griffier is buiten staat
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).