4.1.2.Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken Er is namelijk sprake van onrechtmatig actieve bewijsgaring, aangezien een redelijk vermoeden van schuld (vereist voor een vordering ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering) ontbreekt. Daarmee is volgens de verdediging sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waardoor de verdachte in zijn belangen is geschaad en derhalve moeten de onderzoeksresultaten die als gevolg daarvan zijn verkregen worden uitgesloten van het bewijs.
De raadsman heeft dit als volgt onderbouwd.
Er is gebruik gemaakt van een ander strafrechtelijk onderzoek onder de naam [naam onderzoek] . Binnen dit onderzoek is informatie verstrekt door een derde Europees land. Vervolgens is in Nederland de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer getoetst door de officier van justitie en de rechter-commissaris. Vervolgens zijn crypto-tekstgesprekken onderschept van provider SkyEcc. In het dossier zijn deze vorderingen en toetsingen niet terug te vinden. Ook de informatie van het derde Europees land zijn niet in het dossier opgenomen.
Subsidiair dient de verdachte te worden vrijgeproken omdat hij niet wist dat er geld in de tassen zat. Er is geen verband tussen het geld dat in de tassen zat en de verdachte, hij heeft de tassen niet verstopt toen hij ze in zijn bestelbus plaatste. Hij had niets met het geldtransport te maken. Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte de geldbedragen feitelijk in handen heeft gehad. Het opzet op het feit ontbreekt. Als de verdachte al op de hoogte was van de aanwezigheid van het geld in de tassen, dan is er geen bewijs dat de verdachte redelijkerwijs kon vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Tot slot dient de verdachte van het medeplegen te worden vrijgesproken, nu de nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de medeverdachte [naam medeverdachte] ontbreekt.
4.1.3.Beoordeling
Met betrekking tot het artikel 359a Wetboek van Strafvordering-verweer
Het bewijsuitsluitingsverweer wordt, nog daargelaten of is voldaan aan de eisen die in de jurisprudentie aan het voeren daarvan zijn gesteld, om de volgende redenen verworpen.
Naar aanleiding van een op 5 maart 2021 bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) binnengekomen melding, die erop neerkomt dat in een lveco Daily met Turks kenteken [kentekennummer 1] en in een Opel lnsignia met Duits kenteken [kentekennummer 2] vermoedelijk een grote hoeveelheid geld aanwezig is, heeft de politie observaties uitgevoerd op het Stationsplein in Schiedam.
In het dossier is vermeld wanneer en hoe lang er is geobserveerd. Op basis van dit proces-verbaal wordt geconcludeerd dat de observatie niet zodanig frequent, intens en langdurig is geweest dat op grond daarvan een min of meer concreet beeld kon worden verkregen van (een deel van) het privéleven van de verdachte. Er is dan ook geen sprake geweest van stelselmatige observatie, zodat een observatiebevel niet vereist was. De observatie was dan ook rechtmatig.
Op 5 maart 2021 rond 19:00 uur heeft de politie waargenomen dat de Iveco Daily geparkeerd stond op het Stationsplein in Schiedam. Rond 20:00 uur parkeerde de Opel Insignia met het Duitse kenteken pal naast de bestelbus. Door de verbalisanten is gezien dat de bestuurder van de Opel de bestuurder van de bestelbus aanspreekt en dat zij samen naar de Opel lopen en dat daar tassen van de achterbank worden gepakt. Door de verdachte worden deze tassen in de laadruimte van de Iveco geplaatst, waarna beide auto’s wegrijden. Deze handelingen konden bij de politie het vermoeden wekken dat sprake was van een ‘overdracht’. Hierbij komt dat als de verdachte vervolgens is staande gehouden, in zijn bestelbus twee tassen worden aangetroffen met daarin geldbedragen.
Deze bevindingen in combinatie met de TCI-melding leveren naar het oordeel van de rechtbank een redelijk vermoeden van schuld op ter zake van witwassen. Daarom is de aanhouding van de verdachte wegens verdenking van witwassen rechtmatig geweest. De rechtbank verwerpt het verweer.
Witwassen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
In de bestelbus waarin de verdachte zich op 5 maart 2021 bevond is 600.040,= euro aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij als chauffeur bij een logistieke firma in Turkije in dienst is. De verdachte heeft bekend dat hij de bestuurder was van de bestelbus van dit bedrijf en dat hij de tassen die in de laadruimte zijn aangetroffen, heeft vervoerd. Hij heeft verder verklaard dat hij van de coördinator van het bedrijf waar hij voor werkte, in eerste instantie opdracht had gekregen om een lading op te halen in Amersfoort. Op 4 maart 2021 kreeg hij echter een nieuwe opdracht om, voordat hij naar Amersfoort ging, eerst twee pakketten op te halen bij de broer van zijn baas. Deze pakketten moest hij mee terug naar Turkije nemen. Het adres werd hem gestuurd door de coördinator. De verdachte heeft verklaard dat hij op dat adres in Schiedam enkele uren heeft gewacht. Terwijl hij wachtte heeft zijn coördinator hem gevraagd of hij een foto van een vijf-euro-biljet wilde sturen. De verdachte heeft verklaard dat hij dat heeft gedaan. Na vier uur wachten kwam een Opel Insignia met een Duits kenteken aangereden. In deze auto zaten twee mannen. Nadat de auto geparkeerd was, heeft de verdachte aan één van de mannen het vijf-euro-biljet, waarvan hij eerder een foto maakte, gegeven. Van dezelfde man kreeg de verdachte vervolgens twee plastic tassen van de Aldi-supermarkt. De verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij zag dat in de tassen vacuüm verpakte pakketten contant geld zaten. Hij heeft deze tassen in de laadruimte van de bestelbus gezet en is daarna weggereden. Ter zitting heeft de verdachte echter verklaard dat hij dacht dat hij thee vervoerde, dat hij niet heeft gecontroleerd wat er in de tassen zat en dat hij wist niet dat het om een groot geldbedrag ging en dat hij zijn bestelbus heeft geparkeerd toen hem via de telefoon werd verteld wat er feitelijk in de tassen zat.
Opzet
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van (op zijn minst) voorwaardelijk opzet.
Voor het – als pleger – voorhanden hebben van een voorwerp in de zin van artikel 420bis lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de verdachte het voorwerp opzettelijk aanwezig had. Dat houdt in dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de precieze eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp (waaronder begrepen de precieze omvang van een geldbedrag) of tot de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (zie onder meer ECLI:NL:HR:2020:570). Vast staat dat de verdachte het geld naar schatting twintig minuten voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft in zijn eerste verklaring gezegd dat hij, vanaf het moment dat hij de tassen in zijn handen had, wist dat er geld in zat, omdat hij de vacuüm verpakte stapeltjes geld in de tassen zag zitten. Hij was zich er dus van bewust dat hij iets illegaals ging vervoeren. Hij heeft op straat een ontmoeting gehad met een voor hem onbekende persoon en hij heeft de tassen van deze onbekende aangepakt en hij heeft de tassen zelf in de laadruimte van zijn bestelauto gezet.
De rechtbank vindt de latere verklaring van de verdachte dat hij dacht dat er thee in de tassen zat, ongeloofwaardig. Daarbij vindt de rechtbank van belang, dat de verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij enkele weken voor 5 maart 2021, rond 24 februari 2021, een opdracht van zijn Turkse werkgever had gekregen om iets in Amsterdam op te halen en dat hem toen ook gevraagd werd om een foto van een vijf-euro-biljet te sturen. Nadat hij dit had gedaan, kreeg de verdachte achterdocht en reed hij in eerste instantie met opzet naar het verkeerde adres. Toen hem nogmaals het juiste adres in Amsterdam was gestuurd, heeft de verdachte zijn bestelwagen ergens langs de weg geparkeerd. Omdat hij wist dat zijn leidinggevende via GPS kon controleren waar hij zich bevond, heeft hij zijn werkgever telefonisch laten weten dat zijn bestelbus in het kader van een politiecontrole aan de kant van de weg was gezet. De verdachte heeft verklaard dat hij deze politiecontrole had verzonnen, omdat hij door de gang van zaken achterdochtig was. Daarna heeft de verdachte geen pakketten meer in Amsterdam op hoeven halen.
De verdachte was dus een gewaarschuwd man. Dit maakt de verklaring dat de verdachte op 5 maart 2021 vier uur lang op een anonieme parkeerplaats in een onbekende stad heeft gewacht op twee tassen met thee, die een onbekende hem zou brengen, volstrekt ongeloofwaardig. Het fotograferen en overhandigen van een vijf-euro-biljet is ook een vorm van legitimatie die meer past bij het transporteren van grote geldbedragen dan bij het vervoeren van thee.
Hier komt nog bij dat de medeverdachte [naam medeverdachte] tegenover de politie heeft verklaard dat hij vlak voor de overdracht tegen de verdachte heeft gezegd: “Kom achter mij aan ik doe mijn achterportier open daar ligt € 600.000, neem die”. Dit duidt op wetenschap bij de verdachte en dus op opzet.
Dit maakt dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte het geld opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Beoordelingskader bestanddeel ‘uit misdrijf afkomstig’
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het geld uit misdrijf afkomstig is. Ook als niet meteen duidelijk is uit welk specifiek misdrijf de voorwerpen (in dit geval: het geldbedrag) afkomstig zijn, kan witwassen bewezen worden. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de voorwerpen (of: het geldbedrag) van misdrijf afkomstig zijn. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van de voorwerpen. Zo’n verklaring moet concreet en verifieerbaar zijn en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van die voorwerpen/dat geldbedrag worden bewezen.
Het gaat in deze zaak om een zeer grote hoeveelheid contant geld die door een voor de verdachte onbekend persoon op straat, op voor hem onbekende plek in een voor hem onbekend land, aan de verdachte is overhandigd. Het geld bestond uit allerlei coupures varierend van 5,- tot 200,- euro, het leeuwendeel bestond echter uit briefjes van 10,-, 20,- en 50,- euro. Opvallend is dat de biljetten waren gebundeld op een kenmerkende wijze die vaker wordt gezien binnen strafrechtelijke onderzoeken, namelijk gebundeld met elastieken en omwikkeld met folie. Daarnaast is sprake van een ongebruikelijke wijze van transport, namelijk in een plastic boodschappentas en in een bigshopper van de Aldi en in de laadruimte van een bestelbus. Deze wijze van verpakken en transport is hoogst ongebruikelijk voor geld dat op legale wijze is verkregen. Gelet op de hoogte van het bedrag, de wijze van verpakking en transport en de daarmee gepaard gaande veiligheidsrisico’s is aannemelijk dat de 600.040,- euro niet uit het reguliere economische verkeer afkomstig is, maar uit criminaliteit. Als de verklaring van de verdachte juist is, heeft hij het geld op straat verkregen via mensen die hij in zijn geheel niet kent. Er is dus een gerechtvaardigd witwasvermoeden. De verdachte heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van het geld en dus is het bewijsvermoeden niet weerlegd. De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat het onder de verdachte aangetroffen geld afkomstig is van enig misdrijf.