ECLI:NL:RBROT:2021:588

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
10/194304-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en diefstal met bedreiging van geweld, gebruik van vuurwapen

Op 20 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van afpersing en diefstal met bedreiging van geweld. De verdachte heeft op 23 mei 2020 te Rotterdam een gewapende overval gepleegd op een taxichauffeur. Tijdens deze overval heeft hij de chauffeur bedreigd met een vuurwapen en is hij er met de taxi, een geldbedrag en een mobiele telefoon vandoor gegaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een echt vuurwapen, wat de ernst van de feiten vergroot. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de taxichauffeur, voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte gelast, gezien de ernst van de gepleegde feiten en de eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/194304-20
VI-nummer: 99/000165-47
Datum uitspraak: 20 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, afdeling PPC,
raadsvrouw mr. K.S. Kort, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 12 oktober 2020 en 6 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een gewapende overval op een taxichauffeur, waarbij de chauffeur zou zijn beroofd van zijn taxi, een geldbedrag en een mobiele telefoon. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak met betrekking tot het vuurwapen en voor het overige bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar met oplegging van bijzondere voorwaarden;
  • gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met VI-nummer 99000165-47 voor de duur van 650 dagen en afwijzing voor het overige.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de verdachte
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. De verdachte heeft ontkend dat hij de taxichauffeur heeft overvallen. Er is geen bewijs dat hij dat wel heeft gedaan.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1. ten laste gelegde afpersing en de onder 2. primair ten laste gelegde diefstal met bedreiging met geweld. Door de verdachte zou daarbij gebruikgemaakt zijn van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op basis van de in de bijlage II opgenomen bewijsmiddelen anders dan de raadsvrouw heeft bepleit wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan. Anders dan de officier van justitie, vindt de rechtbank bewezen dat de verdachte gebruikgemaakt heeft van een echt vuurwapen. Daarbij is van belang dat de aangever ‘klik klik’ hoorde en tegenover de politie over het doorladen van een wapen heeft verklaard. In de auto is later een kogelpatroon aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat er geen andere verklaring mogelijk is dan dat deze patroon afkomstig is van het wapen van de dader en dit dus een echt vuurwapen betrof.
4.3
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij
op 23 mei 2020 te Rotterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag (100 euro of daaromtrent), dat geheel of ten dele aan die [naam slachtoffer] toebehoorde,
door, terwijl hij, verdachte, zich als passagier op de achterbank van de taxi van die [naam slachtoffer] bevond, een vuurwapen, aan die [naam slachtoffer] te tonen en daarmee naar die [naam slachtoffer] te wijzen en dat vuurwapen door te laden en daarbij aan die [naam slachtoffer] toe te voegen de woorden "Portemonnee leeg", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2 ( primair)
hij
op of omstreeks 23 mei 2020 te Rotterdam, op het Abram van Rijckevorselplein, op een openbare weg,
een auto (Mercedes Benz, kenteken [kentekennummer] ) met daarin een mobiele telefoon (Samsung Note 8), die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden, te weten aan [naam slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met
geweld tegen die [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken, ,
door, terwijl hij, verdachte, zich als passagier op de achterbank van de taxi van die [naam slachtoffer] bevond, een vuurwapen, aan die [naam slachtoffer] te tonen en daarmee naar die [naam slachtoffer] te wijzen en dat vuurwapen door te laden en die [naam slachtoffer] te gebieden uit de auto te stappen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
afpersing;

2..(primair)

diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beroving van een taxichauffeur.
Daarbij is het slachtoffer bedreigd met een vuurwapen en is een geldbedrag, een taxi van aanzienlijke waarde en een telefoon buitgemaakt. Dergelijke feiten zijn ernstig aangezien dit financiële schade en hinder oplevert. Het behoeft daarnaast geen betoog dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van dat wat hen is overkomen, met name als dit plaatsvindt in een werksituatie. Hier komt in dit geval nog bij dat een taxichauffeur een kwetsbaar slachtoffer is. Hij is voor zijn inkomen afhankelijk van het vertrouwen dat hij in de hem onbekende personen die hij vervoert moet kunnen stellen. De verdachte heeft met zijn handelen dat vertrouwen ernstig beschaamd. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij kennelijk niet heeft stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Daar komt bij dat gelet op het openbare karakter van de gepleegde diefstal de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid worden versterkt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 oktober 2020 waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld ter zake van vermogens- en geweldsdelicten. Bovendien is de verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld van eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het voortgangsverslag van de reclassering in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI), gedateerd 16 juli 2020. Daaruit blijkt dat de situatie van de verdachte voor wat betreft wonen, financiën, dagbesteding en begeleiding stabiel is. Hij houdt zich aan de gestelde voorwaarden. Verder is sprake van een verstandelijke beperking en wordt het recidiverisico als laag-gemiddeld ingeschat.
De deskundige mevrouw [naam deskundige] van de reclassering heeft op de terechtzitting een toelichting op het verslag gegeven. Doordat de verdachte op dit moment in voorlopige hechtenis verblijft, is hij zijn plek in de beschermde woonvorm kwijt en is de begeleiding beëindigd. De psychische toestand van de verdachte is zorgelijk. Om die reden is hij in het PPC geplaatst. Het is van belang dat de verdachte in de toekomst weer in een beschermde woonvorm terechtkomt zodat er opnieuw behandeling kan plaatsvinden. Hij is daartoe aangemeld bij een kliniek in Groningen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank ziet in wat hiervoor is overwogen over de informatie van de reclassering aanleiding om de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen en daaraan naast de algemene voorwaarde ook bijzondere voorwaarden te verbinden, mede om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt. Bij de bepaling van de duur van die voorwaardelijke straf heeft de rechtbank ook meegewogen dat de verdachte blijkens de verklaring van de deskundige ter zitting langdurige begeleiding en behandeling behoeft om in de toekomst zijn leven opnieuw vorm te geven. De rechtbank ziet bovendien aanleiding de proeftijd op een langere periode dan gebruikelijk vast te stellen om zoveel mogelijk te waarborgen dat verdachte blijft meewerken aan begeleiding en behandeling.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert uiteindelijk een vergoeding van € 3.790,- aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade, met uitzondering van de kosten van de boekhouder. In het deel van de vordering dat ziet op de immateriële schade dient de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard. De gegrondheid van dit deel van de vordering is niet komen vast te staan, aangezien de stellingen van de benadeelde partij omtrent zijn geestelijk letsel niet zijn onderbouwd met objectieve, verifieerbare stukken. Evenmin doet zich in dit geval de situatie voor dat door de aard en de ernst van de normschending nadelige gevolgen voor de benadeelde partij voor de hand liggen.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. Wat betreft de reparatiekosten van het taxivoertuig en de kosten van de boekhouder komt de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Om die reden zal de vordering in zoverre worden toegewezen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het meer of anders gevorderde aan materiële schade, aangezien de benadeelde partij dit niet, althans onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. Aangezien de gegrondheid en omvang van dit deel van de vordering nader onderzoek vergt, is de rechtbank van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de vordering van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt onder meer dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Naast het bestaan van geestelijk letsel, kan de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke grond voor smartengeld zich in deze zaak voordoet. De verdachte heeft op klaarlichte dag zittend in een taxi een vuurwapen doorgeladen en dit wapen vanaf zijn plek achterin de taxi op de benadeelde partij gericht. Uit de aard en de ernst van een dergelijk handelen volgt reeds dat de benadeelde partij daarvan nadeel in de vorm van geestelijk letsel heeft ondervonden. De benadeelde partij heeft toegelicht dat hij als gevolg van nachtmerries slecht slaapt en dat hij niet meer gedurende de nachtelijke uren durft te werken. Daarom staat vast dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.346,96, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij vonnis van 26 augustus 2011 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal met (bedreiging van) geweld in vereniging, straatroven en (pogingen tot) woninginbraken veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
Bij arrest van 28 juni 2011 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem is de verdachte ter zake van kort gezegd afpersing en een opiumwetdelict veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is voor deze feiten op 13 juni 2017 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De proeftijd is ingegaan op 25 augustus 2017 en bedraagt 1.367 dagen.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft op de zitting gerekwireerd tot een gedeeltelijke herroeping van de VI voor de duur van 650 dagen, waarbij hij rekening heeft gehouden met de duur van de gevorderde gevangenisstraf met betrekking tot de gepleegde strafbare feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
9.3.
Standpunt verdediging
Primair dient de vordering te worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair dient de vordering te worden toegewezen tot 650 dagen zoals de officier van justitie uiteindelijk op de zitting heeft gevorderd.
9.4.
Beoordeling
Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde om zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, niet nageleefd. Omdat het bewezenverklaarde zeer ernstige strafbare feiten zijn die bovendien soortgelijk zijn als de strafbare feiten waarvoor de verdachte eerder is veroordeeld, is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de VI dient te worden toegewezen. Gelet op dat wat de officier van justitie en de deskundige op de zitting naar voren hebben gebracht over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zal de rechtbank volstaan met een gedeeltelijke herroeping. De rechtbank zal gelasten dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een periode van 650 dagen moet worden ondergaan.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • zich zal melden bij Reclassering Nederland en zich daar gedurende de proeftijd zal melden, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich onder ambulante behandeling zal stellen van een nader te omschrijven instantie voor (forensische) psychiatrie en/of (forensische) verslavingszorg, op tijden en plaatsen als door of namens die deskundige/zorginstelling aan te geven, voor zijn agressieregulatie/impulsbeheersing, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de deskundige/zorginstelling verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar worden gegeven;
  • zich onthoudt van het gebruik van verdovende middelen genoemd op lijst 1 en/of 2 behorende bij de Opiumwet (harddrugs en/of softdrugs) en alcohol. De veroordeelde werkt mee aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek en/of ander controlemiddel, ten behoeve van de naleving van dit verbod;
  • zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De veroordeelde houdt zich aan het (dag)programma dat de instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
  • mee zal werken aan hulpverlening met betrekking tot zijn financiële situatie en inzicht zal geven in zijn financiën;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 4.346,96 (zegge: vierduizend driehonderdzesenveertig euro en zesennegentig eurocent), bestaande uit € 1.846,96 (€ 242,- + € 1.604,96) aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 4.346,96 (zegge: vierduizend driehonderdzesenveertig euro en zesennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 4.346,96niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
86 (zesentachtig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot 650 dagen, moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en E.M. Moerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 januari 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op of omstreeks 23 mei 2020 te Rotterdam met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag (100 euro of daaromtrent), in elk geval
enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam slachtoffer] toebehoorde,
door, terwijl hij, verdachte, zich als passagier op de achterbank van de taxi van die [naam slachtoffer] bevond, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [naam slachtoffer] te tonen en/of daarmee naar die [naam slachtoffer] te wijzen en/of dat vuurwapen door te laden en/of daarbij aan die [naam slachtoffer] toe te voegen de woorden "Portemonnee leeg", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2
hij
op of omstreeks 23 mei 2020 te Rotterdam, op/aan het Abram van Rijckevorselplein, althans op/aan een openbare weg,
een auto (Mercedes Benz, kenteken [kentekennummer] ) met daarin een mobiele telefoon (Samsung Note 8), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen die [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door, terwijl hij, verdachte, zich als passagier op de achterbank van de taxi van die [naam slachtoffer] bevond, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [naam slachtoffer] te tonen en/of daarmee naar die [naam slachtoffer] te wijzen en/of dat vuurwapen door te laden en/of daarbij die [naam slachtoffer] te gebieden uit de auto te stappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij
op of omstreeks 23 mei 2020 te Rotterdam, op/aan het Abram van Rijckevorselplein, althans op/aan een openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een auto (Mercedes Benz, kenteken [kentekennummer] ) met daarin een mobiele telefoon (Samsung Note 8), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam slachtoffer] toebehoorde,
door, terwijl hij, verdachte, zich als passagier op de achterbank van de taxi van die [naam slachtoffer] bevond, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [naam slachtoffer] te tonen en/of daarmee naar die [naam slachtoffer] te wijzen en/of dat vuurwapen door te laden en/of daarbij die [naam slachtoffer] te gebieden uit de auto te stappen.