ECLI:NL:RBROT:2021:5475

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
ROT 20/887
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over wegslepen van een legaal geparkeerd voertuig in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de kosten van het wegslepen van een voertuig. Eiser, eigenaar van het voertuig, had zijn auto geparkeerd aan de Maaskade in Rotterdam op een moment dat er nog geen parkeerverbod gold. Echter, op 10 juni 2019, de dag waarop het tijdelijke parkeerverbod van kracht werd in verband met een evenement, werd het voertuig door de gemeente weggesleept. Eiser was op vakantie en had niet kunnen controleren of de parkeerregels waren gewijzigd. Hij betwistte de kosten van het wegslepen, die door de gemeente op hem werden verhaald, en stelde dat hij geen verwijt trof voor het niet tijdig verwijderen van zijn voertuig.

De rechtbank overwoog dat de gemeente Rotterdam het recht had om het voertuig weg te slepen, aangezien het tijdelijke parkeerverbod was ingesteld en de verkeersborden tijdig waren geplaatst. De rechtbank oordeelde dat eiser, ondanks zijn afwezigheid, een zekere verantwoordelijkheid had om te controleren of de parkeerregels waren gewijzigd. De rechtbank concludeerde dat eiser een verwijt kon worden gemaakt voor het niet tijdig verwijderen van het voertuig, en dat de gemeente in redelijkheid de kosten van het wegslepen op hem kon verhalen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers om op de hoogte te blijven van de geldende verkeersregels, ook tijdens afwezigheid, en bevestigt dat bestuursorganen in bepaalde gevallen kosten van bestuursdwang kunnen verhalen op de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/887

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
gemachtigde: mr. C.W. de Jong.

Procesverloop

In een besluit van 5 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [kentekennummer] (het voertuig) weg te slepen en op te slaan en de kosten daarvan op eiser te verhalen tot een bedrag van € 313,05.
In een besluit van 8 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is eigenaar van het voertuig. Toezichthouders van de gemeente Rotterdam hebben op maandag 10 juni 2019 om 09:49 uur op de locatie Maaskade, Rotterdam geconstateerd dat het voertuig hinderlijk stond geparkeerd in een parkeervak waar op 10 juni 2019 van 09:00 uur tot 20:00 uur een tijdelijk parkeerverbod was ingesteld in verband met een evenement (Roparun 2019). Dit tijdelijke parkeerverbod is aangegeven met het verkeersbord E4 met als tekst op het onderbord: ‘Verboden te parkeren op 10-06-2019 tussen 09h-20h’. De verkeersborden zijn geplaatst op dinsdag 4 juni 2019. Vanaf 1 juni 2019 is dagelijks een briefje waarin wordt gewaarschuwd voor het tijdelijke parkeerverbod geplaatst onder een ruitenwisser van de auto’s die op dat moment stonden geparkeerd op plaatsen waar het tijdelijke parkeerverbod zou gaan gelden.

Geschil

2. Samengevat voert eiser in beroep het volgende aan. Het voertuig heeft hij vóór Hemelvaartsdag (donderdag 30 mei 2019) aan de Maaskade geparkeerd, op een moment dat daar nog geen parkeerverbod gold, mogelijk op 29 mei 2019, waarna hij met vakantie naar Drenthe is gegaan. Dat verweerder het voertuig heeft weggesleept toen het tijdelijk parkeerverbod van kracht werd, is volgens eiser begrijpelijk, maar dat de daarmee gemoeide kosten op hem zijn verhaald, vindt hij onterecht. Hij was immers niet in overtreding toen hij parkeerde en verweerder niet heeft onderbouwd waarom hij de situatie ter plaatse na het parkeren regelmatig had moeten (laten) controleren en dat het voor zijn rekening en risico is dat hij dit heeft nagelaten. Ook heeft verweerder geen verkeersbesluit genomen. Bovendien was het vakantietijd. Eiser vindt dat hem geen verwijt treft en dat de kosten van bestuursdwang daarom ten onrechte op hem verhaald zijn. Tot slot wijst eiser erop dat de Gemeentelijke Ombudsman Amsterdam in een vergelijkbare zaak een aanbeveling aan de gemeente had gedaan om de mogelijkheden te onderzoeken om kentekenhouders voorafgaand aan de verplaatsing van een eerder legaal geparkeerd voertuig in verband met een (tijdelijke) verkeersmaatregel vooraf (telefonisch) te waarschuwen.
Beoordeling
3.1.
Ter zitting heeft eiser (aanvullend) aangevoerd dat aan het plaatsen van de verkeersborden E4 geen verkeersbesluit vooraf is gegaan. Eiser doelt hiermee op een verkeersbesluit als bedoeld in artikel 12, aanhef, en onder a, sub I, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw).
3.2.
Artikel 34, aanhef en onder a, van het Babw bepaalt onder meer dat verweerder bij dringende omstandigheden van voorbijgaande aard in dat geval en voor de duur van die omstandigheden verkeertekens als bedoeld in artikel 12, kan plaatsen en ook maatregelen als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, kan uitvoeren. Uit artikel 35 volgt dat voor het plaatsen van deze verkeertekens en het nemen van deze maatregelen in dergelijke gevallen geen verkeersbesluit nodig is.
3.3.
Nu het tijdelijke parkeerverbod in verband met de Roparun op 10 juni 2019 beperkt was van 09:00 uur tot 20:00 uur, wat verweerder heeft kunnen aanmerken als een dringende omstandigheid van voorbijgaande aard, heeft verweerder gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om een tijdelijk parkeerverbod in te stellen zonder verkeersbesluit. Voor zover eiser heeft betoogd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten een verkeersbesluit te nemen voorafgaand aan het plaatsen van de borden, volgt de rechtbank hem daarom niet in dat betoog.
4.1.
In geschil is verder of verweerder de kosten van het wegslepen van het voertuig in redelijkheid op eiser heeft kunnen verhalen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer de uitspraak van 8 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3643, gaan uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal als regel samen, maar staat het het bestuursorgaan vrij om bij wijze van uitzondering bestuursdwang aan te zeggen in die zin dat de kosten van het effectueren daarvan niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene komen. Het bestuursorgaan dient in dit kader alle betrokken belangen af te wegen. Voor het maken van een uitzondering kan aanleiding bestaan indien kan worden geoordeeld dat de aangeschrevene geen verwijt valt te maken ten aanzien van de ontstane situatie en indien bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat moet worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene moeten komen.
4.3.
Toen eiser zijn voertuig op of omstreeks 30 mei 2019 in een parkeervak aan de Maaskade parkeerde, was het tijdelijke parkeerverbod niet van kracht en waren de hiervoor bedoelde verkeersborden nog niet geplaatst. Uit de situatie ter plaatse, zoals die bestond toen eiser het voertuig parkeerde, bleek dus niet van een parkeerverbod.
Het standpunt van verweerder dat de plicht van elke verkeersdeelnemer om zich ervan te vergewissen wat de ter plaatse geldende verkeersregels zijn meebrengt dat de eigenaar of bestuurder van een voertuig, na aanvang van het parkeren, is gehouden om nadien met enige regelmaat te (laten) controleren of de situatie ter plaatse is gewijzigd of zal wijzigen, acht de rechtbank in het algemeen juist (zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 29 april 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:4076). Eiser heeft zijn auto langs de openbare weg in het centrum van Rotterdam geparkeerd. Daarom moest hij er redelijkerwijs rekening mee houden dat de regels over parkeren nadien (tijdelijk) zouden kunnen wijzigen (bijvoorbeeld wegens wegwerkzaamheden of, zoals in dit geval, een evenement als de Roparun). Dat betekent niet dat iedere dag gecontroleerd behoeft te worden. Daarbij is van belang dat in Rotterdam de auto niet altijd dicht bij de woning kan worden geparkeerd. De rechtbank acht het echter niet teveel gevraagd dat iemand die in het centrum van Rotterdam langs de openbare weg parkeert tenminste eenmaal per week controleert of de parkeerregels ter plaatse zijn gewijzigd. Eiser heeft dat niet gedaan. Vanaf 1 juni 2019 was via briefjes onder een ruitenwisser kenbaar dat er ter plekke een parkeerverbod gold op 10 juni 2019. Dat betekent dat eiser in elk geval acht hele dagen de tijd had om te controleren of de parkeerregels ter plaatse gewijzigd waren. De verklaring die eiser daarvoor heeft gegeven, namelijk dat hij op vakantie was, betekent niet dat hem geen verwijt treft. Ook tijdens afwezigheid in verband met vakantie kunnen de parkeerregels immers wijzigen zodat eiser daar rekening mee had kunnen houden door zijn auto niet langs de openbare weg in het centrum van Rotterdam te parkeren of om iemand anders te vragen om tijdens zijn vakantie een oogje in het zeil te houden.
4.4.
Anders dan eiser lijkt te veronderstellen, bestaat er geen verplichting voor verweerder om eiser persoonlijk te waarschuwen dat zijn auto weggesleept gaat worden zodat hij zelf het voertuig kon verplaatsen (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3098). Dat andere gemeenten dit wel doen of dat de gemeentelijke ombudsman in Amsterdam meent dat dit wel zou moeten, betekent niet dat verweerder daar ook toe gehouden was. Overigens valt ook niet in te zien hoe verweerder eiser had kunnen waarschuwen nu hij wegens vakantie niet thuis was.
4.5.
De conclusie is dat eiser wel een verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig verwijderen van het voertuig. Verweerder heeft daarom in redelijkheid tot invordering van de wegsleepkosten kunnen overgaan. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.