Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
grief 1en
grief 2doel treffen.
grief 3terecht is voorgesteld.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de huurovereenkomst tussen woningstichting Eigen Haard en de huurder, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft de vraag of [geïntimeerde] zich heeft gedragen als een goed huurder in de zin van artikel 7:213 BW, gezien het feit dat zij de woonruimte sinds geruime tijd niet of nauwelijks bewoonde. Eigen Haard had eerder de kantonrechter verzocht om de huurovereenkomst te ontbinden en [geïntimeerde] te veroordelen tot ontruiming van de woning, omdat zij niet voldeed aan haar verplichtingen als huurder. De kantonrechter had de vordering van Eigen Haard afgewezen, maar het hof oordeelde anders. Het hof stelde vast dat [geïntimeerde] sinds 16 maart 2011 de woning slechts incidenteel gebruikte en niet de intentie had om terug te keren. Dit werd ondersteund door een rapport van de sociale recherche, waaruit bleek dat [geïntimeerde] en haar ex-echtgenoot, [A], voornamelijk in Tilburg verbleven. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] onvoldoende rekening had gehouden met het belang van Eigen Haard om haar schaarse sociale huurwoningen rechtvaardig te verdelen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en ontbond de huurovereenkomst, waarbij [geïntimeerde] werd veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van proceskosten aan Eigen Haard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders en de gevolgen van het niet naleven van de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst.