ECLI:NL:RBROT:2021:5703

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
10/711000-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord en veroordeling poging tot doodslag met beroep op noodweer(exces) verworpen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die werd beschuldigd van poging tot moord en poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Wel is de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag, aangezien hij op 27 april 2020 in Rozenburg met een vuurwapen meerdere keren op het slachtoffer heeft geschoten, waarbij het slachtoffer in de buik werd getroffen. De rechtbank heeft het beroep op noodweer(exces) van de verdachte verworpen, omdat de verdediging niet in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. De verdachte heeft verklaard dat hij zich verdedigde tegen een aanval met een mes, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en heeft de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de verdachte € 8.993,93 aan schadevergoeding moet betalen. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar deze waren niet voldoende om een lichtere straf op te leggen. De uitspraak benadrukt de ernst van het gebruik van geweld en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/711000-20
Datum uitspraak: 4 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te Curaçao op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van
27 oktober 2020,
11 januari 2021en
21 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de poging tot moord zoals impliciet primair ten laste gelegd in het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van de poging tot doodslag zoals impliciet subsidiair ten laste gelegd in het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de poging tot moord zoals impliciet primair ten laste gelegd in het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De poging tot doodslag zoals impliciet subsidiair ten laste gelegd in het primair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder het primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Primair
hij op 27 april 2020 te Rozenburg, gemeente Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet , meermalen met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van die [naam slachtoffer] en daarbijdie [naam slachtoffer] in de buik heeft getroffen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
5.1.2.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe is aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever (hierna ook: [naam slachtoffer] ). De verdachte is op verzoek van [naam slachtoffer] naar de woning van [naam getuige 1] (de vriendin van [naam slachtoffer] ) gegaan om hun ruzie uit te praten. Eerder op de dag heeft [naam slachtoffer] de verdachte via de telefoon uitgescholden en bedreigd. De verdachte heeft een vuurwapen meegenomen naar de afspraak met [naam slachtoffer] , zodat hij in staat zou zijn zich te verdedigen in ingewikkelde en gevaarlijke situaties, mede gelet op het agressieve karakter van [naam slachtoffer] . In de woning van [naam getuige 1] is de verdachte door [naam slachtoffer] uit het niets aangevallen met een groot mes. De verdachte heeft zich niet kunnen onttrekken. Hij stond neus aan neus met [naam slachtoffer] en het probleem moest worden opgelost. Om zichzelf te verdedigen heeft de verdachte in de richting van het gevaar geschoten. Dit betrof het buikgebied van [naam slachtoffer] , omdat [naam slachtoffer] het mes waarmee hij de verdachte bedreigde ter hoogte van zijn buik vasthield. De verdediging van de verdachte is proportioneel geweest. Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij de wijze van verdediging dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
NoodweersituatieIndien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, dan moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Vaststaat dat op 27 april 2020 in de woning van de vriendin van aangever tussen de verdachte en de aangever een woordenwisseling heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft op korte afstand vier keer met een vuurwapen in de richting van het lichaam van de aangever geschoten. De aangever is daarbij in zijn buik getroffen, waardoor potentieel dodelijk letsel is ontstaan.
De verklaringen van de verdachte en de aangever omtrent de toedracht van het schietincident lopen uiteen. Daarnaast hebben zowel de verdachte als de aangever meerdere wisselende verklaringen afgelegd. De verdachte heeft direct na zijn aanhouding verklaard dat hij door [naam slachtoffer] werd bedreigd met een mes, dat [naam slachtoffer] het mes weer had weggelegd en dat hij niet wist waar het mes was toen hij op [naam slachtoffer] schoot. Op de terechtzitting van 27 oktober 2020 heeft de verdachte verklaard dat [naam slachtoffer] , na het mes eerst te hebben weggelegd, daarna weer met datzelfde mes op hem af is gekomen. De verdachte heeft verklaard dat hij zag dat het mes van rechts kwam. Op de terechtzitting van 21 januari 2021 heeft de verdachte verklaard dat [naam slachtoffer] het mes in zijn hand had en dit laag bij zijn been hield. Op het moment dat [naam slachtoffer] doorhad dat de verdachte het mes had gezien, zou [naam slachtoffer] met het mes op de verdachte zijn afgerend. De verdachte heeft verklaard zich toen te hebben verdedigd.
[naam slachtoffer] heeft aanvankelijk bij de politie verklaard dat de verdachte, nadat hij in de keuken een glas water had gedronken, op hem begon te schieten. [naam slachtoffer] heeft bij de politie niet verklaard dat hij op enig moment een mes in zijn handen heeft gehad. Op de terechtzitting van 27 oktober 2020 heeft hij dit voor het eerst te kennen gegeven, waarbij hij verklaarde dat ‘de verdachte alles verdraaide en dat hij het mes al had weggelegd’. Naar aanleiding van deze uitlating is [naam slachtoffer] op 1 december 2020 nader gehoord door de rechter-commissaris. Tijdens dat verhoor heeft hij bevestigd dat hij een mes in zijn handen heeft gehad en dat hij met dat mes in de richting van de verdachte is gelopen. Over het moment waarop hij het mes heeft gepakt, heeft hij wisselend verklaard. [naam slachtoffer] heeft ontkend dat hij de verdachte met het mes heeft bedreigd. Hij heeft uiteindelijk gesteld dat hij met een mes in de hand in de richting van de verdachte is gelopen, dat hij het mes vervolgens heeft weggelegd toen [naam getuige 2] zei “leg het mes weg”, dat hij daarna zonder mes weer naar de verdachte liep, dat de verdachte toen op hem heeft geschoten en dat hij daarna het mes opnieuw heeft gepakt.
De getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] zijn op 22 oktober 2020 gehoord door de rechter-commissaris. Verder is de getuige [naam getuige 2] naar aanleiding van de uitlatingen van de aangever op de terechtzitting van 27 oktober 2020 en het verhoor van de aangever bij de rechter-commissaris op 1 december 2020 nader gehoord op de terechtzitting van 21 januari 2021. Het is ook aan de hand van deze getuigenverklaringen niet mogelijk gebleken om vast te stellen wie wanneer zijn wapen heeft gepakt en wat daarvoor de aanleiding is geweest. Indien de door de verdachte geschetste feitelijke toedracht, die erop neerkomt dat [naam slachtoffer] met een mes in de hand in zijn richting kwam lopen en dat hij daarna heeft geschoten, kan dan ook niet worden uitgesloten. Daargelaten of dit scenario ook aannemelijk is geworden, zal de rechtbank het verweer nader bespreken en daarbij het door de verdachte geschetste scenario als uitgangspunt nemen. Beoordeeld dient te worden of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdedigingshandeling - het meermalen schieten op de aangever - voldoet aan het ‘proportionaliteitsvereiste’.
ProportionaliteitBij de beoordeling van het proportionaliteitsvereiste is beslissend dat het verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de door hem geschetste aanranding. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte niet heeft verklaard dat de aangever stekende bewegingen of iets dergelijks naar hem maakte met het mes, maar enkel dat aangever het mes in zijn hand had en op hem kwam aflopen. Met het in reactie daarop meermalen van nabij schieten met een vuurwapen zijn de grenzen van de noodzakelijke verdediging ruimschoots overschreden.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat evenmin is voldaan aan de subsidiariteitseis nu de verdachte weg had kunnen gaan toen hij zag dat aangever met een mes op hem kwam aflopen.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
6.2.
De verdachte komt een beroep op noodweerexces toe, omdat het handelen van de verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van de hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. De verdachte was bang voor het verlies van zijn leven en wilde de aanval stoppen. Beoordeling
Onder 5.1.2. is door de rechtbank vastgesteld dat sprake is geweest van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Hevige gemoedsbeweging
De rechtbank heeft reeds overwogen dat zowel de verdachte als de aangever wisselend hebben verklaard over de toedracht van de confrontatie die tot het schieten door de verdachte heeft geleid. Waar de verdachte met betrekking tot de toedracht nog een in de kern consistente verklaring heeft afgelegd, geldt dit niet ten aanzien van hetgeen hij over zijn gemoed ten tijde van de confrontatie heeft verklaard. Op de terechtzitting van 27 oktober 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij in de stress raakte na het zien van het mes. Op de terechtzitting van 21 januari 2021 is namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte voor zijn leven vreesde. Dit staat haaks op wat de verdachte direct na zijn aanhouding heeft verklaard, namelijk dat hij niet bang was voor [naam slachtoffer] nadat hij door hem met een mes uit de keuken was bedreigd, dat hij zich niet laat bedreigen door een Amsterdammer en dat hij boos is. De verdachte heeft later verklaard deze spontane verklaring te hebben afgelegd onder invloed van de woede en de emoties die er op dat moment - dus na zijn aanhouding - uitkwamen.
Hoewel het in beginsel aannemelijk lijkt dat een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tot een hevige gemoedsbeweging – angst en/of woede – zou kunnen leiden, is de rechtbank van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden onvoldoende is gebleken dat daar bij de verdachte ook op het moment van schieten daadwerkelijk sprake van is geweest.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Hij is daarbij naar aanleiding van een eerder conflict met een vuurwapen op zak naar de woning van het slachtoffer gegaan. Vervolgens heeft de verdachte na een woordenwisseling op korte afstand meerdere malen het slachtoffer in de buik geschoten. Hierdoor heeft het slachtoffer letsel opgelopen aan zijn dikke darm en is in zijn nier een kogel achtergebleven. Dat het slachtoffer niet aan zijn verwonding is overleden is dan ook slechts een kwestie van geluk geweest.
Dit is een zeer ernstig strafbaar feit, waarbij de verdachte door zijn handelen op ernstige wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Zoals blijkt uit zijn schadeclaim en de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring volgt dat het schietincident een grote impact heeft (gehad) op het leven van het slachtoffer en ondervindt hij hier nog dagelijks de gevolgen van. Hij ervaart veel lichamelijke klachten en staat door het gebeurde angstig in het leven. De rechtbank rekent het de verdachte bovendien ernstig aan dat hij met zijn handelwijze de veiligheid van de ter plekke aanwezige vriendin van het slachtoffer in gevaar heeft gebracht, terwijl het haar woning betrof en zij bovendien hoogzwanger was. Ook zij heeft angstgevoelens aan het schietincident overgehouden.
Misdrijven als het onderhavige schokken de rechtsorde zeer en dragen in hoge mate bij aan gevoelens van onveiligheid en angst bij de burgers in het algemeen en het slachtoffer en zijn ter plekke aanwezige vriendin in het bijzonder. De rechtbank neemt het verdachte voorts bijzonder kwalijk dat hij kennelijk heeft gemeend een vuurwapen mee te moeten nemen bij het oplossen van een conflict. Iedere vorm van eigenrichting en daarmee ook het onderhavige schietincident is binnen de Nederlandse samenleving en rechtsorde volstrekt onacceptabel. Door zijn handelen heeft verdachte op dit verbod van eigenrichting een ernstige inbreuk gemaakt. Na het schieten heeft de verdachte zich ontdaan van het vuurwapen. Niet in zijn voordeel is dat de verdachte geen openheid heeft gegeven over de verkrijging van het vuurwapen en het verbergen daarvan na het schieten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 december 2012, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 juli 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is een 38-jarige man met een enkel geweldsfeit uit 2008 op zijn Justitiële Documentatie. Er worden op de diverse leefgebieden geen grote problemen geconstateerd. Er spelen echter wel mogelijke problemen op enkele gebieden, waaronder de huisvesting van de verdachte. Hij is voornemens zich bij zijn partner in te schrijven, haar woning bevindt zich echter dicht in de buurt van de woning van de partner van de aangever. Hoewel door de verdachte wordt ontkend ten tijde van het tenlastegelegde veel gedronken te hebben, behoeft voorts zijn dagelijks alcoholgebruik eveneens de aandacht. Op financieel gebied is er in beperkte mate sprake van schulden. Daarnaast heeft de verdachte wegens de coronacrisis geen werk meer, de verdachte geeft echter aan dat het voor hem geen probleem is om weer aan het werk te komen. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, gedragsinterventie, een contactverbod met de aangever en enkele gedragsvoorwaarden.
Psycholoog [naam 1] heeft onder supervisie van psycholoog [naam 2] een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 3 augustus 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Er is onvoldoende onderbouwing voor het vaststellen van een psychische stoornis in de zin van een psychiatrisch ziektebeeld- of een persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte. Nu de verdachte bekend is met (regelmatig) alcoholgebruik is wel sprake van een psychische stoornis in de zin van een stoornis in het gebruik van alcohol. Er is echter geen verband vastgesteld tussen de stoornis in alcoholgebruik en het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde volledig toe te rekenen indien bewezen.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Mede gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit is enkel het opleggen van een langdurige gevangenisstraf passend. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij merkt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheden aan dat het feit is gepleegd met behulp van een vuurwapen in de woning en het bijzijn van de hoogzwangere vriendin van het slachtoffer. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte inmiddels inziet dat hij verkeerd heeft gehandeld door gewapend met een vuurwapen een ruzie te willen gaan oplossen. Verder weegt de rechtbank mee dat ook het slachtoffer een aandeel heeft in het ontstaan van de ruzie. Anders dan door de reclassering is geadviseerd, ziet de rechtbank voorts geen aanleiding om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, al dan niet met bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 993,93 aan materiële schade en een vergoeding van € 16.000,00 aan immateriële schade.
Tevens heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1,82 aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat beide vorderingen voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn, vermeerderd met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt primair gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat beide vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn en de bedragen derhalve gematigd dienen te worden. Voorts verzoekt de verdediging in de beoordeling van de vordering van [naam benadeelde 1] diens eigen aandeel te betrekken.
8.3.
Beoordeling
Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Nu het beroep op noodweer(exces) is verworpen en ook overigens is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 8.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan desgewenst nog bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 april 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Door de benadeelde partij is vergoeding van immateriële schade gevorderd ter hoogte van € 15.000,00 en van materiële schade voor een bedrag van € 1,82, dat ziet op de reiskosten naar een psycholoog. Ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade heeft de benadeelde partij te kennen gegeven dat zij naar aanleiding van het schietincident geestelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van een posttraumatische stressstoornis en is verwezen naar de psychiater ter behandeling hiervan. Uit een bijgevoegd bericht van de behandelend GZ-psycholoog blijkt dat er sprake is van een acute stressstoornis, waarna wordt opgemerkt dat ‘de tijd zal uitwijzen in hoeverre zich een posttraumatische stressstoornis ontwikkelt’. Een onderbouwing van een psychiater ontbreekt.
De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
Blijkens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat indien (onder sub a) de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen, dan wel indien (onder sub b) de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van dit laatste is blijkens het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019 ECLI:NL:HR:2019:793, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Dit dient te kunnen volgen uit voldoende concrete gegevens die door de benadeelde partij die zich hierop beroept worden aangebracht. Vereist is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Het ontstaan van geestelijk letsel hoeft echter niet onderbouwd te worden wanneer de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Hoewel de rechtbank begrijpt, zoals hiervoor ook is overwogen, dat een schietincident in de woning van de benadeelde partij een aanzienlijke inbreuk maakt op het gevoel van veiligheid dat men in de eigen woning behoort te hebben, brengt dit op zichzelf nog niet mee dat sprake is van een aantasting in de persoon in juridische zin, zoals hiervoor omschreven. Hetgeen door de benadeelde partij is aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om naar objectieve maatstaven vast te stellen dat geestelijk letsel is ontstaan omdat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij naar aanleiding van het strafbare feit een in de psychiatrie erkend ziektebeeld heeft opgelopen. Evenmin is sprake van de omstandigheid dat geestelijk letsel reeds kan worden aangenomen op grond van de aard en de ernst van de normschending, in een zodanige mate dat sprake is van een aantasting in de persoon. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade.
Nu het gevorderde bedrag aan materiële schade ziet op de reiskosten naar de psycholoog, zal de benadeelde partij eveneens in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij zal gelet op het voorgaande in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu thans onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder het primair (impliciet subsidiair) bewezen verklaarde strafbare feit. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
Benadeelde [naam benadeelde 1]
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 8.993,93, waarvan € 993,93 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen. Hieruit vloeit voor de verdachte dan ook geen betalingsverplichting voort.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] geen inhoudelijke beslissing genomen. Hieruit vloeit voor de verdachte dan ook geen betalingsverplichting voort.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit zoals opgenomen in het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit zoals opgenomen in het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 8.993,93 (zegge: achtduizend negenhonderddrieënnegentig euro en drieënnegentig cent), bestaande uit € 993,93 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen een bedrag van
€ 8.993,93 (zegge: achtduizend negenhonderddrieënnegentig euro en drieënnegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 8.993,93 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
79 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.R.S. van Nuss, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 27 april 2020 te Rozenburg, gemeente Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen althans eenmaal met een vuurwapen één of meer kogels heeft afgevuurd/afgeschoten op en/of in de richting van het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of (daarbij) die [naam slachtoffer] in de buik, althans het lichaam heeft getroffen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 27 april 2020 te Rozenburg, gemeente Rotterdam, aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten (blijvende) nierschade en/of letsel aan zijn darm(en)) heeft toegebracht door met een vuurwapen één of meer kogels af te vuren of af te schieten op en/of in de richting van het lichaam van die [naam slachtoffer] , waarbij die [naam slachtoffer] in de buik is getroffen.