Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Stichting Havensteder,
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Havensteder en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. Havensteder vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat [gedaagde] het gehuurde niet als hoofdverblijf gebruikte. De procedure begon met een dagvaarding op 30 juni 2020, gevolgd door een tussenvonnis op 14 september 2020 en een mondelinge behandeling op 2 december 2020, die plaatsvond via een beeldverbinding in het kader van de Tijdelijke wet COVID-19.
De feiten van de zaak tonen aan dat [gedaagde] sinds 15 november 1986 de woning huurt, maar Havensteder stelde vast dat hij sinds begin 2019 de woning niet als hoofdverblijfplaats gebruikte. Havensteder voerde aan dat [gedaagde] niet reageerde op verzoeken voor huisbezoeken en dat de woning een verwaarloosde indruk maakte. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] onvoldoende bewijs had geleverd om zijn beweringen te staven dat hij de woning als hoofdverblijf gebruikte. De rechter concludeerde dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder had gedragen, wat een tekortkoming opleverde die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Havensteder toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en [gedaagde] veroordeeld om de woning binnen een maand na betekening van het vonnis te ontruimen. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [gedaagde] aan het vonnis moet voldoen, ook als hij in hoger beroep gaat.