ECLI:NL:RBROT:2021:5600

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
10/046947-21 / TUL VV: 10/248324-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak witwassen en veroordeling poging tot doodslag met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het witwassen, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de aangever op 8 september 2020 in Capelle aan den IJssel meerdere malen met een mes had gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De aangever had steekwonden in zijn hoofd, nek, oksel, buik, rug en bovenbeen, en de rechtbank oordeelde dat deze verwondingen geschikt waren om dodelijk letsel toe te brengen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 38 maanden op. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en antisociale persoonlijkheidstrekken, en de impact van het delict op het slachtoffer, die nog steeds psychische gevolgen ondervindt van de steekpartij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/046947-21
Parketnummer vordering TUL VV: 10/248324-19
Datum uitspraak: 17 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief in de Penitentiaire Inrichting Krimpen,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/248324-19.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1: bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een veroordeling te komen. De verklaring van de aangever is onjuist en onbetrouwbaar, omdat de aangever die avond onder invloed van alcohol was.
De onjuistheid van de verklaring van de aangever wordt bevestigd door het proces-verbaal waarin de camerabeelden worden beschreven. Hieruit blijkt ondubbelzinnig dat de verklaring van de aangever over de aanloop naar de steekpartij niet overeenkomt met de werkelijkheid. Voor het overige bevat het dossier onvoldoende steunbewijs. De historische gegevens van het telefoonnummer [gsm-nummer] kunnen niet gebruikt worden als ondersteunend bewijs, omdat zij gelet op het arrest H.K. vs Estland (Prokuratuur) van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 2 maart 2021 (ECLI:EU:C:2021:152) van het bewijs moet worden uitgesloten.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het feit niet gekwalificeerd kan worden als een poging doodslag, maar als een zware mishandeling.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaat dat op 8 september 2020 te Capelle aan den IJssel een steekincident heeft plaatsgevonden. In het ziekenhuis bleek dat de aangever meerdere steekverwondingen had in zijn hoofd, nek, oksel, buik, rug en bovenbeen.
De rechtbank dient te beoordelen of het de verdachte is geweest die deze verwondingen heeft toegebracht en of hij zich door aldus te handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Heeft de verdachte de aangever gestoken?
De aangever heeft direct na de steekpartij verklaard dat hij is gestoken door een Antilliaanse man met wie hij wel eens eerder ruzie heeft gehad en waartegen hij toen aangifte heeft gedaan. Ook heeft hij verklaard dat die persoon in hetzelfde flatgebouw, één etage hoger, op de zevende verdieping in de derde woning links woont. De aangever heeft een specifieke omschrijving van het uiterlijk van de verdachte gegeven, namelijk een donkere huidskleur, kort zwart haar en een zwart baardje en een opvallende tatoeage onder het linkeroog. Ook heeft de aangever verklaard de verdachte voor 100% te herkennen op een door de politie aan hem getoonde foto. Dat de aangever eerder aangifte heeft gedaan tegen deze verdachte wordt bevestigd door het aanvullende politieonderzoek. Daaruit blijkt dat de aangever op 23 augustus 2019 aangifte heeft gedaan tegen [naam verdachte] , geboren [geboortedatum verdachte] . De verdachte heeft ter zitting ook bevestigd dat de aangever eerder aangifte tegen hem had gedaan.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van de aangever over wie de dader is duidelijk is. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de stelling van de verdediging dat het waarnemingsvermogen van de aangever door alcoholgebruik in zodanige mate was verstoord dat die herkenning niet meer zou hebben kunnen plaatsvinden. De rechtbank gaat dan ook uit van de betrouwbaarheid van deze verklaring. Op basis daarvan concludeert zij dat het de verdachte is geweest die de aangever meerdere malen met een mes heeft gestoken.
Gelet op het voorgaande legt de rechtbank de historische gegevens van het telefoonnummer [gsm-nummer] niet aan haar beslissing ten grondslag. Daarom laat de rechtbank het verweer dat de raadsman op dit punt heeft gevoerd, buiten beschouwing.
Is er sprake van een poging tot doodslag?
Ter plaatse hebben de verbalisanten gezien dat de aangever een steekwond had aan de linkerzijde van zijn nek/hoofd. Zij zagen dat hier bloed uitstroomde. Zij zagen dat op een stoel in de keuken een plas bloed lag en dat een jas doordrenkt was met bloed.
Uit de FARR-rapportage van 9 oktober 2020 blijkt dat de aangever steekverwondingen had van 3 centimeter aan de bovenzijde van de buik, van 2 centimeter aan de linker oksel , twee verwondingen van 1 en 3 centimeter aan de linker schouder een verwonding van 1 centimeter aan de rug naast de wervelkolom en een verwonding op het achterhoofd van 8 centimeter. De aangever had daarnaast een actieve spierbloeding in de schoudergordel links en in de buikwand rechts. Ook had de aangever een klaplong opgelopen. De FARR-arts merkt dit letsel aan als potentieel dodelijk letsel.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte de aangever een groot aantal steken heeft toegebracht, waaronder steken in de buik- en borststeek, waar zich vitale organen zoals het hart, longen, inwendige organen en de grote bloedvaten bevinden. Deze handelingen zijn, beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm, geschikt tot én gericht op het toebrengen van dodelijk letsel. Hieruit volgt dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd de aangever van het leven te beroven.
4.2.
Feit 2: vrijspraak
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij wijst daartoe op de aangiftes en het proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat in de tenlastegelegde periode op de ING-rekening en de ABN AMRO-rekening op naam van de verdachte diverse stortingen zijn gedaan door de aangevers en dat deze bedragen vervolgens vrijwel direct contant zijn opgenomen en of besteed. De verklaring van de verdachte dat zijn ING-rekening door een ander is gebruikt en dat de ABN AMRO-rekening niet door hem is geopend of gebruikt, acht de officier van justitie niet geloofwaardig. Er zijn twee rekeningnummers en pinpassen op naam van de verdachte, deze worden gebruikt in Rotterdam, waar de verdachte verblijft en uit de bankafschriften van de ABN AMRO-rekening blijkt dat deze in 2020 ook werd gebruikt voor alledaagse dingen. Daarbij komt dat telkens erg kort na de oplichting wordt gepind. Dit duidt op een samenwerking of het uitvoeren van een opdracht. De verdachte heeft daaraan een wezenlijke bijdrage geleverd.
Ook als men zou uitgaan van de verklaring van verdachte, dat alleen de ING-rekening bij hem in gebruik was en dat hij de daarbij horende pinpas, met de pincode daarop geschreven, aanvankelijk had uitgeleend en vervolgens kwijt was, heeft de verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op het witwassen van geld via zijn bankrekening.
Subsidiair was de verdachte in elk geval medeplichtig aan het feit, omdat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat er door zijn handelen of nalaten misbruik zou of kon worden gemaakt van zijn pasje. De verdachte heeft dus onvoorzichtig en/of nalatig gedrag vertoond. Er was sprake van een gebrek aan voorzorg of onderzoek.
4.2.2.
Beoordeling
Met de verdediging en anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Vaststaat dat in de periode van 24 september 2020 tot en met 28 september 2020 diverse personen (die later aangifte hebben gedaan) zijn opgelicht en geld hebben overgemaakt naar een ING-rekening en een ABN AMRO-rekening. Uit het onderzoek van de verbalisanten is gebleken dat de beide rekeningen op naam van de verdachte staan. Tevens is gebleken dat kort nadat de aangevers geldbedragen hebben overgemaakt naar deze rekeningen, het geld van die rekeningen is gepind. Door wie deze bedragen zijn gepind, blijkt echter niet uit het dossier. De rechtbank zal hierna bespreken wat verder is gebleken met betrekking tot de beide bankpassen.
De ABN AMRO bankpas
Allereerst is van belang dat uit het dossier niet blijkt op welke wijze en met behulp van welke identiteitsdocumenten de ABN AMRO rekening is geopend. Om die reden is er geen bewijs dat verdachte moet hebben beschikt over deze bankpas in de periode van de hem verweten witwashandelingen.
De ING-bankpas
Deze pas is van een bankrekening van de verdachte. Hoewel er zeker vraagtekens gezet kunnen worden bij de wijze waarop de ING-pinpas van de verdachte in handen moet zijn gekomen van een onbekend gebleven dader of daders, kan de rechtbank niet met de wettelijke vereiste mate van zekerheid vaststellen of deze pas is gebruikt door of met medeweten van de verdachte bij het witwassen van de door oplichting verkregen geldbedragen. Daarbij heeft de rechtbank in het voordeel van de verdachte meegewogen dat uit de rapportages van de reclassering, psycholoog en psychiater blijkt dat de verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en zijn financiën door derden laat regelen. De verklaring die de verdachte ter zitting heeft afgelegd – dat hij zijn ING-pinpas (met pincode achterop gekrast) niet had gemist omdat hij die vrijwel nooit gebruikt vanwege het feit dat zijn vriendin alle betalingen via haar rekening regelt – is in dit licht niet onaannemelijk.
Alles tegen elkaar afwegende is er te veel ruimte voor twijfel over de betrokkenheid van de verdachte en om die reden zal de rechtbank de verdachte van dit feit vrijspreken.
4.3.
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring feit 1
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 8 september 2020 te Capelle aan den IJssel,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [naam slachtoffer] meermalen met een mes, in het
hoofd, de nek, de oksel, de buik, de rug en het bovenbeen heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer meerdere malen met een mes in zijn hoofd, nek, oksel, buik, rug en bovenbeen te steken. Volgens de FARR-arts had het letsel dodelijk kunnen zijn. De verdachte heeft met zijn handelen op een grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Uit de door de advocaat van het slachtoffer ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog altijd gevolgen van de steekpartij ondervindt. Dit betreft niet alleen lichamelijke, maar ook psychische gevolgen: het slachtoffer voelt zich depressief, komt zo weinig mogelijk buiten, heeft angstgevoelens en is onder behandeling van een psycholoog.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 mei 2021. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Indien de verdachte in onderhavige zaak wordt veroordeeld, ziet de reclassering een duidelijke toename in de ernst van de feiten die de verdachte heeft gepleegd. De reclassering ziet risicofactoren in zijn beperkte intellectuele vermogens, zijn beperkte copingsvaardigheden, zijn antisociale persoonlijkheidstrekken en meer algemeen het risico op impulsiviteit bij tekortschieten en oplopende spanning. Gebleken is dat de verdachte niet zelfstandig of met hulp van zijn gezin en familie in staat is deze risico's afdoende af te wenden. De reclassering ziet problemen in de directe woonomgeving van de verdachte en, bij een veroordeling, de impact van het delict op zijn gezin. De reclassering acht continuering van het toezicht met de bijzondere voorwaarden noodzakelijk, ongeacht een veroordeling ten aanzien van de huidige verdenking. Daarbij acht de reclassering het noodzakelijk dat de verdachte in eerste instantie een zelfstandig en onafhankelijk bestaan opbouwt, buiten zijn voormalige woonomgeving en los van zijn gezin. Dit om zijn copingsvaardigheden te vergroten en daarmee het gevoel tekort te schieten, mede bij oplopende spanningen te voorkomen. Omdat zijn gezin wordt gezien als een belangrijke beschermende factor, zal daarbij veel aandacht moeten zijn voor de onderlinge contacten en (een eventueel gezamenlijke) toekomst.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • meewerken aan schuldhulpverlening;
  • meewerken aan dagbesteding.
GZ-psycholoog drs. [naam GZ-psycholoog]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 28 mei 2021. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Bij de verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking. Daarnaast kan gesproken worden van antisociale persoonlijkheidstrekken. Deze problematiek is structureel van aard en was bij de verdachte aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen. Er is bij de psycholoog geen informatie bekend over het delictverloop. De verdachte ontkent het delict en er is onvoldoende collaterale informatie beschikbaar. Op grond hiervan onthoudt de psycholoog zich van uitspraken aangaande een eventueel verband tussen de geestestoestand van de verdachte en het ten laste gelegde. Het is daarom ook niet mogelijk om een sluitende prognose op te stellen wat betreft de risico’s op recidive. Uit de gestructureerde risicotaxatie komt een aantal risicofactoren naar voren en weinig beschermende factoren. Bij de verdachte is sprake van beperkte vaardigheden, iets dat in combinatie met antisociale persoonlijkheidstrekken het risico op delictgedrag doet toenemen. Zijn levensloop laat zien dat hij, ondanks zijn positieve doelen, niet schroomt om risicovolle keuzes te maken.
Gezien de ontkenning van de verdachte, kunnen er geen conclusies worden getrokken omtrent behandeling binnen een strafrechtelijk kader. Wel kan worden gesteld dat indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, een voorwaardelijk kader onvoldoende effectief is gebleken om het recidiverisico te managen. Vanuit zorgoogpunt is er wel een indicatie voor begeleiding bij het opbouwen van beschermende factoren, zoals dagbesteding en financiën, en behandeling gericht op het vergroten van probleembesef en (waar mogelijk) vaardigheden.
Psychiater [naam psychiater]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 juni 2021. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
De verdachte is een ontkennende verdachte. Het is voor de rapporteur onmogelijk om zonder hypothese over eventuele doorwerking van de bij de verdachte vastgestelde licht verstandelijke beperking en trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis te komen tot een voldoende gefundeerd advies over een strafrechtelijk kader. De rapporteur heeft daarvoor, ook vanuit de collaterale informatie, onvoldoende basis. Mocht het tenlastegelegde bewezen geacht worden en de rechtbank oordelen dat de problematiek van de verdachte zijn gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed, dan zou behandeling en begeleiding in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel overwogen kunnen worden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarbij heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Aangezien de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de onder 2 ten laste gelegde vermogensfeiten, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Net als de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de verdachte reclasseringsbegeleiding nodig heeft. Echter, gelet op de lange duur van de gevangenisstraf die de rechtbank zal opleggen, acht de rechtbank het passender dat die begeleiding zijn beslag krijgt in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Er kan op dat moment beter en gericht worden beoordeeld welke bijzondere voorwaarden voor verdachte van belang zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] . Hij vordert een vergoeding van € 200,00 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade.
Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde hebben zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd:
  • [naam benadeelde 1] , met een vordering tot vergoeding van € 1.590,44 aan materiële schade;
  • [naam benadeelde 2] namens [naam winkel] , met een vordering tot vergoeding van € 500,00 aan immateriële schade en € 252,40 aan materiële schade;
  • [naam benadeelde 3] , met een vordering tot vergoeding van € 1.576,91 aan materiële schade;
  • [naam benadeelde 4] , met een vordering tot vergoeding van € 3.671,51 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van [naam slachtoffer] kan in zijn geheel worden toegewezen. De gevorderde materiële schade voor de kleding is een billijk bedrag. De gevorderde immateriële schade is goed onderbouwd met relevante jurisprudentie. Tevens dient de wettelijke rente te worden toegepast en de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
De vorderingen van [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 3] kunnen in hun geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het deel van de vordering van [naam benadeelde 2] namens [naam winkel] dat ziet op immateriële schade, kan niet worden toegewezen. Een bedrijf kan dergelijke schade niet vorderen. De proceskosten zijn ook niet toewijsbaar, enkel de reiskosten die gemaakt zijn op de dag van de terechtzitting.
De vordering van [naam benadeelde 4] is toewijsbaar tot een bedrag van € 1.849,95 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit deel van de vordering ziet op de bijdrage die de verdachte heeft geleverd aan het feit. Ook dient de schadevergoedingsmaatregel te worden toegepast.
8.2.
Standpunt verdediging
Wegens de bepleite vrijspraak is de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Ten aanzien van de materiële schadevergoeding refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Er zijn geen aankoopbonnen van de kleding in het geding gebracht, maar de verdediging neemt wel aan dat de kleding van de aangever inderdaad is beschadigd. Het bedrag aan immateriële schadevergoeding dient gematigd te worden, op basis van vergelijkbare jurisprudentie.
De vorderingen die zijn ingediend naar aanleiding van het onder 2 ten laste gelegde dienen primair niet ontvankelijk te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak. Voor de benadeelde partij [naam benadeelde 2] merkt de verdediging nog op dat de vordering dient te worden afgewezen op de gronden die de officier van justitie heeft aangevoerd.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade [naam slachtoffer]
Omdat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiele schade is toegebracht en de gevorderde schade de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering geheel worden toegewezen.
Immateriële schade [naam slachtoffer]
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, omdat er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit en hij als gevolg van het strafbare feit lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen.
De rechtbank stelt voorop dat het moeilijk is om (psychisch) leed op een geldbedrag te waarderen. Bij de beoordeling van de vordering heeft de rechtbank de volgende aspecten in aanmerking genomen. Uit de onderbouwing van de vordering blijken de psychische gevolgen die het bewezenverklaarde voor het slachtoffer hebben gehad en nog altijd hebben. Zo heeft hij paniekaanvallen, is hij schrikachtig en voelt hij zich niet meer veilig op straat en rondom zijn eigen woning. Het incident is dusdanig traumatiserend geweest dat de benadeelde op dit moment niet in staat is om te werken.
Op grond van de gevolgen die door het bewezenverklaarde feit zijn veroorzaakt en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de immateriële schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld op € 6.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 september 2020.
Omdat de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer] een schadevergoeding betalen van € 6.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
In deze procedure wordt, gelet op de vrijspraak voor het feit 2 op de dagvaarding, over de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] namens [naam winkel] , [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 4] geen inhoudelijke beslissing genomen.
Uit dit vonnis vloeit voor de verdachte voor deze vorderingen dan ook geen betalingsverplichting voort.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 11 februari 2020 van de meervoudige kamer in deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal met geweld veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan een gedeelte groot, 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 26 februari 2020.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De vordering tot tenuitvoerlegging dient in zijn geheel te worden toegewezen.
9.3.
Standpunt verdediging
De vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. Op deze manier kan het toezicht van de reclassering toch doorlopen.
9.4.
Beoordeling
Het bewezen verklaarde feit is een geweldsmisdrijf dat na het wijzen van het vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd (diefstal met een duidelijke geweldscomponent) en voor het einde van de proeftijd is gepleegd. Door het plegen van het bewezenverklaarde feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijke gedeelde van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Stafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het
onder 2ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder
1 primairten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden (achtendertig);
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 6.200,00 (zegge: zesduizend tweehonderd euro),bestaande uit € 200,00 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen
€ 6.200,00(hoofdsom, zegge: zesduizend tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 6.200,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
67 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] namens [naam winkel] niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 4 maanden, van de bij vonnis van 11 februari 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. den Dekker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 8 september 2020 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [naam slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het
hoofd, de nek, de oksel, de buik, de rug en/of het bovenbeen heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 september 2020 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steekwonden en/of een klaplong, heeft
toegebracht
door die [naam slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
in het hoofd, de nek, de oksel, de buik, de rug en/of het bovenbeen te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 september 2020 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het
hoofd, de nek, de oksel, de buik, de rug en/of het bovenbeen heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 september 2020 tot en met 28 september 2020
te Zoetermeer, Deurne, Nieuwerkerk aan den IJssel, Rotterdam en/of Capelle aan
den IJssel, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans éénmaal
van meerdere geldbedragen van in totaal €11.338,30, althans enig geldbedrag
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die geldbedragen -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meerdere onbekend gebleven personen
in of omstreeks de periode van 24 september 2020 tot en met 28 september 2020 te
Zoetermeer, Deurne, Nieuwerkerk aan den IJssel, Rotterdam en/of Capelle aan den
IJssel, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van meerdere geldbedragen van in totaal €11.338,30, althans enig geldbedrag
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt,
terwijl die onbekend gebleven personen wisten, althans redelijkerwijs moesten
vermoeden dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit
enig (eigen) misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte
in of omstreeks de periode van 24 september 2020 tot en met 27 september 2020 te
Zoetermeer, Deurne, Nieuwerkerk aan den IJssel, Rotterdam en/of Capelle aan den
IJssel, althans in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft,
door aan die onbekend gebleven personen zijn, verdachtes, ID-kaart, paspoort,
bankpassen, pincodes en/of bankrekeningnummers (mee) te geven en/of ter
beschikking te stellen.