6.5ASz heeft aan haar verzoek primair de g-grond ten grondslag gelegd. De kantonrechter neemt als uitgangspunt dat uit artikel 7:669 lid 3 sub g BW volgt dat van de hierin genoemde ‘redelijke grond’ voor een ontbinding slechts sprake kan zijn indien een verstoorde arbeidsverhouding zodanig is dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of een verstoorde arbeidsverhouding al dan niet tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient te leiden, dient mede te worden betrokken aan wie deze verstoring daadwerkelijk te wijten is.
6.5.1ASz heeft in het kader van de door haar gestelde verstoorde arbeidsverhouding aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen zich heeft gekenmerkt door voortdurende problemen die samenhangen met het alsmaar op confrontatie gerichte gedrag van [verweerder], hetgeen problemen heeft veroorzaakt bij de uitoefening van de functie van afdelingshoofd en ook na overplaatsing in de functie van beleidsadviseur.
6.5.2De kantonrechter is in de eerste plaats van oordeel dat in de onderhavige procedure op basis van hetgeen door partijen naar voren is gebracht onvoldoende is komen vast te staan dat de door ASz gestelde voortdurende problemen, welke hun oorzaak zouden vinden in het gedrag van [verweerder], aanwezig waren, althans dat het gedrag van [verweerder] dermate ernstig was dat het een goede uitoefening van de functie van afdelingshoofd en beleidsadviseur daadwerkelijk in de weg stond. Weliswaar staat vast dat [verweerder] een kritisch werknemer is, hij (ten gevolge van privé-problematiek) gedurende een bepaalde periode prikkelbaar was en dat er soms pittige discussies met de nodige emotie met andere afdelingshoofden plaatsvonden, nu dit als zodanig door [verweerder] is erkend, doch deze omstandigheden maken op zichzelf genomen nog niet dat van “voortdurende problemen” die een goede uitoefening van de functie in de weg stonden, gesproken kan worden. Dat, anders dan voornoemd, er voor het overige problemen speelden veroorzaakt door het gedrag van [verweerder], is door [verweerder] gemotiveerd betwist. Tevens heeft [verweerder] weersproken dat er meermaals gesprekken zouden hebben plaatsgevonden waarin aan de orde zou zijn gekomen of [verweerder] in de functie van afdelingshoofd op de juiste plek zat. Hoewel vaststaat dat [verweerder] gedurende zijn periode als afdelingshoofd met zijn leidinggevende [naam 4] veelvuldig heeft gesproken over de uitoefening van zijn werkzaamheden, ontbreekt iedere verslaglegging over de inhoud daarvan. Niet gebleken is daarnaast van in die periode gevoerde beoordelings- en functioneringsgesprekken. ASz heeft haar stelling, inhoudende dat er zich gedurende de periode van [verweerder] als afdelingshoofd voortdurend problemen zouden hebben voorgedaan, hoofdzakelijk onderbouwd met een achteraf, en naar aanleiding van een door [verweerder] tegen haar ingediende klacht, opgestelde schriftelijke verklaring van [naam 4]. Verklaringen van andere personen, die het verhaal van [naam 4] onderschrijven, dan wel een schriftelijke vastlegging van de incidenten die zich hebben voorgedaan alsmede naar aanleiding daarvan gegeven waarschuwingen, ontbreken. De stelling van ASz valt daarnaast niet te rijmen met het feit dat ASz [verweerder] al in april 2017 heeft bericht dat zijn arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden verlengd, de daartoe in zijn personeelsdossier opgenomen motivatie, alsmede de omstandigheid dat hij na de functie van afdelingshoofd van de verpleegafdelingen B3 en F3 de functie van afdelingshoofd van een aantal poliklinieken toebedeeld heeft gekregen. Ook de door ASz ter mondelinge behandeling naar voren gebrachte stelling, inhoudende dat bedrijfsleiders van andere afdelingen richting ASz zouden hebben kenbaar gemaakt dat zij, gelet op hun ervaringen met [verweerder], hem niet als afdelingshoofd op hun afdeling te willen, is door ASz niet onderbouwd.
6.5.3De kantonrechter is voorts van oordeel dat in het geval juist is dat de door ASz geschetste problemen zich (van meet af aan) hebben voorgedaan en deze een goede uitoefening van de functie van afdelingshoofd in de weg stonden, het op de weg van ASz als professionele werkgever had gelegen om dit duidelijk en ondubbelzinnig aan [verweerder] kenbaar te maken, een en ander schriftelijk vast te leggen, aan [verweerder] de tools en gelegenheid te bieden om zijn gedrag te verbeteren en daar waar nodig ook concrete consequenties aan het uitblijven van de nodige verbetering te verbinden. Niet, althans onvoldoende, gebleken is echter dat ASz dit heeft gedaan. Uit de verslagen van de gesprekken die hebben plaatsgevonden op 3 en 9 april 2018 kan weliswaar worden opgemaakt dat hierin ter sprake is gekomen of de functie van afdelingshoofd binnen de poliklinieken de juiste match was met [verweerder], dat [naam 4] twijfelde of de kracht van [verweerder] lag bij het leidinggeven en is daarnaast ook de stijl van leidinggeven van [verweerder] aangestipt, doch geenszins kan hieruit worden afgeleid dat ASz naar [verweerder] toe duidelijk en ondubbelzinnig heeft gecommuniceerd dat de wijze waarop hij zijn functie bekleedde door ASz als een probleem werd ervaren en dat zij verbetering van zijn gedrag wenste, dan wel hem in het geheel niet meer in de functie van afdelingshoofd wenste te zien. Voor zover juist is dat door ASz aan [verweerder] coaching op het gebied van leidinggeven is aangeboden, geldt bovendien dat deze coaching aan alle afdelingshoofden is aangeboden en dat in ieder geval niet gebleken is dat deze coaching, onder vermelding van de door ASz ervaren probleempunten, dwingend aan [verweerder] is voorgeschreven. Dat de overplaatsing van [verweerder] naar de functie van beleidsadviseur was ingegeven door het niet naar behoren functioneren van [verweerder] als afdelingshoofd, en dat dit ook als zodanig naar [verweerder] toe is gecommuniceerd, is door [verweerder] gemotiveerd betwist en vindt ook geen steun in de overgelegde stukken. Uit de gespreksverslagen van 3 en 9 april 2018 leidt de kantonrechter af dat de pilotfunctie van beleidsadviseur en de mogelijke rol van [verweerder] daarin was ingegeven door enerzijds de vanuit ASz aanwezige behoefte aan een dergelijke functie en anderzijds door de bij [verweerder] spelende privé-problematiek, alsmede door hem geuite signalen van overbelasting op het werk. Dat sprake is geweest van enige gedwongen overplaatsing, ingegeven door het gedrag van [verweerder], volgt uit de gespreksverslagen en de nadien gewisselde e-mailcorrespondentie in ieder geval niet. Door ASz wordt aan [verweerder] immers uitdrukkelijk een keuze voorgelegd, te weten een andere functie dan wel het (tijdelijk) uitsplitsen van afdelingen om de grootte van het account van [verweerder] als afdelingshoofd te beperken. Dat [naam 4] de door haar ervaren problemen met het gedrag van [verweerder] niet, althans onvoldoende duidelijk, naar [verweerder] toe heeft gecommuniceerd, wordt naar het oordeel van de kantonrechter bovendien te meer bevestigd door de zijdens ASz als productie 8 overgelegde verklaring van [naam 4]. Hierin vermeldt [naam 4] immers zelf dat zij de door [verweerder] geuite signalen over het in geestelijke nood verkeren zeer serieus nam, alsmede dat zij meende dat het gelet daarop overduidelijk niet het moment was om ook nog eens het functioneren en gedrag van [verweerder] ter discussie te stellen of er negatieve arbeidsrechtelijke consequenties aan te verbinden, ook niet omdat zij meende dat er voldoende mogelijkheden waren voor hem om in een andere rol wel goed uit de voeten te kunnen. De gevolgen van de destijds door ASz gekozen handelswijze, meer in het bijzonder de gecreëerde onduidelijkheid en (onjuiste) verwachtingen, veroorzaakt door het gebrek aan transparante communicatie omtrent de beweegredenen om tot overplaatsing naar de functie van beleidsadviseur over te gaan, dienen naar het oordeel van de kantonrechter, ook in het geval deze handelswijze was ingegeven door goede intenties vanuit ASz, voor rekening en risico van ASz te komen en kunnen achteraf niet aan [verweerder] worden tegengeworpen.
6.5.4Dat er ook bij de uitoefening van de functie van beleidsadviseur sprake is geweest van voortdurende problematiek rondom het gedrag van [verweerder], zoals door ASz gesteld, is door [verweerder] gemotiveerd betwist en op grond van hetgeen door ASz naar voren is gebracht naar het oordeel van de kantonrechter in rechte evenmin komen vast te staan. Voorgaande kan in ieder geval niet worden geconcludeerd enkel op basis van de door ASz uit de brief d.d. 23 juli 2019 aangehaalde zinssnede. Weliswaar staat in voornoemde brief de (non) verbale wijze waarop [verweerder] kan reageren als aandachtspunt vermeld, doch geenszins volgt hieruit dat sprake is geweest van herhaaldelijk ongewenst gedrag en evenmin dat [verweerder] door ASz op dit gedrag daadwerkelijk wordt aangesproken. Gewezen wordt daarnaast op de omstandigheid dat ASz in diezelfde brief, alsook in de brief d.d. 23 december 2019, juist kenbaar maakt tevreden te zijn over de wijze waarop [verweerder] de functie van beleidsadviseur vervult. Tevens vermeldt ASz de wens te hebben dat [verweerder] deze functie vervult. Vast staat ook dat de aanvankelijk tijdelijke functie van beleidsadviseur nadien is gecontinueerd, alsmede dat [verweerder] deze functie tot op heden nog steeds uitoefent. Het incident waarvoor [verweerder] op 16 april 2019 een waarschuwing heeft ontvangen, dient naar het oordeel van de kantonrechter bovendien als een op zichzelf - en los van de uitoefening van de functie – staand incident te worden beschouwd.
6.5.5Anders dan ASz is de kantonrechter voorts van oordeel dat aan [verweerder] bij zijn plaatsing in de pilotfunctie van beleidsadviseur wel degelijk een concrete toezegging is gedaan om, indien gewenst, terug te kunnen keren in de functie van afdelingshoofd. Daarbij geldt, dat voor zover deze afspraak niet al uit de brief d.d. 20 september 2018 volgt, dan wel daaromtrent tussen partijen destijds nog onduidelijkheid bestond, een dergelijke toezegging door ASz in ieder geval in het gesprek dat op 28 november 2019 heeft plaatsgevonden, zijnde derhalve nadat [verweerder] heeft kenbaar gemaakt terug te willen keren in de functie van afdelingshoofd, duidelijk en ondubbelzinnig is gedaan. In de schriftelijke vastlegging van voornoemd gesprek d.d. 23 december 2019 staat immers vermeld: “
Aangezien het een pilotfunctie betreft, zijn we echter tot de conclusie gekomen dat niet alleen de werkgever kon besluiten of de functie structureel ingevuld zou kunnen worden door jou, maar dat je vervolgens vanzelfsprekend ook zelf kan besluiten of jij deze functie wil blijven vervullen”, alsmede “
Maar er is wel beloofd dat je kan terugkeren als afdelingshoofd”. Voor zover ASz een terugkeer van [verweerder] in de functie van afdelingshoofd van meet af aan niet heeft beoogd, geldt dat zij met voornoemde brieven bij [verweerder] in ieder geval wel de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat er een mogelijkheid tot terugkeer bestond. Dat er door ASz ten aanzien van de mogelijkheid tot terugkeer enig voorbehoud met betrekking tot het functioneren van [verweerder] is gemaakt, is niet gebleken. Daarnaast geldt, dat voor zover juist is dat ASz ten tijde van het opstellen van de brief d.d. 20 september 2018 geen weet had van de diverse problemen rondom [verweerder] ten gevolge van het door [naam 4] na haar auto-ongeluk niet overdragen van haar ervaringen met [verweerder] aan haar vervangers, dit een omstandigheid betreft die voor rekening en risico van ASz komt. Dit, nog daargelaten dat ASz de door [verweerder] ingenomen stelling, inhoudende dat [naam 4] ook na haar auto-ongeluk nog bij de situatie rondom [verweerder] betrokken is gebleven, niet, althans onvoldoende, heeft weersproken.
6.5.6[verweerder] heeft sedert juli 2019 kenbaar gemaakt, conform de tussen partijen gemaakte afspraak, terug te willen keren in de functie van afdelingshoofd. De kantonrechter is niet gebleken dat ASz daarop, anders dan voor het eerst op 29 september 2020, aan [verweerder] (duidelijk en ondubbelzinnig) heeft kenbaar gemaakt dat zij hem, gelet op de door haar (eerder) ervaren problemen met [verweerder] als afdelingshoofd, niet meer in die functie wenste te zien. In plaats daarvan heeft ASz bij brief d.d. 23 december 2019 de eerder tussen partijen overeengekomen terugkeermogelijkheid (nogmaals) bevestigd en de indruk gewekt dat een terugkeer nog steeds tot de mogelijkheden behoorde. Vervolgens heeft ASz pas voor het eerst in het gesprek dat op 29 september 2020 heeft plaatsgevonden richting [verweerder] uitgesproken dat zij [verweerder] niet geschikt achtte voor de functie van afdelingshoofd en hem om die reden niet in een dergelijke functie wenste te plaatsen. Gelet op de handelswijze van ASz, waaronder de door haar opgewekte (verkeerde) verwachtingen, het pas achteraf ter discussie stellen van het functioneren van [verweerder] en een gebrek aan duidelijke communicatie, valt [verweerder] naar het oordeel van de kantonrechter niet te verwijten, althans is allerminst onbegrijpelijk, dat hij vervolgens is blijven vasthouden aan nakoming van de eerder tussen partijen gemaakte afspraak en daarbij gebruik heeft gemaakt van de daarvoor tot zijn beschikking staande – en in zijn ogen benodigde – middelen. Hoewel de door [verweerder] aangewende middelen de verhoudingen tussen partijen (vanzelfsprekend) verder op scherp hebben gezet, kan dit handelen naar het oordeel van de kantonrechter niet als oorzaak van de verstoorde arbeidsverhouding worden aangemerkt, maar vindt deze verstoring haar oorsprong hoofzakelijk in de handelswijze van ASz.
6.5.7De kantonrechter is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat voor zover in het onderhavige geval al van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding gesproken kan worden, voorgaande wordt immers door [verweerder] betwist en vaststaat daarnaast dat [verweerder] tot op heden werkzaamheden voor ASz is blijven verrichten, het verwijt ten aanzien daarvan niet (enkel) bij [verweerder] ligt, maar ASz hierin op haar beurt een groot aandeel heeft gehad. Nu het verwijt in overwegende mate bij ASz als werkgever ligt, kan niet worden geoordeeld dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
h-grond: overige omstandigheden