ECLI:NL:RBROT:2021:5627

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
8975699 CV EXPL 21-2368
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht inzake betaling onder valse beloftes, oplichting en onrechtmatige daad

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, vordert eiser een bedrag van € 10.000,- van gedaagden, die hij beschuldigt van oplichting en onrechtmatige daad. Eiser stelt dat hij onder valse beloftes dit bedrag heeft betaald aan gedaagden, in de veronderstelling dat hij zou deelnemen in een bedrijf en mede-eigenaar zou worden van een bedrijfspand. Gedaagde 1 wordt beschuldigd van het gebruik van een valse naam en het opstellen van vervalste documenten, terwijl gedaagde 2 ontkent enige betrokkenheid te hebben gehad.

De procedure begon met een dagvaarding op 7 januari 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 1 april 2021. Eiser heeft bewijsstukken overlegd, waaronder WhatsApp-correspondentie en geluidsopnames, om zijn claims te onderbouwen. Gedaagden ontkennen de beschuldigingen en stellen dat zij niet betrokken waren bij de transacties. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser de bewijslast draagt en heeft hem in de gelegenheid gesteld om aanvullend bewijs te leveren, waaronder getuigenverklaringen.

De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en heeft eiser erop gewezen dat hij getuigen tijdig moet oproepen. De beslissing om de zaak aan te houden is genomen om te waarborgen dat er voldoende bewijs wordt geleverd om de vordering van eiser te kunnen beoordelen. De zaak zal opnieuw worden behandeld zodra eiser het bewijs heeft geleverd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8975699 CV EXPL 21-2368
uitspraak: 23 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. S.W. van den Brink,
tegen:

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
2.[gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagden,
die procederen in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden voorts tezamen aangeduid als ‘ [gedaagde 1] c.s.’ (in meervoud).

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 7 januari 2021, met producties;
• de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde 1] van 19 januari 2021;
• het schriftelijke verweer van [gedaagde 2] ;
• het tussenvonnis van 15 februari 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
• de akte overlegging producties van [eiser] ten behoeve van de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 1 april 2021. Van de zijde van eisende partij is [eiser] in persoon ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis vervolgens bepaald op heden.

2..Het geschil

2.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
a. [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, des dat de een betale de andere bevrijd zal zijn, te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
Subsidiair:
[gedaagde 1] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
[gedaagde 2] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
Primair en subsidiair:
[gedaagde 1] c.s. te veroordelen in de proceskoten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
2.2.
[eiser] legt - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aan zijn vordering ten grondslag.
[eiser] heeft onder valse beloftes € 10.000,- aan [gedaagde 1] c.s. betaald in de veronderstelling dat hij hiermee zou deelnemen in het bedrijf van [gedaagde 1] c.s. en mede-eigenaar zou worden van een aan te kopen bedrijfspand in de gemeente Veenendaal. [gedaagde 1] heeft daarbij de valse naam [naam] gebruikt.
Primairlegt [eiser] aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] c.s. een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW jegens hem heeft gepleegd door onder meer een valse e-mail van een notaris op te stellen, een koopovereenkomst inzake een bedrijfspand te vervalsen en dusdanige mededelingen te doen om [eiser] te bewegen tot het doen van betalingen aan de heer [persoon A] , die is opgetreden als geldezel of katvanger. [eiser] is het slachtoffer geworden van fraude en/of oplichting ten gevolge waarvan hij vermogensschade heeft geleden ter hoogte van € 10.000,-. Deze schade dient vergoed te worden door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en zij zijn daarvoor op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk.
Subsidiairlegt [eiser] aan zijn vordering ten grondslag dat de tussen partijen gesloten overeenkomsten van 1 juli 2020 en 7 juli 2020 tot stand zijn gekomen op grond van bedrog en daarom vernietigd dienen te worden (artikel 3:44 lid 3 BW). Voorts hebben partijen geen contact meer met elkaar en kan [gedaagde 1] c.s. zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten niet meer nakomen, waardoor de overeenkomsten op grond van artikel 6:265 BW door [eiser] worden ontbonden. Als gevolg van de vernietiging c.q. ontbinding van de overeenkomsten zijn de betalingen van [eiser] aan te merken als onverschuldigde betalingen als bedoeld in artikel 6:203 BW en dient [gedaagde 1] c.s. het door [eiser] betaalde bedrag van € 10.000,- aan hem terug te betalen.
2.3.
Bij vonnis van de kantonrechter te Rotterdam d.d. 3 september 2020 zijn [persoon B] en [persoon A] bij verstek hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [eiser] van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, welk bedrag [eiser] echter niet heeft kunnen incasseren, omdat beide heren Yousfi geen verhaal bieden. Om dit bedrag alsnog te kunnen verhalen op [gedaagde 1] c.s. heeft [eiser] de onderhavige procedure aanhangig gemaakt.
2.4.
[gedaagde 1] c.s. zijn het niet eens met de vordering van [eiser] en zij hebben daartegen het volgende aangevoerd.
[gedaagde 1] ontkent betrokkenheid bij de door [eiser] geschetste gang van zaken. Hij erkent aanwezig te zijn geweest bij afspraken, maar niet actief te hebben deelgenomen. Voorts betwist hij de ontvangst van de betalingen van [eiser] .
[gedaagde 2] voert aan dat hij niet op de hoogte was van enig voornemen om een bedrijf te starten. Hij erkent dat hij met [eiser] heeft gesproken, maar niet over zakelijke aangelegenheden.

3..De beoordeling

3.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde 1] c.s. een bedrag van € 10.000,- aan [eiser] moeten terugbetalen.
3.2.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [eiser] de bewijslast van zijn stellingen. In reactie op de betwisting van [gedaagde 1] c.s. heeft [eiser] WhatsApp-correspondentie tussen [eiser] en de heer [persoon A] , een (geluids)opname en transcriptie van een gesprek tussen [eiser] , de heer [persoon B] en [gedaagde 1] alsmede een screenshot van de belgeschiedenis tussen [eiser] en [gedaagde 2] in het geding gebracht. [eiser] heeft aangevoerd dat uit de WhatsApp-correspondentie blijkt dat [persoon A] de betalingen van [eiser] heeft doorgestort aan [gedaagde 1] en [persoon B] . De betrokkenheid van [gedaagde 2] blijkt volgens hem uit telefoongesprekken die hebben plaatsgevonden op 30 juni en 1 juli 2020.
3.3.
Beoordeeld dient te worden of [eiser] met deze nadere stukken zijn stellingen voldoende heeft onderbouwd om tot toewijzing van de vordering over te kunnen gaan. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben elke betrokkenheid ontkend. Naar het oordeel van de kantonrechter is naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd niet vast komen te staan dat [gedaagde 1] de valse naam [naam] heeft gebruikt en dat hij via [persoon A] het bedrag van € 10.000,- van [eiser] in ontvangst heeft genomen. [eiser] heeft weliswaar aangevoerd dat partijen meerdere afspraken met elkaar hebben gehad in een auto met kenteken [kentekennummer] , welke auto destijds op naam stond van [gedaagde 1] , maar dit betekent niet zonder meer dat [gedaagde 1] en [naam] dezelfde persoon zijn. Voorts is niet vast komen te staan dat [gedaagde 2] actief heeft deelgenomen aan de door [eiser] gestelde oplichtingspraktijken. Een belgeschiedenis waaruit blijkt van enkele korte telefoongesprekken van soms maar een paar seconden, is hiervoor onvoldoende.
3.4.
Ter zitting heeft [eiser] een bewijsaanbod gedaan, meer specifiek door [persoon A] als getuige te horen. [eiser] zal daarom overeenkomstig zijn bewijsaanbod in de gelegenheid worden gesteld nader bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde 1] de valse naam [naam] heeft gebruikt en dat hij het bedrag van
€ 10.000,- in ontvangst heeft genomen, alsmede dat [gedaagde 2] actief heeft deelgenomen aan de afspraken en dat er derhalve sprake is van groepsaansprakelijkheid.
3.5.
De zaak zal voor de bewijslevering worden verwezen naar de rol zoals hierna is bepaald. Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium aangehouden.

4..De beslissing

De kantonrechter
:
laat [eiser] toe bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde 1] de valse naam [naam] heeft gebruikt en dat hij het bedrag van € 10.000,- , dat [eiser] aan [persoon A] heeft betaald in ontvangst heeft genomen, alsmede dat [gedaagde 2] actief heeft deelgenomen en dat er derhalve sprake is van groepsaansprakelijkheid;
bepaalt dat:
  • [eiser] ter rolzitting van
  • en indien hij dit bewijs schriftelijk wenst te leveren hij bij die gelegenheid op het bewijsthema betrekking hebbende bescheiden direct in het geding dient te brengen;
  • en indien hij dit bewijs wenst te leveren door het doen horen van getuigen zij bij akte opgave dient te doen van het aantal en de personalia van de door haar voor te brengen getuigen alsmede van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de maanden juni tot en met augustus 2021, zodat vervolgens een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald;
wijst [eiser] erop dat namen en woonplaatsen van eventueel voor te brengen getuigen ten minste zeven dagen vóór het te houden getuigenverhoor schriftelijk aan de kantonrechter en de wederpartij moeten worden aangezegd;
bepaalt dat [eiser] te zijner tijd zelf zorg dient te dragen voor behoorlijke oproeping van de getuigen;
bepaalt dat een eventueel getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100 te Rotterdam, ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416