ECLI:NL:RBROT:2021:6329

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
9174873 \ VZ VERZ 21-7212
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer en onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in het verzoek van Stichting Zonnehuisgroep Vlaardingen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer, aangeduid als [verweerster]. De zaak betreft een geschil over de re-integratieverplichtingen van de werknemer, die sinds oktober 2020 arbeidsongeschikt was. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst willen ontbinden op grond van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, omdat zij stelselmatig haar re-integratieverplichtingen niet zou zijn nagekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer, ondanks adviezen van de bedrijfsarts en deskundigenoordeel van het UWV, niet is verschenen voor re-integratiegesprekken en geen passende werkzaamheden heeft verricht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer zonder deugdelijke grond haar verplichtingen niet is nagekomen, wat een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst oplevert. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 september 2021, en de werknemer heeft recht op een transitievergoeding van € 15.399,72 bruto. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9174873 \ VZ VERZ 21-7212
uitspraak: 29 juni 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in het verzoek van
de stichting
Stichting Zonnehuisgroep Vlaardingen,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Vlaardingen,
verzoekster,
gemachtigde: mr. S.I. Witkamp te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. J. Berkouwer te Vlaardingen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Zonnehuisgroep’ respectievelijk ‘ [verweerster] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het verzoekschrift ex artikel 7:671b BW met producties, ontvangen op 21 april 2021;
  • het verweerschrift met producties, ontvangen op 21 mei 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Van de zijde van Zonnehuisgroep zijn verschenen mevrouw [persoon A] (HR-adviseur) en mevrouw [persoon B] (teamleider), bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. [verweerster] is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd, alsmede mevrouw [persoon C] (dochter van [verweerster] ). De respectieve standpunten zijn door (de gemachtigden van) partijen mondeling toegelicht, waarbij de gemachtigde van Zonnehuisgroep gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen. Die pleitaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen verder ter zitting is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft de datum van de beschikking bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In de onderhavige procedure zal – voor zover van belang – worden uitgegaan van de navolgende vaststaande feiten.
2.1.
Zonnehuisgroep is een zorginstelling die diverse verzorgings- en verpleegtehuizen in stand houdt en tevens een revalidatiecentrum exploiteert in de gemeente Vlaardingen. Zonnehuisgroep is ook aanbieder van thuiszorg. Bij Zonnehuisgroep zijn circa 1.000 werknemers en 600 vrijwilligers werkzaam.
2.2.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] , is met ingang van 13 maart 2003 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Zonnehuisgroep, laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 28 uur per week in de functie van Voedingsassistent tegen een basissalaris van € 1.929,66 bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag, ORT, 8,33% eindejaarsuitkering en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de cao VVT van toepassing.
2.3.
Op 2 oktober 2020 is [verweerster] arbeidsongeschikt uitgevallen.
2.4.
De bedrijfsarts heeft bij brief van 27 oktober 2020 medegedeeld dat [verweerster] energetische beperkingen heeft aangegeven. De bedrijfsarts heeft geadviseerd dat [verweerster] , in het geval van een negatieve coronatest, de week erna kan starten met twee maal twee uur per week in rustige taken van het eigen werk.
2.5.
Bij brief van 10 november 2020 heeft de bedrijfsarts medegedeeld dat [verweerster] is gestart met hervatten en dat zij die week drie maal vier uur per week zal werken in een rustig tempo. Het advies is om verder op te bouwen in uren over een periode van ongeveer twee weken. Volgens de bedrijfsarts zijn de beperkingen met name conditioneel, bij fysiek wat zwaardere inspanning, maar is de prognose goed en zal waarschijnlijk nog een week of twee nodig zijn.
2.6.
[verweerster] heeft zich na 10 november 2020 volledig ziekgemeld.
2.7.
In de brief van 8 december 2020 van de bedrijfsarts is te lezen dat [verweerster] de volgende beperkingen heeft ten aanzien van de belastbaarheid:
“(…) geen hoog werktempo, geen sterke deadlines, moet kunnen terugvallen op collega’s of een leidinggevende, beperkt met omgaan van vele prikkels tegelijkertijd, geen zware lasten tillen/duwen/trekken, tijdelijke urenbeperking in het kader van herstel en opbouwen. (…)”
Geadviseerd wordt dat [verweerster] , rekening houdend met de beperkingen, in een rustig takenpakket kan opstarten met passende werkzaamheden vanaf 14 december 2020. Tevens wordt vermeld dat [verweerster] het niet eens is met het advies van de bedrijfsarts en dat zij overweegt een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV.
2.8.
Op 10 december 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen mevrouw [persoon A] (hierna: [persoon A] ) (HR-adviseur) en mevrouw [persoon D] (Teamleider Zorg) van Zonnehuisgroep en [verweerster] , in het bijzijn van haar echtgenoot. In dat gesprek heeft [verweerster] medegedeeld dat zij zich niet in staat voelde om werkzaamheden te verrichten. Zonnehuisgroep heeft [verweerster] in dat gesprek, onder verwijzing naar het advies van de bedrijfsarts van 8 december 2020, verzocht om op 14 december 2020 te komen voor een gesprek over de re-integratie en haar gewaarschuwd dat haar loon zal worden stopgezet als zij niet op die afspraak verschijnt of weigert om passende werkzaamheden te verrichten.
2.9.
Zonnehuisgroep heeft [verweerster] ook bij brief van 10 december 2020 gewezen op het advies van de bedrijfsarts van 8 december 2020 en haar opgeroepen om op maandag 14 december 2020 om 09:00 uur te komen om afspraken te maken over de re-integratie.
2.10.
Op 14 december 2020 is [verweerster] niet verschenen voor een gesprek over de re-integratie.
2.11.
Bij brief van 14 december 2020 aan [verweerster] heeft Zonnehuisgroep – voor zover nu relevant – het volgende geschreven:
“(…) Volgens het advies van de bedrijfsarts kunt u uw re-integratie starten zonder
urenbeperking maar wel in passende werkzaamheden. In het gesprek van 10 december jl. wat wij met u hebben gehad en waar uw man bij was, heeft uw man aan het eind van het
gesprek, het gesprek intimiderd overgenomen van u, waarin hij heeft aangegeven dat u
niet meer voor ons komt werken. Mocht dit ook uw standpunt zijn dan ontvangen wij van u
uw ontslagbrief.
Doordat wij geen enkele reactie hebben gekregen en u niet ben op komen dagen voor uw
re-integratie zijn wij genoodzaakt uw salaris per 14 december jl. stop te zetten volgens
artikel 7:629 lid 3 BW. (…)”
2.12.
Op 22 december 2020 heeft [verweerster] een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV over haar re-integratie-inspanningen.
2.13.
In het rapport van 27 januari 2021 van de arbeidsdeskundige van het UWV is – voor zover nu relevant – het volgende te lezen:
“(…) 3.6. Belastbaarheidsgegevens
In deze situatie heb ik de verzekeringsarts gevraagd de functionele mogelijkheden zoals de bedrijfsarts deze op 8-12-2020 heeft vastgesteld te toetsen.
De verzekeringsarts heeft hierover als volgt gerapporteerd:
Klant heeft een deskundigenoordeel gevraagd naar de geschiktheid voor haar eigen werk. Het blijkt echter, dat er door werkgever en bedrijfsarts niet wordt geclaimd dat zij haar eigen werk kan, maar wel wordt er van haar gevraagd om in aangepaste stressarme taken geleidelijk te gaan hervatten. Na uitleg hierover is klant akkoord met de vraagstelling ‘re-integratieinspanningen werknemer’.
In het telefoongesprek met klant en haar echtgenoot worden ernstige klachten geclaimd. In de medische brief die klant heeft meegestuurd met haar aanvraag, wordt slechts een deel van de claim van klant ondersteund.
De bedrijfsarts schetst vervolgens een consistent beeld van haar eigen bevindingen bij onderzoek. Alle gegevens overziend kom ik tot de conclusie dat het door de bedrijfsarts gegeven advies om geleidelijk te gaan hervatten in aangepaste taken, zeker passend is bij de gegevens van de behandelaar en de onderzoeksbevindingen van de bedrijfsarts.
(…)
4. Beoordeling re-integratie inspanningen
(…)
De verzekeringsarts heeft de medische situatie beoordeeld.
Er is beoordeeld dat de bedrijfsarts op basis van de aangeleverde gegevens en het
telefoongesprek aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van arbeidsmogelijkheden, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen.
Passende re-integratietaken afgestemd op de belastbaarheid van de werknemer zijn in eigen/ aangepaste functie alsmede in spoor 1 mijn inziens dan ook mogelijk. Hierdoor zijn er mogelijkerwijs tot op heden reintegratiekansen gemist.
5. Conclusie
De re-integratie-inspanningen van de werknemer zijn onvoldoende. (…)”
2.14.
Bij e-mail van 8 februari 2021 heeft de gemachtigde van [verweerster] aan Zonnehuisgroep geschreven dat [verweerster] zich zelden ziek heeft gemeld, maar nu van mening is dat zij arbeidsongeschikt is. Aan Zonnehuisgroep wordt verzocht om een afspraak te maken bij de bedrijfsarts voor een nieuwe beoordeling.
2.15.
Zonnehuisgroep heeft [verweerster] op 9 februari 2021 uitgenodigd voor een gesprek met [persoon A] en mevrouw [persoon B] (Teamleider Revalidatie bij Zonnehuisgroep) op 15 februari 2021 over de hervatting van de re-integratie.
2.16.
Bij e-mail van 11 februari 2021 heeft de gemachtigde van [verweerster] aan Zonnehuisgroep geschreven dat [verweerster] er erg tegenop ziet om naar het gesprek op 15 februari 2021 te gaan en gevraagd of een regeling in der minne met einde dienstverband een optie is voor Zonnehuisgroep.
2.17.
Zonnehuisgroep heeft bij e-mail van 12 februari 2021 aan de gemachtigde van [verweerster] geschreven dat zij twee opties heeft: beginnen met werken aan de re-integratie vanaf maandag of een beëindigingsovereenkomst zonder vergoeding.
2.18.
De gemachtigde van [verweerster] heeft daarop bij e-mail van 12 februari 2021 gereageerd dat zij het voorstel erg mager vindt en zij heeft gevraagd of dit het enige voorstel is van Zonnehuisgroep. Zij stelt ook voor een mediatior in te schakelen.
2.19.
Bij e-mail van 15 februari 2021 heeft de gemachtigde van [verweerster] aan Zonnehuisgroep geschreven dat [verweerster] het psychisch gezien niet aan kan om op de werkvloer te verschijnen en dat zij hierin wordt ondersteund door haar psycholoog en psychiater. Volgens de gemachtigde van [verweerster] werkt het verzoek om op 15 februari 2021 op gesprek te komen averechts, omdat [verweerster] er spanningen van krijgt. Het verzoek aan Zonnehuisgroep is om de bedrijfsarts een nieuwe beoordeling te laten doen.
2.20.
Zonnehuisgroep heeft [verweerster] bij e-mail van 15 februari 2021 uitgenodigd voor een gesprek op 16 februari 2021 om 09:00 uur om afspraken te maken omtrent de re-integratie en daarbij medegedeeld dat Zonnehuisgroep zich houdt aan het advies van de bedrijfsarts en het UWV. Zonnehuisgroep heeft gewaarschuwd dat zij verdere arbeidsrechtelijke maatregelen zal treffen als [verweerster] wederom niet komt opdagen.
2.21.
Daarop heeft de gemachtigde van [verweerster] bij e-mail van 15 februari 2021 herhaald dat [verweerster] de afspraak niet aan kan en gevraagd of Zonnehuisgroep in gesprek wilt gaan met de gemachtigde of anders een mediator wil inschakelen.
2.22.
Zonnehuisgroep heeft bij e-mail van 15 februari 2021 – voor zover relevant – als volgt gereageerd naar de gemachtigde van [verweerster] :
“(…) Wij hebben het salaris gestopt omdat mevrouw [verweerster] zich niet aan de re-integratie verplichtingen hield. Mevrouw [verweerster] heeft hierop een deskundigen oordeel aangevraagd bij het UWV. Ook het UWV geeft aan dat mevrouw [verweerster] aan haar re-integratieverplichtingen kan voldoen.
Hierop willen we het re-integratietraect weer gaan oppakken. Echter vanochtend is mevrouw [verweerster] niet op komen dagen voor haar re-integratie zonder opgaaf van redenen. Mevrouw [verweerster] kan komen re-integreren en als mevrouw bezig is in haar re-integratie kan er uiteindelijk weer een afspraak ingepland worden bij de bedrijfsarts om de inspanningen te bespreken en het vervolg van de verdere re-integratie vast te leggen. Wij nodigen mevrouw [verweerster] uit om morgenochtend om 9.00 uur zich te melden bij de receptie van locatie het Zonnehuis. Wij zullen dan zoals eerder aangegeven starten met de re-integratie en hier afspraken over maken. Mocht mevrouw [verweerster] wederom niet op komen dagen dan zullen wij als werkgever ons beraden over verder te nemen stappen. Hierbij kunt u denken aan een zeer dringende reden. Totdat mevrouw [verweerster] haar re-integratie oppakt is ook zoals in eerdere correspondentie aangegeven, geen arbeid geen loon. (…)”
2.23.
De gemachtigde van [verweerster] heeft bij e-mail van 15 februari 2021 aan Zonnehuisgroep geschreven dat [verweerster] zichzelf niet in staat acht om naar de afspraak van 16 februari 2021 te komen en nogmaals verzocht om een afspraak te maken bij de bedrijfsarts voor [verweerster] . Daarnaast heeft de gemachtigde verzocht om een mediator in te schakelen en medegedeeld dat Zonnehuisgroep ook met haar kan overleggen.
2.24.
De bedrijfsarts heeft op 2 maart 2021 geoordeeld dat sprake is van arbeidsbelastbaarheid en benutbare mogelijkheden. Volgens de bedrijfsarts is [verweerster] geschikt voor passend werk en kan zij met twee maal twee uur per week starten. Het doel is stapsgewijs opbouwen in uren, tijdscontingent in de zin van uitbreiden per periode van één à twee weken met drie tot vier uur.
2.25.
Zonnehuisgroep heeft bij e-mail van 4 maart 2021 aan de gemachtigde van [verweerster] gevraagd om aan [verweerster] mede te delen dat zij haar re-integratiewerkzaamheden per 5 maart 2021 zal kunnen starten en zich om 09:00 uur kan melden bij [persoon D] .
2.26.
De gemachtigde van [verweerster] heeft daarop bij e-mail van 4 maart gereageerd dat zij niet weet wat de bevindingen van de bedrijfsarts zijn, dat [verweerster] het nog steeds niet verantwoord vindt om werkzaamheden te gaan verrichten en dat [verweerster] daarom opnieuw een deskundigenoordeel zal aanvragen.
2.27.
Zonnehuisgroep heeft op 8 maart 2021 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV over haar re-integratie-inspanningen voor [verweerster] .
2.28.
Bij e-mail van 23 maart 2021 heeft Zonnehuisgroep aan de gemachtigde van [verweerster] medegedeeld dat zij in afwachting is van de uitslag van het deskundigenoordeel dat [verweerster] heeft aangevraagd en dat Zonnehuisgroep ook zelf een deskundigenoordeel heeft aangevraagd bij het UWV. Zonnehuisgroep heeft medegedeeld af te wachten voordat zij verder met de gemachtigde van [verweerster] in gesprek gaat.
2.29.
[verweerster] heeft op 24 maart 2021 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV over de re-integratie-inspanningen van Zonnehuisgroep.
2.30.
In het rapport van 12 april 2021 van de arbeidsdeskundige van het UWV inzake de aanvraag door [verweerster] is – voor zover relevant – het volgende te lezen:
“(…) 4. Beoordeling re-integratie inspanningen
De verzekeringsarts heeft de medische situatie beoordeeld.
Er is beoordeeld dat de bedrijfsarts op basis van de aangeleverde gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van arbeidsmogelijkheden, rekening
houdend met de vastgestelde beperkingen. Het gegeven dat er in de toekomst een medische ingreep moet plaatsvinden, is voor de beoordeling in het kader van een deskundigenoordeel niet van belang omdat het niet mag worden meegewogen.
Dat klant niet meewerkt aan werkhervatting, beschouw ik als inadequaat omdat in de ter zake doende richtlijnen o.a. wetenschappelijk geaccepteerd is dat aan het werk blijven een belangrijke bijdrage levert om tot een succesvolle re-integratie te komen.
Passende re-integratietaken afgestemd op de belastbaarheid van de werknemer zijn in eigen/ aangepaste functie alsmede in spoor 1 mijn inziens dan ook mogelijk. Hierdoor zijn er mogelijkerwijs tot op heden reintegratiekansen gemist. Werkgever heeft juist gehandeld door het loon stop te zetten sinds er re-integratiemogelijkheden waren.
5. Conclusie
De re-integratie-inspanningen van de werkgever zijn voldoende. (…)”
2.31.
In het rapport van 13 april 2021 van de arbeidsdeskundige van het UWV inzake de aanvraag door Zonnehuisgroep is – voor zover relevant – het volgende te lezen:
“(…) 4. Beoordeling re-integratie inspanningen
De verzekeringsarts heeft de medische situatie beoordeeld en is van mening, in lijn met de bedrijfsarts, dat de klant belastbaar is.
Passende re-integratietaken afgestemd op de belastbaarheid van de werknemer zijn in eigen/ aangepaste functie alsmede in spoor 1 mijn inziens dan ook mogelijk. Hierdoor zijn er mogelijkerwijs tot op heden reintegratiekansen gemist. Werkgever heeft juist gehandeld door het loon stop te zetten sinds er reintegratiemogelijkheden waren d.d. 14-12-2020.
5. Conclusie
De re-integratie-inspanningen van de werkgever zijn voldoende. (…)”
2.32.
[verweerster] heeft een brief van een psycholoog overgelegd, waarin het volgende is opgenomen:
“(…) De corona periode op werk heeft veel van cliënte gevergd, extra werken, diensten overnemen waardoor het haar op een gegeven moment teveel is geworden. (...)”

3..Het verzoek

3.1.
Zonnehuisgroep heeft verzocht:
I. de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van primair artikel 7:671b jo. artikel 7:669 lid 1 en lid 3 sub e BW, dan wel subsidiair artikel 7:671b jo. 7:669 lid 1 en lid 3 sub g BW;
II. bij het bepalen van de einddatum primair geen rekening te houden met de opzegtermijn van [verweerster] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, dan wel subsidiair rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
III. te bepalen dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dat zij dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van Zonnehuisgroep, dan wel indien geoordeeld wordt dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten, aan haar ten hoogste een transitievergoeding van € 15.452,00 bruto toe te kennen;
IV. [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Zonnehuisgroep heeft het volgende – verkort weergegeven – aan dat verzoek ten grondslag gelegd.
3.2.1.
Zonnehuisgroep baseert het ontbindingsverzoek primair op (ernstig) verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verweerster] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder e BW. [verweerster] weigert stelselmatig zonder redelijke grond te voldoen aan haar re-integratieverplichtingen. Ondanks het stopzetten van de loondoorbetaling en een deskundigenoordeel van het UWV, waarin is geoordeeld dat [verweerster] in staat wordt geacht om passende werkzaamheden te verrichten, heeft [verweerster] volhard in haar weigering om passende werkzaamheden te verrichten. Er staan Zonnehuisgroep geen middelen meer ter beschikking om [verweerster] te stimuleren om zich in te zetten voor haar re-integratie. In redelijkheid kan van Zonnehuisgroep niet meer worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.2.2.
Indien en voor zover wordt geoordeeld dat geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verweerster] , baseert Zonnehuisgroep het ontbindingsverzoek subsidiair op een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. [verweerster] heeft de arbeidsverhouding onnodig in toenemende mate onder druk gezet door meerdere malen zonder voorafgaande aankondiging weg te blijven bij gesprekken en herhaaldelijk zonder goede reden na te laten gehoor te geven aan de redelijke instructie van Zonnehuisgroep om passende werkzaamheden te verrichten en heeft daarmee de instructiebevoegdheid van de werkgever miskend. Aan het wegvallen van het vertrouwen in [verweerster] heeft mede bijgedragen dat de echtgenoot van [verweerster] zich in gesprekken herhaaldelijk op een zeer onbehoorlijke en door medewerkers van Zonnehuisgroep als intimiderend ervaren wijze heeft opgesteld en uitgelaten. De arbeidsverhouding is zodanig ernstig verstoord geraakt, dat van Zonnehuisgroep in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verweerster] heeft zelf voorgesteld om haar arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen, terwijl dat op dat moment voor Zonnehuisgroep nog niet aan de orde was. Partijen lijken het er dan ook over eens te zijn dat een beëindiging van de arbeidsovereenkomst onafwendbaar is.
3.2.3.
Herplaatsing ligt niet in de rede, erop gelet dat het ontbindingsverzoek primair is gegrond op ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verweerster] . Ook als geoordeeld zou worden dat daar geen sprake van is, ligt herplaatsing niet in de rede. Er is geen andere passende functie voorhanden en de weigering van [verweerster] om passende werkzaamheden te verrichten houdt geen verband met haar huidige functie. Niet valt in te zien waarom zij na herplaatsing wel bereid zou zijn om passende werkzaamheden te verrichten en zich in te zetten voor haar re-integratie.
3.2.4.
Zonnehuisgroep meent dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] en verzoekt daarom om met toepassing van artikel 7:671b lid 9 onder a BW bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst geen rekening te houden met de geldende opzegtermijn van vier maanden en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, dan wel bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking.
3.2.5.
[verweerster] komt ingevolge het bepaalde in artikel 7:673 lid 7 onder c BW geen transitievergoeding toe, omdat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] . Indien geoordeeld wordt dat geen sprake is van
ernstigverwijtbaar handelen en/of nalaten en [verweerster] wel een transitievergoeding toekomt, bedraagt de transitievergoeding € 15.452,00 bruto, uitgaande van ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2021.

4..Het verweer

4.1.
[verweerster] heeft verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van het verzoek en, indien wel wordt overgegaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, tot toekenning van de transitievergoeding (volgens de berekeningswijze van de kantonrechter) en/of een billijke vergoeding en het in acht nemen van de opzegtermijn. Zonnehuisgroep dient in de proceskosten te worden veroordeeld.
4.2.
[verweerster] heeft – verkort weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
4.2.1.
[verweerster] is eerst uitgevallen in verband met corona en tevens speelden al naast lichamelijke klachten ook psychische. [verweerster] heeft vanaf het begin er alles aan gedaan om zich medisch gezien beter te gaan voelen. Zij heeft zich onder behandeling gesteld bij haar huisarts, een psycholoog en psychiater en is naar diverse artsen en behandelaars gegaan. [verweerster] vond het niet verantwoord om op de werkvloer te verschijnen, omdat zij vreesde dat er dan erge dingen zouden kunnen gebeuren. [verweerster] heeft op alle fronten meegewerkt, heeft getracht werkzaamheden te hervatten, is naar afspraken bij de bedrijfsarts gegaan, heeft een advocaat ingeschakeld en zij heeft twee keer een deskundigenoordeel aangevraagd. Er is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verweerster] .
De arbeidsovereenkomst dient dan ook niet te worden ontbonden. Indien wordt geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst wel dient te worden ontbonden, heeft [verweerster] recht op de wettelijke transitievergoeding.
4.2.2.
Zonnehuisgroep heeft zich van het begin af aan niet als een goed werkgever opgesteld en niet bijgedragen aan het herstel van [verweerster] . [verweerster] is door Zonnehuisgroep meerdere keren onder druk gezet om langs te komen. De gemachtigde van [verweerster] heeft meerdere malen uitgelegd waarom dit niet van [verweerster] gevergd kan worden, maar dit is keer op keer terzijde geschoven. Het is niet juist dat [verweerster] zonder bericht niet kwam opdagen voor gesprekken. Voorts heeft Zonnehuisgroep gedreigd met het stopzetten van het loon en heeft de bonus waar [verweerster] recht op had niet uitbetaald, totdat de gemachtigde van [verweerster] daar meerdere malen om heeft verzocht. Het loon is zonder deugdelijke onderbouwing stopgezet. De gemachtigde van [verweerster] heeft meerdere keren verzocht om een mediator, maar Zonnehuisgroep is hier ongemotiveerd aan voorbijgegaan. Een verstoring van de arbeidsverhouding is volledig aan Zonnehuisgroep te wijten; zij heeft niets gedaan om uit de situatie te geraken, terwijl dit wel van haar als werkgeefster mag worden verwacht. Alleen een bedrijfsarts is ingeschakeld, maar ook die heeft niet bemiddeld of gewezen op mediation. Zonnehuisgroep heeft pas in een heel laat stadium een advocaat ingeschakeld. Als dat eerder was gebeurd, hadden beide gemachtigden in een eerder stadium een oplossing kunnen treffen. Zonnehuisgroep heeft ernstig verwijtbaar gehandeld. [verweerster] maakt aanspraak op een billijke vergoeding wegens dit ernstig verwijtbaar handelen door Zonnehuisgroep.

5..De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 7:671b lid 2 BW kan een verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:671b lid 1 BW alleen worden toegewezen als is voldaan aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:699 BW en er geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift gelden. Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden opgezegd, indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Die eisen gelden ingevolge artikel 7:671b lid 2 BW ook voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. In artikel 7:669 lid 3 BW is limitatief omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
5.2.
Zonnehuisgroep heeft aan het ontbindingsverzoek primair ten grondslag gelegd dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:699 lid 3 sub e BW, doordat [verweerster] zonder deugdelijke grond haar re-integratieverplichtingen tijdens ziekte niet is nagekomen.
5.3.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het (stelselmatig) schenden van re-integratieverplichtingen door de werknemer een redelijke grond kan zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Een verzoek dat op deze grondslag is gebaseerd, moet ingevolge artikel 7:671b lid 5 BW worden afgewezen indien de werkgever de werknemer niet eerst schriftelijk heeft aangemaand om diens verplichtingen na te komen of de betaling van het loon heeft gestaakt. Ook dient de werkgever te beschikken over een deskundigenoordeel van het UWV.
5.4.
Uit de door Zonnehuisgroep overgelegde stukken blijkt dat voornoemde afwijzingsgronden zich niet voordoen. Zonnehuisgroep heeft de betaling van het salaris gestaakt en een deskundigenoordeel van het UWV verkregen en in het geding gebracht.
5.5.
Dan is de vraag of sprake is van het niet naleven van de re-integratieverplichtingen, zonder dat daarvoor een deugdelijke grond aanwezig is.
5.6.
Vooropgesteld wordt dat de bedrijfsarts vaststelt of een werknemer in staat is om (passende) werkzaamheden uit te voeren. Zowel op de werkgever als de werknemer rusten verplichtingen met betrekking tot de re-integratie, waarbij de werkgever bij het vormgeven van de re-integratie dient af te gaan op het advies van de bedrijfsarts.
5.7.
Uit de adviezen van de bedrijfsarts van oktober en november 2020 volgt dat er arbeidsmogelijkheden waren voor [verweerster] , maar [verweerster] heeft zich desondanks op het standpunt gesteld dat zij zich niet in staat acht om passende werkzaamheden te verrichten en heeft zich per 10 november 2020 volledig ziek gemeld. Uit het advies van de bedrijfsarts van 8 december 2020 volgt eveneens dat [verweerster] geacht werd in staat te zijn om voor een beperkt aantal uren per dag passende werkzaamheden te verrichten. Zonnehuisgroep heeft [verweerster] in het gesprek op 10 december 2020 gewezen op het advies van de bedrijfsarts van 8 december 2020, [verweerster] opgeroepen om zich op 14 december 2020 om 09:00 uur te melden voor een gesprek over voortzetting van de re-integratie en haar gewaarschuwd dat, indien zij niet zou verschijnen of zou weigeren passende werkzaamheden te verrichten, de doorbetaling van het salaris zou worden stopgezet. [verweerster] is ondanks die waarschuwing niet verschenen op 14 december 2020. Daarop heeft Zonnehuisgroep de doorbetaling van het loon stopgezet. Ook daarna heeft [verweerster] , ondanks meerdere uitnodigingen en ondanks het deskundigenoordeel van 27 januari 2021, geweigerd om naar kantoor te komen om re-integratiewerkzaamheden te verrichten en om in gesprek te gaan met Zonnehuisgroep over de hervatting van de re-integratie.
5.8.
Dat de re-integratie-inspanningen van [verweerster] onvoldoende zijn, wordt onderschreven door het deskundigenoordeel van 27 januari 2021. Uit het rapport van 27 januari 2021 van de arbeidsdeskundige van het UWV volgt dat de verzekeringsarts in lijn met de bedrijfsarts van oordeel is dat sprake is van arbeidsmogelijkheden. Naar het oordeel van de arbeidsdeskundige zijn de inspanningen van [verweerster] onvoldoende gebleken. Ook uit de rapporten van 12 en 13 april 2021 kan worden afgeleid dat er volgens de verzekeringsarts sinds december 2020 arbeidsmogelijkheden zijn geweest en dat naar het oordeel van de arbeidsdeskundige de inspanningen van [verweerster] ter zake de re-integratie onvoldoende zijn geweest. Uit de adviezen van de bedrijfsarts en uit de rapporten van de arbeidsdeskundige van het UWV volgt niet dat er (medische) redenen aanwezig worden geacht, op grond waarvan [verweerster] niet in staat zou zijn om op de werkvloer te verschijnen en passende werkzaamheden te verrichten en/of om een gesprek aan te gaan over de hervatting van de re-integratie. [verweerster] heeft wel een verklaring van de behandelend psychoog in het geding gebracht, maar – daargelaten dat het slechts een afsprakenoverzicht en een summiere verklaring betreft – blijkt daaruit niet dat er geen begin kon worden gemaakt aan de re-integratie of daarover het gesprek kon worden aangegaan.
5.9.
Ondanks de adviezen van de bedrijfsarts en drie rapporten van de arbeidsdeskundige van het UWV en een loonstop is [verweerster] zich op het standpunt blijven stellen dat zij zich niet in staat acht om passende werkzaamheden te verrichten en om met Zonnehuisgroep in gesprek te gaan over hervatting van de re-integratie, terwijl uit voornoemde adviezen en rapporten niet is gebleken van een (medische) reden die [verweerster] daartoe geheel verhinderde. Voldoende gebleken is dat [verweerster] zonder een deugdelijke grond geen gehoor heeft gegeven aan de herhaaldelijke verzoeken van Zonnehuisgroep om haar re-integratieverplichtingen als bedoeld in artikel 7:660a BW na te komen.
5.10.
Volgens Zonnehuisgroep kwalificeert het handelen dan wel nalaten van [verweerster] als
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten. De kantonrechter volgt Zonnehuisgroep daarin niet. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is bij de kantonrechter de indruk ontstaan dat in de adviezen van de bedrijfsarts en de rapporten van de verzekeringsarts onderbelicht is gebleven dat volgens [verweerster] de reden voor haar (volledige) uitval niet alleen is gelegen in fysieke klachten, maar ook of zelfs voornamelijk in niet-fysieke klachten. Dat dergelijke niet-fysieke klachten mogelijk onderbelicht zijn gebleven, vindt steun in het advies van de bedrijfsarts van 8 december 2020, waarin wordt gerefereerd aan het volgende:
“(…) geen hoog werktempo, geen sterke deadlines, moet kunnen terugvallen op collega’s of een leidinggevende, beperkt met omgaan van vele prikkels tegelijkertijd (…)”.
Daarnaast staat vast dat [verweerster] sinds 25 januari 2021 onder behandeling is van een psycholoog. Voorts wordt meegewogen dat het een feit van algemene bekendheid is dat de werkdruk in verzorgingshuizen tijdens de coronapandemie – voordat er mogelijkheden waren tot vaccinatie tegen het coronavirus – enorm hoog was in verband met de risico’s voor de kwetsbare groepen die in die zorginstellingen verblijven. Daarnaast staat vast dat [verweerster] ook in haar privésituatie te maken heeft gehad met de gevolgen van de coronapandemie. Verder wordt in aanmerking genomen dat [verweerster] onweersproken heeft aangevoerd dat zij een dienstverband heeft van achttien jaar, waarin zij zich zelden heeft ziekgemeld. Gelet daarop en op de verklaring van de psycholoog die [verweerster] in het geding heeft gebracht, kan de kantonrechter zich niet aan de indruk onttrekken dat de mogelijk onderbelicht gebleven niet-fysieke klachten van [verweerster] serieus kunnen zijn. Alle concrete omstandigheden afwegende, is naar het oordeel van de kantonrechter in de onderhavige situatie geen sprake van
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
5.11.
Het opzegverbod wegens ziekte staat niet aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg. Het opzegverbod is, zoals in dit geval aan de orde is, niet van toepassing indien de werknemer de re-integratieverplichtingen niet nakomt zonder deugdelijke grond en aan de onder punt 5.3 genoemde formele vereisten is voldaan.
5.12.
De conclusie is dan ook dat sprake is van verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verweerster] , zodanig dat van Zonnehuisgroep in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Gelet op de grond waarop wordt ontbonden, ligt herplaatsing niet in de rede. De arbeidsovereenkomst wordt dan ook ontbonden.
Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten werkgever?
5.13.
[verweerster] verwijt Zonnehuisgroep dat zij jegens haar ernstig heeft gehandeld dan wel heeft nagelaten en zich van het begin af aan niet als goed werkgever heeft opgesteld.
5.14.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als de werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat, waarbij te denken valt aan een situatie waarin de werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd en de situatie waarin een werknemer arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden.
5.15.
Dat, zoals [verweerster] heeft gesteld, sprake is geweest van ongeoorloofde druk uitoefenen op [verweerster] tijdens het re-integratieproces door Zonnehuisgroep is onvoldoende onderbouwd, gelet op de betwisting door Zonnehuisgroep. Uit de overgelegde stukken volgt dat Zonnehuisgroep [verweerster] meerdere malen heeft opgeroepen voor het verrichten van passende werkzaamheden en haar heeft uitgenodigd voor een gesprek over de re-integratie, waarbij telkens de adviezen van de bedrijfsarts in aanmerking zijn genomen. Nergens blijkt uit dat Zonnehuisgroep meer of anders heeft verlangd van [verweerster] dan zij in het kader van de de wettelijke re-integratieverplichtingen en op basis van de adviezen van de bedrijfsarts en het deskundigenoordeel van 27 januari 2021 van [verweerster] mocht verlangen.
5.16.
[verweerster] verwijt Zonnehuisgroep dat zij geen mediator heeft ingeschakeld, ondanks meerdere verzoeken daartoe van (de gemachtigde van) [verweerster] . Het komt de kantonrechter voor dat een mediator uitkomst biedt en aangeraden is in situaties waarin sprake is van een werkinhoudelijk verschil van inzicht of een (dreigend) arbeidsconflict. Vaststaat dat in het onderhavige geval daarvan geen sprake is.
5.17.
Dat Zonnehuisgroep pas in een later stadium een advocaat heeft ingeschakeld is een keuze van Zonnehuisgroep geweest. Het is niet ondenkbaar dat het in een vroeg stadium inschakelen van een advocaat en alle communicatie tussen werknemer en werkgever laten verlopen via de advocaten in bepaalde situaties juist de arbeidsverhoudingen op scherp kan zetten. Niet valt in te zien waarom deze keuze van Zonnehuisgroep in het onderhavige geval als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten jegens [verweerster] moet worden gekwalificeerd.
5.18.
De conclusie is dat van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door Zonnehuisgroep jegens [verweerster] geen sprake is.
Einddatum
5.19.
Zoals hiervoor is overwogen, is de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verweerster] en evenmin het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van Zonnehuisgroep. De arbeidsovereenkomst zal daarom met toepassing van artikel 7:671b lid 9 sub a BW worden ontbonden met ingang van 1 september 2021. Hierbij is in aanmerking genomen dat voor Zonnehuisgroep bij regelmatige opzegging een opzegtermijn van vier maanden geldt, waarop in mindering wordt gebracht de periode tussen het indienen van het verzoekschrift en de datum van de beschikking, waarbij ten minste een termijn van één maand resteert.
Transitievergoeding
5.20.
Nu de arbeidsovereenkomst op verzoek van Zonnehuisgroep wordt ontbonden, heeft [verweerster] op grond van artikel 7:673 lid 1 BW in beginsel recht op een transitievergoeding. Dit is anders als sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten door de werknemer (artikel 7:673 lid 7 aanhef en sub c BW). Hiervoor is echter overwogen dat daarvan geen sprake is. [verweerster] heeft dan ook recht op een transitievergoeding.
5.21.
Bij de berekening van de transitievergoeding wordt in aanmerking genomen het salaris ten bedrage van € 1.929,96 bruto per maand, 8% vakantiebijslag, 8,33% eindejaarsuitkering en een bedrag ter hoogte van gemiddeld € 255,99 bruto per maand ORT. De transitievergoeding bedraagt dan, volgens de berekeningswijze van de kantonrechter, € 15.399,72 bruto, uitgaande van beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 september 2021. Dat bedrag wordt ten laste van Zonnehuisgroep aan [verweerster] toegekend.
Billijke vergoeding
5.22.
[verweerster] heeft verzocht haar een billijke vergoeding toe te kennen. Voor het toekennen van een billijke vergoeding is alleen plaats als de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever. Hiervoor is overwogen dat daar in het onderhavige geval geen sprake van is. Daarom bestaat geen aanleiding voor toekenning van een billijke vergoeding.
Proceskosten
5.23.
Aangezien geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de zijde van werknemer en evenmin aan de zijde van werkgever, bestaat geen aanleiding om één van beide partijen in de proceskosten te veroordelen. De proceskosten worden gecompenseerd.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2021;
kent aan [verweerster] ten laste van Zonnehuisgroep een transitievergoeding ten bedrage van € 15.399,72 bruto toe;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het méér of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34286