In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is er een bevoegdheidsincident aan de orde. De gemeente Rotterdam, eiseres in de hoofdzaak, vordert de ontruiming van een onroerende zaak die door de gedaagden, [persoon A] c.s., wordt gebruikt. De gemeente stelt dat dit gebruik zonder recht of titel plaatsvindt. De gedaagden vorderen echter dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de kantonrechter, omdat zij van mening zijn dat er sprake is van een huurovereenkomst en niet van een pachtovereenkomst. De rechtbank heeft de incidentele vordering van [persoon A] c.s. afgewezen, maar heeft de zaak wel verwezen naar de pachtkamer van de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat tot en met 2007 sprake was van een pachtovereenkomst, en dat na 2007 het gebruik van de onroerende zaak door de gemeente niet om baat was, waardoor er geen huurovereenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak is op 8 juli 2021 doorverwezen naar de rolzitting van de pachtkamer.