ECLI:NL:RBROT:2021:592

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
10/246353-20 en 10/328130-20 (ter terechtzitting gevoegd) / vordering TUL VV: 22/003076-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak woninginbraak en poging bedrijfsinbraak; veroordeling voor drie inbraken met oplegging ISD-maatregel

Op 26 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere inbraken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde woninginbraak en poging tot bedrijfsinbraak, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan drie andere inbraken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met braak, waarbij hij zich toegang had verschaft tot verschillende bedrijven en goederen had weggenomen. De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien zijn recidive en de ernst van de feiten. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten en oplegging van de ISD-maatregel, wat de rechtbank in haar vonnis bevestigde. De verdachte had een problematische achtergrond, waaronder verslavingsproblematiek, en de rechtbank achtte het noodzakelijk om hem in een inrichting voor stelselmatige daders te plaatsen. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, die door de verdachte moesten worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/246353-20 en 10/328130-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering TUL VV: 22/003076-12
Datum uitspraak: 26 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] Rotterdam,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman R. Tetteroo, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte zijn in de zaken met parketnummers 10/246353-20 en 10/328130-20 vier inbraken en een poging tot inbraak ten laste gelegd. Op de terechtzitting is de tekst van de tenlastelegging in de zaak 10/246353-20 gewijzigd zoals de officier van justitie heeft gevraagd. De teksten van de (gewijzigde) tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van der Meij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/246353-20;
  • bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/328130-20;
  • veroordeling van de verdachte tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 22/003076-12.

4..Waardering van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 10/246353-20

4.1.
Vrijspraak feiten 1 en 2 (woninginbraak en poging winkelinbraak)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Daartoe is aangevoerd dat de inbraak en de poging daartoe door dezelfde persoon of personen zijn gepleegd, omdat de aangetroffen inbraaksporen zeer waarschijnlijk door hetzelfde werktuig zijn veroorzaakt en er in de directe nabijheid van de plaats delict van de woninginbraak een gestolen huurfiets is aangetroffen die diezelfde nacht ook in de buurt van de plaats delict van de poging winkelinbraak is geweest. De verdachte is degene die deze feiten heeft gepleegd. Ruim een uur na de woninginbraak is hij aangehouden met goederen die afkomstig zijn van de woninginbraak. Daarnaast komen de schoensporen die zijn aangetroffen bij de poging winkelinbraak overeen met de schoenen die de verdachte tijdens zijn aanhouding droeg.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank kan vaststellen dat er op 29 september 2020 in Rhoon een woninginbraak is gepleegd in de woning aan de [plaats delict 1] en dat er een poging is gedaan om in te breken in een winkel aan de [plaats delict 2] . Het dossier bevat echter onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te kunnen stellen dat de verdachte bij die woninginbraak en poging winkelinbraak betrokken is geweest.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 3 (bedrijfsinbraak)
4.2.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 3 ten laste gelegde bedrijfsinbraak. Bij het bedrijf is een rubberen hamer aangetroffen met daarop bloed en epitheel van de verdachte. Niet duidelijk is waar de hamer precies is aangetroffen en of het bloedspoor daarop een ‘vers’ bloedspoor betrof. De hamer is een verplaatsbaar voorwerp. Er kan niet worden uitgesloten dat de hamer door een ander dan de verdachte is gebruikt bij de bedrijfsinbraak.
4.2.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en het onderzoek op de zitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 17 of 18 september 2020 heeft er een bedrijfsinbraak plaatsgevonden bij [naam bouwbedrijf] in Poortugaal. De dader heeft een ruit verbroken, waardoor hij zichzelf toegang tot het kantoor heeft verschaft en meerdere goederen heeft weggenomen. Vóór de verbroken ruit is een rubberen hamer aangetroffen. Aangever heeft verklaard dat de rubberen hamer niet aan hem toebehoort. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat met die hamer de ruit is verbroken.
Op de hamer is DNA-materiaal (bloed en epitheel) aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte, waarbij de matchkans kleiner is dan 1 op 1 miljard.
De rechtbankt dient te beoordelen of het aantreffen van het DNA-materiaal van de verdachte op de bij de inbraak gebruikte hamer voldoende redengevend is om hem voor de inbraak verantwoordelijk te houden. Daartoe overweegt zij als volgt.
Het is zeer waarschijnlijk dat het bloed van de verdachte op de hamer terecht is gekomen ten tijde van het kapotslaan van de ruit. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het kapotslaan van een ruit een risico op verwondingen meebrengt. Naar het oordeel van de rechtbank is het DNA-materiaal om die reden voldoende delictgerelateerd en betreft het een omstandigheid die op zichzelf redengevend is voor het bewijs. Onder die omstandigheden is het aan de verdachte om een concreet en aannemelijk alternatief scenario te schetsen met betrekking tot de herkomst van zijn DNA-materiaal op de hamer. Dit heeft de verdachte echter niet gedaan. De verdediging heeft zich slechts op het standpunt gesteld dat het mogelijk is dat het DNA-materiaal van de verdachte al vóór de inbraak op de rubberen hamer terecht is gekomen en dat de rubberen hamer door een ander is gebruikt bij de inbraak. De verdediging heeft niet onderbouwd op welke andere wijze het DNA-materiaal van de verdachte op de hamer is terechtgekomen. De rechtbank acht het alternatieve scenario dan ook niet aannemelijk.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de DNA-sporen van de verdachte op de hamer zijn gekomen door het verbreken van de ruit en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de inbraak.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van parketnummer 10/328130-20
4.3.
Bewijswaardering feit 1 (bedrijfsinbraak)
4.3.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij twee koffers heeft weggenomen. Hij weet niet of er in de koffers sloophamers zaten en hoe de diefstal is gegaan.
4.3.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 september 2020 heeft er een bedrijfsinbraak plaatsgevonden bij de [naam verhuurbedrijf] in Rhoon. De dader heeft een ruit ingegooid, waarmee hij zichzelf toegang tot het bedrijf heeft verschaft en twee koffers met daarin sloophamers heeft weggenomen. In de [naam verhuurbedrijf] is een handvat aangetroffen met daarop DNA-materiaal (bloed) dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. De matchkans is kleiner dan 1 op 1 miljard. Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij twee koffers heeft weggenomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring feit 2 zonder nadere motivering (inbraak sporthal)
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.5.
Bewezenverklaringen
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/246353-20 onder 3 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 10/328130-20 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/328130-20 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Ten aanzien van parketnummer 10/246353-20
3.
hij in de periode van 17 september 2020 tot en met 18 september 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, uit een bedrijf (aan de [adres delict] ) een kist met gereedschap en schroefmachine en boormachine en slijpmachine en zaagmachine en verfspuit, die toebehoorden aan [naam bouwbedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Ten aanzien van parketnummer 10/328130-20
1.
hij op 12 september 2020 te Rhoon, gemeente Albrandswaard
meerdere sloophamers, die toebehoorden aan [naam verhuurbedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen hamers onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
2.
hij in de periode van 23 september 2020 tot en met 24 september 2020 te
Poortugaal, gemeente Albrandswaard een geldbedrag van ongeveer 300,- euro, dat toebehoorde aan [naam sportschool] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te
nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen,
zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van parketnummer 10/246353-20
Feit 3: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Ten aanzien van parketnummer 10/328130-20
Feit 1 en 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich in een periode van twee weken schuldig gemaakt aan drie bedrijfsinbraken. Bedrijfsinbraken brengen naast overlast ook financiële schade voor de benadeelden mee. Bovendien dragen dit soort feiten bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft daar geen rekening mee gehouden en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Antes GGZ, afdeling reclassering (hierna: de reclassering), heeft op 6 januari 2021 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte lijkt sprake te zijn van een langdurig en ondoorbreekbaar delictpatroon ten
aanzien van vermogensdelicten (onder invloed van verdovende middelen). De sociaal-maatschappelijke situatie van de verdachte is penibel. De verdachte ervaart problemen op alle leefgebieden. Bij de verdachte speelt verslavingsproblematiek en een gebrekkig psychosociaal functioneren. Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek en een beperkt verstandelijk vermogen, die mogelijk samen kunnen hangen met het delictgedrag. De verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, geen inkomen en geen zinvolle dagbesteding. De reclassering is van mening dat deze factoren het delictgedrag van de verdachte in stand houden.
De verdachte is meerdere keren klinisch behandeld voor zijn verslavingsproblematiek. Na de laatste klinische opname is de verdachte teruggevallen in het middelengebruik en verwervingscriminaliteit. Het recidiverisico wordt, ondanks de ontkennende houding van de verdachte, hoog ingeschat. De verdachte kent een geschiedenis van het niet nakomen van afspraken met de reclassering, waardoor er niet gewerkt kan worden aan de opgestelde doelen en het reclasseringstoezicht geen meerwaarde heeft. Aan de rechtbank wordt daarom geadviseerd om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De verdachte moet nog een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen ondergaan (parketnummer 22/000262-17). De reclassering geeft aan dat in een ideale situatie de inrichtingspsycholoog onderzoekt of er mogelijkheden zijn voor een detentie vervangende klinische behandeling, zodat de 450 dagen detentie gebruikt kunnen worden voor diagnostiek en het toeleiden naar de juiste zorg. De verdachte kan dan alvast worden behandeld voor zijn persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek. Dit geeft de verdachte de mogelijkheid om bij aanvang van de ISD-maatregel direct de extramurale fase te doorlopen. Wanneer genoemde constructie niet mogelijk blijkt, acht de reclassering het doorlopen van een regulier ISD-traject wenselijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 december 2020 in de vijf jaren voorafgaande aan de door hem begane feiten ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen en arresten zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Ook is voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in de richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers.
De rechtbank stelt, met de reclassering, vast dat de eerder aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd.
Daarnaast onderschrijft de rechtbank de conclusies van de reclassering dat oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen. Het delictpatroon van de verdachte is verweven met middelengebruik en gebrekkig psychosociaal functioneren. Hulpverleningstrajecten komen niet van de grond vanwege het aanhoudende delictpatroon, het niet nakomen van afspraken en langdurige detentie. Opnames is verslavingsklinieken hebben niet bijgedragen aan duurzame abstinentie en een delictvrij bestaan. Een strak juridisch kader is op dit moment nog de enige mogelijkheid om het recidiveriscio te beperken.
Uit de rapportage van de reclassering volgt dat oplegging van de ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk is. Hier doet niet aan af dat in het rapport geen concreet behandelplan is opgenomen, aangezien dit in het kader van het ISD-traject zal worden opgesteld. Het verweer van de raadsman dat voormelde rapportage daarom geen advies is in de zin van artikel 38m, vierde lid, Wetboek van Strafrecht wordt dan ook verworpen.
De reclassering heeft een ideale situatie geschetst ten aanzien van de nog te ondergane detentie en de aanvang van de ISD-maatregel. De raadsman heeft verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen, omdat er gelet op de gevangenisstraf van 450 dagen die de verdachte nog moet uitzitten problemen zouden kunnen ontstaan bij de tenuitvoerlegging. Mogelijk moet de verdachte eerst de 450 dagen gevangenisstraf uitzitten, alvorens de ISD-maatregel ten uitvoer wordt gelegd. Dat is niet wenselijk, aldus de raadsman.
De rechtbank volgt dit verweer niet. De verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van straffen ligt bij de minister voor Rechtsbescherming. De rechtbank heeft geen rol in de executiefase en ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ook geen reden om af te zien van de oplegging van de ISD-maatregel.
De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Om de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en ook ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. Daarbij is ook gelet op de ernst van de begane feiten en de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Ten aanzien van parketnummer 10/246353-20

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.963,27 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid om de materiële schade naar redelijkheid vast te kunnen stellen nu de vordering niet is onderbouwd met stukken ten aanzien van de kosten. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en (eventueel) voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Primair wegens onvoldoende onderbouwing van de vordering. Subsidiair wegens de mogelijkheid dat de verzekering van het slachtoffer het schadebedrag nog zal uitkeren.
8.3.
Beoordeling
Op grond van de aangifte, het verzoek tot schadevergoeding en de toelichting van de vordering ter terechtzitting door de benadeelde partij, is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde heeft geen (aankoop)bonnen en/of (reparatie)facturen overgelegd. Daarom zal de rechtbank gebruik maken van haar schattigingsbevoegdheid om de materiële schade naar redelijkheid vast te stellen. Dat de schade mogelijk vergoed kan worden door de verzekeraar van de benadeelde partij, staat het (gedeeltelijk) toewijzen van de vordering niet in de weg. De benadeelde partij heeft immers geen verplichting om schadevergoeding te vorderen bij zijn verzekering.
De rechtbank zal het schadebedrag op basis van de thans bekende gegevens schatten en vaststellen op € 2.500,-. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 september 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Ten aanzien van parketnummer 10/328130-20
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.406,67 aan materiële schade.
8.5.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid om de materiële schade naar redelijkheid vast te kunnen stellen nu de vordering niet is onderbouwd met stukken ten aanzien van de kosten. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en (eventueel) voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
8.6.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Primair omdat de vordering niet is ondertekend door aangever, maar door een ander. Er kan niet worden vastgesteld of de persoon die de vordering heeft ingediend en ondertekend wel gemachtigd is. Subsidiair vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding nu schatting lastig is, omdat niet bekend is wat de aankoopdatum is geweest en welke type sloophamers het betreffen.
8.7.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Vertegenwoordigingsbevoegdheid
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman met betrekking tot het ontbreken van bewijs voor vertegenwoordigingsbevoegdheid. Namens [naam benadeelde 2] is een schadevoegingsformulier ingediend. Dit formulier is ondertekend door [naam persoon] . Uit de aangifte blijkt dat deze persoon rayonmanager is bij [naam benadeelde 2] De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen dat [naam persoon] optreedt namens de rechtspersoon. Daarbij merkt de rechtbank op dat een volmacht niet vereist is indien de benadeelde partij een rechtspersoon is en het voegingsformulier is ondertekend door een persoon die optreedt namens de rechtspersoon (vgl. HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3043). Voor zover de verdediging heeft opgemerkt dat zij de vertegenwoordigingsbevoegdheid niet kan controleren, merkt de rechtbank op dat de verdediging deze informatie kan opvragen in het (openbare) handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij wordt dan ook verworpen.
Nu de gevorderde schadevergoeding van € 1.406,67 de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal die vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 september 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.8.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.406,67, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Arrest waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd (22/003076-12)
Bij arrest van 6 april 2016 van de meervoudige kamer van het gerechtshof Den Haag is de verdachte ter zake van bedreiging en drie diefstallen (waarvan twee met braak) veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 20 maart 2018.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, omdat niet duidelijk is of de proeftijd al is verstreken.
9.3.
Beoordeling
Op de justitiële documentatie van 31 december 2020 van verdachte staat vermeld dat de proeftijd van 20 maart 2018 tot en met 30 maart 2020 liep. Uit de justitiële documentatie kan ook afgeleid worden dat de verdachte in die periode meermalen gedetineerd is geweest, waardoor het einde van de proeftijd later is dan 30 maart 2020. Omdat het evenwel niet duidelijk is hoeveel dagen de verdachte in de periode van 20 maart 2018 tot en met 30 maart 2020 gedetineerd is geweest, gaat de rechtbank uit van de proeftijd zoals vermeld op de justitiële documentatie van de verdachte. Dit houdt in dat de bewezen verklaarde feiten ná het einde van de proeftijd zijn gepleegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 60a en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte ten aanzien van parketnummer 10/246353-20 de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte ten aanzien van parketnummer 10/246353-20 het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart bewezen, dat de verdachte ten aanzien van parketnummer 10/328130-20 de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 (vijfendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
de verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij [naam benadeelde 1] bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.406,67 (zegge: duizend vierhonderdzes euro en zevenenzestig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 1.406,67 (zegge: duizend vierhonderdzes euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.406,67 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
24 (vierentwintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
de verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij [naam benadeelde 2] bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 22/003076-12.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Amperse, voorzitter,
en mrs. M.V. Scheffers en E.M. Moerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 januari 2021.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Ten aanzien van parketnummer 10/246353-20
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 september 2020 te Rhoon, gemeente Albrandswaard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning aan [plaats delict 1] een of meer sieraden en/of laptop(s) en/of autosleutels en/of een auto (merk Volvo), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen sieraden en/of laptop(s) en/of autosleutels en/of een auto (merk Volkswagen) onder zijn/haar/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel;
2.
hij op of omstreeks 29 september 2020 te Rhoon, gemeente Albrandswaard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een winkel aan [plaats delict 2] , een of meer goederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of valse sleutel, met een voorwerp een of meer deur(en) heeft geprobeerd te forceren en/of te verbreken en/of het (boven)raam heeft verwijderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in of omstreeks de periode van 17 september 2020 tot en met 18 september 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, in/uit een bedrijf (aan de [adres delict] ) een kist met gereedschap en/of schroefmachine en/of boormachine en/of slijpmachine en/of zaagmachine en/of verfspuit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam bouwbedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
Tekst tenlastelegging
Ten aanzien van parketnummer 10/328130-20
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 september 2020 te Rhoon, gemeente Albrandswaard
een of meer sloophamers, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [naam verhuurbedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen hamers onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij in of omstreeks de periode van 23 september 2020 tot en met 24 september 2020 te
Poortugaal, gemeente Albrandswaard een geldbedrag van ongeveer 300,- euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam sportschool] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te
nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking
en/of inklimming;