ECLI:NL:RBROT:2021:5862

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
616911 / HA RK 21-417
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 1 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.H. Weermeijer, verzocht om wraking van mr. H. Bedee, rechter in een bestuursrechtelijke zaak. Dit verzoek volgde na een zitting op 15 april 2021, waar verzoeker zijn beroep tegen een beslissing van de Sociale Verzekeringsbank had behandeld. Verzoeker stelde dat de rechter niet onafhankelijk was en dat er verschillende procedurele fouten waren gemaakt, waaronder het niet ondertekenen van het proces-verbaal en het beëindigen van de zitting in plaats van deze te schorsen. De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een schijn van vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter zijn taak naar behoren had uitgevoerd en dat de gronden voor wraking niet tijdig waren ingediend. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, met uitzondering van het deel dat betrekking had op het niet ondertekenen van het proces-verbaal, waar verzoeker niet-ontvankelijk in werd verklaard. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de andere rechters in de meervoudige kamer voor wrakingszaken.

Uitspraak

beslissing
Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
zaaknummer / rekestnummer: C/10/616911 / HA RK 21-417
Beslissing van 1 juni 2021
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde mr. J.H. Weermeijer,
strekkende tot wraking van:
mr. H. Bedee,rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 15 april 2021 heeft de rechter het door verzoeker ingestelde bestuursrechtelijke beroep tegen de beslissing van 15 april 2020 van de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank behandeld. Die procedure draagt als kenmerk ROT 20/3151.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt:
- het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2021.
Verzoeker en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 16 april 2021. Nadien zijn de volgende stukken ontvangen waarvan de wrakingskamer kennis heeft genomen:
- het e-mailbericht van mr. Weermeijer van 16 april 2021;
- het e-mailbericht van mr. Weermeijer van 20 april 2021;
- de brief van de rechter van 20 april 2021;
- de e-mailberichten van mr. Weermeijer van 6 mei 2021 (13:18 uur en 13:24 uur);
- de brief van de rechter van 7 mei 2021;
- het e-mailbericht van mr. Weermeijer van 18 mei 2021.
Op de zitting van 21 mei 2021, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is verschenen mr. Weermeijer. Mr. Weermeijer heeft het standpunt van verzoeker mondeling nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Verzoeker heeft het wrakingsverzoek – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
De rechter heeft direct bij aanvang van de zitting op 15 april 2021 verzoeker en zijn gemachtigde er op gewezen dat nieuwe jurisprudentie volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep geen reden kan zijn voor herziening. De rechter heeft geweigerd de uitspraak waarop verzoeker zich wenste te beroepen, aan het procesdossier toe te voegen. Hiermee heeft de rechter heel duidelijk laten blijken niet onafhankelijk naar de zaak te kijken. Daar komt bij dat de hiervoor geschetste gang van zaken ten onrechte niet in het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2021 is opgenomen. Verder is ten onrechte niet direct na de wraking van de rechter een proces-verbaal opgemaakt waarin de wrakingsgronden zijn opgenomen, heeft de rechter de zitting beëindigd in plaats van geschorst, is het vonnis nietig omdat het proces-verbaal niet is ondertekend door de griffier en/of de rechter en kwam het op verzoeker over alsof de rechter geen kennis heeft genomen van het volledige dossier. Tot slot verzoekt verzoeker de rechter te veroordelen tot betaling van smartengeld en kosten van juridische bijstand.
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Uit het proces-verbaal van de op 15 april 2021 gehouden zitting blijkt dat het wrakingsverzoek is gedaan direct nadat de rechter (de gemachtigde van) verzoeker had geattendeerd op vaste rechtspraak van de appelinstanties dat rechterlijke uitspraken niet worden aangemerkt als nieuwe feiten die herziening van een in rechte vaststaand besluit kunnen rechtvaardigen. Aan een beslissing van de rechter om de uitspraak waarop verzoeker zich beriep al dan niet aan het procesdossier toe te voegen, werd dan ook niet toegekomen.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid

3.1.
Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het verzoek is gebaseerd, bekend zijn geworden bij verzoeker. Het is vaste rechtspraak van deze wrakingskamer dat enige tijd voor beraad en overleg mag worden uitgetrokken, maar niet meer dan dat.
3.2.
Het wrakingsverzoek is gedaan op de dag van de zitting, 15 april 2021. Voor zover het wrakingsverzoek ziet op die zitting zelf, is het dus tijdig gedaan. De gronden die verzoeker heeft aangevoerd in het e-mailbericht van 20 april 2021 zijn eveneens tijdig ingediend omdat deze gronden verband houden met het proces-verbaal van de zitting waarvan verzoeker eerst op 16 april 2021 heeft kennisgenomen. De in de e-mailberichten van 6 mei 2021 nieuw aangevoerde gronden, namelijk dat het proces-verbaal van de zitting niet is ondertekend, dat de rechter de zitting heeft beëindigd en niet geschorst en dat het over kwam als of de rechter geen kennisgenomen heeft van het volledige dossier zijn echter te laat ingediend, zodat de wrakingskamer aan een inhoudelijke beoordeling van deze gronden niet toekomt.
De inhoudelijke beoordeling
3.3.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren.
3.4.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Onderzocht dient te worden of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.6.
Het is niet aannemelijk geworden dat het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2021 een onjuiste weergave bevat van wat er zich heeft afgespeeld op die zitting. Verzoeker stelt dat de rechter direct al bij aanvang begon over vaste rechtspraak waaruit zou blijken dat herziening niet mogelijk zou zijn en dat dit vervolgens leidde tot de wraking. In het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2021 staat echter dat aan het begin van de zitting is gesproken over de door verzoeker verzochte aanhouding van de zaak en zijn poging om gelijksoortige zaken die bij verschillende andere rechtbanken worden behandeld en waarin dezelfde problematiek speelt, gezamenlijk behandeld te krijgen. Verzoeker betwist niet dat deze onderwerpen besproken zijn. Bespreking van deze onderwerpen is echter niet in te passen in de door verzoeker geschetste gang van zaken. Immers, in zijn lezing zou hieraan nooit zijn toegekomen. Bovendien komt de gang van zaken zoals die volgt uit het proces-verbaal de wrakingskamer logisch en aannemelijk voor. In het navolgende zal daarom worden uitgegaan van de gang van zaken zoals in het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2021 weergegeven.
3.7.
De omstandigheid dat de rechter verzoeker gewezen heeft op vaste rechtspraak leidt evenmin tot het oordeel dat bij de rechter sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid. Het behoort immers mede tot de taak van de rechter om partijen te wijzen op vaste rechtspraak.
3.8.
Verder legt verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechter tijdens de zitting op 15 april 2021 heeft geweigerd een recente uitspraak van een andere rechtbank aan het procesdossier toe te voegen. Uit het proces-verbaal blijkt echter dat verzoeker reeds wraking van de rechter had verzocht voordat de rechter toekwam aan het nemen van een beslissing over het al dan niet toevoegen van de uitspraak aan het procesdossier, zodat ook deze grond verzoeker niet kan baten.
3.9.
Het verzoek is dan ook ongegrond en dient te worden afgewezen. Aan de beoordeling van (de ontvankelijkheid van) het verzoek tot betaling van smartengeld en kosten van juridische bijstand komt de wrakingskamer dan ook niet toe.
3.10.
Hetgeen meer of anders is aangevoerd, leidt niet tot een andere beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. H. Bedee, voor zover dat verzoek is gegrond op het niet ondertekenen van het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2021 door de rechter en/of de griffier, het beëindigen van de zitting in plaats van schorsen van de zitting en het gestelde niet kennisnemen van het volledige dossier door de rechter;
- wijst het verzoek tot wraking van mr. H. Bedee voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. P. Joele en mr. N. Doorduijn, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021 in tegenwoordigheid van mr. P. Blijleven, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-