ECLI:NL:RBROT:2021:5209

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
C/10/601627 / HA ZA 20-753
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en vereffening van een vennootschap onder firma na uitschrijving van vennoten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma (v.o.f. A) en haar voormalige vennoten, [persoon B] en [persoon C]. De v.o.f. A, opgericht op 1 maart 2016, werd geconfronteerd met een situatie waarin twee van de vier vennoten zich hadden laten uitschrijven bij de Kamer van Koophandel. Deze uitschrijving werd door de rechtbank gekwalificeerd als een opzegging van de vennootschap, waardoor de v.o.f. A per 19 april 2020 als ontbonden werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de vereffening van de vennootschap door de deelgenoten gezamenlijk diende te geschieden, maar dat de v.o.f. A niet-ontvankelijk was in haar vordering tegen de voormalige vennoten, omdat deze niet als eisende procespartij konden optreden.

De procedure begon met een dagvaarding van 27 juli 2020, gevolgd door verschillende conclusies en een mondelinge behandeling op 15 april 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen de vennoten niet schriftelijk was vastgelegd en dat de winst gelijkelijk werd verdeeld. De voormalige vennoten hadden in 2019 een aanzienlijk bedrag van de bankrekening van de v.o.f. A overgeboekt naar hun eigen rekeningen, wat leidde tot een geschil over de terugbetaling van dit bedrag en de vereffening van de vennootschap.

De rechtbank concludeerde dat de v.o.f. A niet-ontvankelijk was in haar vordering, omdat de voormalige vennoten niet als eisende partij konden optreden. De rechtbank veroordeelde de v.o.f. A in de proceskosten van de voormalige vennoten, die op € 3.165,00 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/601627 / HA ZA 20-753
Vonnis van 9 juni 2021
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[v.o.f. A],
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.P. Groenendijk te Zwijndrecht,
tegen

1..[persoon B] ,

wonende te [woonplaats B] ,
2.
[persoon C],
wonende te [woonplaats C] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. R.P.G. Schelvis te Tilburg.
Partijen zullen hierna [v.o.f. A] en [persoon B] c.s. genoemd worden. [persoon B] c.s. zullen ieder afzonderlijk [persoon B] en [persoon C] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 juli 2020, met producties 1 tot en met 21;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende incident ex art. 843a Rv, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties 22 tot en met 38;
  • de akte na conclusie van antwoord in het incident;
  • de antwoordakte in het incident, met producties 39 tot en met 41;
  • de door [persoon B] c.s. bij brief van 31 maart 2021 overgelegde producties 7 tot en met 13.
1.2.
Op 15 april 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de griffier aantekening heeft gehouden van het verhandelde. Daarbij hebben de raadslieden spreekaantekeningen overgelegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1.
[v.o.f. A] houdt zich bezig met het beheer van onroerend goed en de (ver)huur van woningen.
2.2.
[v.o.f. A] is op 1 maart 2016 gezamenlijk opgericht door [persoon D] en [persoon E] (hierna gezamenlijk: [persoon D] c.s.) en [persoon B] c.s. Deze vier worden hierna gezamenlijk ook als de vennoten aangeduid.
2.3.
De samenwerking tussen de vennoten is niet schriftelijk vastgelegd. De winst in [v.o.f. A] werd gelijkelijk verdeeld over de vennoten (ieder 25%).
2.4.
In november 2019 hebben [persoon B] c.s. van de bankrekening van [v.o.f. A] in totaal een bedrag van € 17.730,79 overgeboekt naar hun eigen bankrekening(en).
2.5.
Op 2 december 2019 heeft mr. Wagenmakers namens [persoon B] c.s. een brief gestuurd aan [persoon D] , met de volgende inhoud:
“(…) Mijn cliënt heeft bovendien geconstateerd, dat u in de afgelopen weken bedragen van de bankrekening van de VOF heeft opgenomen, waarvan mijn cliënt het zeer sterke vermoeden heeft dat zij uitsluitend voor persoonlijke doeleinden zijn aangewend en niet ten behoeve van de VOF.
Reden voor mijn cliënt om thans bedragen vanuit de bankrekening van de VOF in depot te brengen ter bescherming van de belangen van de VOF.
Deze gelden worden door mijn cliënt uitsluitend gereserveerd ten nutte van de finale financiële afrekening tussen de vennoten van de VOF. (…)
Tevens verzoek ik u - en zo nodig sommeer ik u - om binnen 14 dagen na heden de balans van de VOF per 31.1.2018 en de winst/verlies-rekening van 2018 aan mijn cliënt over te leggen alsmede de boekhouding van de VOF ter inzage van mijn cliënt te geven. Na bestudering hiervan kunnen berekening en verdeling plaatsvinden. (…)”
2.6.
Bij brief van 17 december 2019 heeft de advocaat van [persoon D] c.s. gereageerd en [persoon B] c.s. gesommeerd tot terugbetaling aan [v.o.f. A] van het in 2.4 genoemde bedrag.
2.7.
De advocaat van [persoon D] c.s. heeft verder bij brief van 31 maart 2020 aan [persoon B] c.s. onder meer het volgende geschreven:
“(…) Zoals hiervoor werd aangegeven, zijn cliënten met reden uitgegaan van een uittreding van uw cliënten uit [v.o.f. A] met terugwerkende kracht per 31 december 2018. In het kader van een minnelijke regeling gaan cliënten akkoord met een uittreding van uw cliënten uit [v.o.f. A] per 31 december 2019, maar de winst over 2019 dient naar het oordeel van cliënten, aangezien alleen zij degenen zijn die in 2019 werkzaamheden voor [v.o.f. A] hebben verricht, volledig te worden toebedeeld aan cliënten. Bijgaand treft u de jaarrekening over 2019 aan, waarbij is uitgegaan van deze door cliënten voorgestelde winstverdeling (bijlage 5). Het negatieve kapitaal van uw cliënten bedraagt volgens deze jaarrekening € 54.104,00.
Bij een uittreding van uw cliënten uit [v.o.f. A] per 31 december 2019 maken cliënten aanspraak op betaling van het negatieve kapitaal ad € 54.104,00.
In het bedrag ad € 54.104,00 zijn begrepen de d.d. 19 en 29 november 2039 van de rekening van [v.o.f. A] door uw cliënten op hun eigen rekeningen betaalde bedragen ad (€ 1.130,79 + € 16.600,00 =) € 17.730,79, waardoor cliënten genoodzaakt waren de door [v.o.f. A] verschuldigde huur zelf te betalen. (…)”
2.8.
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is geregistreerd dat [persoon B] c.s. per 19 april 2020 zijn uitgetreden uit [v.o.f. A] .
2.9.
Op 14 juli 2020 zijn [persoon B] c.s. nogmaals gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 61.765,19. [persoon B] c.s. hebben daar geen gevolg aan gegeven.

3..Het geschil

in het incident

3.1.
[persoon B] c.s. vorderen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“(…) [v.o.f. A] te veroordelen tot het verstrekken van de volledige grootboekadministratie, bankafschriften en computerbestanden (al dan niet in de cloud) van de vennootschap over de periode 1 januari 2016 tot en met heden, en de activastaten van de vennootschap voor 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020, het kasboek en tot de slot de (ver)huurovereenkomst welke de vennootschap met derden heeft gesloten in de periode 2016 tot 19 april 2020 en wel binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag of dagdeel dat [v.o.f. A] nalaat om volledig uitvoering aan deze veroordeling te geven, met veroordeling van [v.o.f. A] in de kosten van het incident.”
3.2.
De conclusie van [v.o.f. A] strekt tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [persoon B] c.s., voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
in de hoofdzaak
3.3.
[v.o.f. A] vordert:
“(…) dat het Uw Rechtbank moge behagen, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen de somma van € 61.765,19 (zegge: eenenzestig duizend zeven honderd en vijfenzestig euro en negentien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2020, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening en tevens gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten van deze procedure vanaf veertien dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.”
3.4.
[v.o.f. A] heeft aan haar vordering - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat [persoon B] c.s. zijn gehouden tot betaling aan [v.o.f. A] van het negatieve kapitaal en overige kosten, in totaal een bedrag van € 61.765,19.
3.5.
De conclusie van [persoon B] c.s. strekt tot afwijzing van de vorderingen van [v.o.f. A] , met veroordeling van [v.o.f. A] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten vermeerderd met wettelijke rente. [persoon B] c.s. betwisten kort gezegd dat zij enig bedrag aan [v.o.f. A] verschuldigd zijn.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in het incident

4.1.
Ter zitting hebben [persoon B] c.s. desgevraagd aangegeven dat zij, nu [v.o.f. A] reeds stukken hebben overgelegd en hebben aangegeven niet méér of andere stukken te bezitten, genoegen nemen met de stukken die er thans zijn. De rechtbank beschouwt de incidentele vordering dan ook als ingetrokken.
4.2.
[persoon B] c.s. hebben gevorderd om [v.o.f. A] te veroordelen in de kosten van het incident. Nu de incidentele vordering op zichzelf niet ten onrechte is ingesteld ( [v.o.f. A] heeft immers eerst na het incident de stukken verstrekt), zal [v.o.f. A] in de kosten van het incident worden veroordeeld. De kosten in het incident aan de zijde van [persoon B] c.s. worden begroot op nihil, omdat [persoon B] c.s. geen significante extra kosten hebben gemaakt, mede gelet op de omstandigheid dat de incidentele vordering bij conclusie van antwoord is ingesteld.
in de hoofdzaak
4.3.
Vaststaat dat [persoon B] c.s. zich bij de Kamer van Koophandel per 19 april 2020 hebben laten uitschrijven als vennoten van [v.o.f. A] . Deze uitschrijving kwalificeert als een opzegging jegens [persoon D] c.s. Partijen hebben weliswaar eerder, medio 2019, gesproken over een beëindiging van de samenwerking, maar van een (concrete) opzeggingshandeling destijds is geen sprake geweest; die is ook niet als zodanig gesteld. Bovendien is ook na medio 2019 door alle partijen nog gehandeld als waren [persoon B] c.s. nog vennoten. De rechtbank neemt de uitschrijving van [persoon B] c.s. uit het handelsregister dan ook als uitgangspunt. Deze uitschrijving is op zichzelf weliswaar niet een verklaring die rechtstreeks is gericht tot de andere vennoten, maar de uitschrijving is wel te hunner kennis gebracht en geldt daarmee als opzegging.
4.4.
Ingevolge artikel 7A:1683 onder 3° BW, gelezen in verbinding met de artikelen 15 en 16 van het Wetboek van Koophandel, wordt een vennootschap onder firma ontbonden door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten. Tegen deze achtergrond moet [v.o.f. A] worden geacht te zijn ontbonden per 19 april 2020. [v.o.f. A] bevindt zich thans in liquidatie.
4.5.
De ontbinding van [v.o.f. A] heeft tot gevolg dat het vermogen van [v.o.f. A] (een gemeenschap zoals bedoeld in titel 7 van boek 3 BW) moet worden vereffend. De vordering van [v.o.f. A] tegen [persoon B] c.s. is ingesteld met het oog op vereffening. Vereffening is een beheersdaad van de vennootschap, die op grond van het bepaalde in artikel 3:170 lid 2 BW door de deelgenoten tezamen dient te geschieden. De vennoten zijn echter in de onderhavige procedure geen eisende procespartij.
4.6.
Voor zover uit de dagvaarding al zo zou moeten – en mogen – worden begrepen dat [persoon D] c.s., die zich als enige vennoten van een nog bestaande vennootschap onder firma beschouw(d)en, mede voor zichzelf optraden, kan dit nog niet tot ontvankelijkheid leiden. Immers: dan ontbreken nog steeds [persoon B] c.s. als eisende procespartijen. De uitzondering van artikel 3:171 BW, op grond waarvan een deelgenoot (bijvoorbeeld [persoon D] ) bevoegd is tot het instellen van een rechtsvordering ten behoeve van de gemeenschap, is hier niet van toepassing, reeds omdat die bepaling uitsluitend ziet op de relatie van een deelgenoot tot derden en niet op de verhouding tot mededeelgenoten (zie Hoge Raad 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:535).
4.7.
Gelet op al het voorgaande moet worden geconcludeerd dat [v.o.f. A] niet-ontvankelijk is in haar vordering jegens [persoon B] c.s.
4.8.
[v.o.f. A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [persoon B] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 937,00
- salaris advocaat
€ 2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.165,00
4.9.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat dit verzoek is gegrond op de wet en het niet is weersproken.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
veroordeelt [v.o.f. A] in de proceskosten, aan de zijde van [persoon B] c.s. tot op heden begroot op nihil;
in de hoofdzaak
5.2.
verklaart [v.o.f. A] niet-ontvankelijk in haar vordering;
5.3.
veroordeelt [v.o.f. A] in de proceskosten, aan de zijde van [persoon B] c.s. tot op heden begroot op € 3.165,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart onderdeel 5.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter en door deze in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2021.
[3085/1407]