ECLI:NL:RBROT:2021:5122

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
10/700025-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met een zelfgemaakte bom in Rotterdam

Op 8 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, die op veertienjarige leeftijd betrokken was bij een brandstichting met een zelfgemaakte bom in het Stadskantoor te Rotterdam. De brandstichting vond plaats op 2 januari 2021 en leidde tot aanzienlijke schade aan het pand en de inboedel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing heeft teweeggebracht, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De verdachte werd herkend op camerabeelden en zijn kleding werd aangetroffen tijdens een doorzoeking van zijn kamer. Tijdens het proces heeft de verdachte geen verklaring afgelegd, en zijn eerdere alibi werd als leugenachtig beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en legde een jeugddetentie op van 76 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals schoolbezoek en medewerking aan therapie. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de ernst van de feiten, en oordeelde dat de straf passend was. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de onderbouwing van de schade onduidelijk was. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de rechtsorde en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/700025-21
Datum uitspraak: 8 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam minderjarige verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats minderjarige verdachte] op [geboortedatum minderjarige verdachte] 2006,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres minderjarige verdachte] , [postcode minderjarige verdachte] [woonplaats minderjarige verdachte] ,
raadsman mr. L.A.W. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 11 mei 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 76 dagen met aftrek
  • met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd volgens zijn lesrooster naar school gaat en/of thuisonderwijs volgt en, indien de jeugdreclassering dit nodig acht, zijn medewerking verleent aan Multi Systeem Therapie bij de Viersprong en/of ambulante behandeling bij de Waag of een soortgelijke forensische polikliniek;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4..Waardering van het bewijs

Op 2 januari 2021 is bij het Stadskantoor van de gemeente Rotterdam aan de [adres delict] in Rotterdam Lombardijen brand gesticht en een ontploffing teweeg gebracht door middel van een zelfgemaakte bom. Het pand en de inboedel zijn hierdoor beschadigd. Dit incident is door een beveiligingscamera gefilmd. Op deze beelden zijn
zijn de kenmerken van de daders, zoals type kleding, huidskleur en lengte goed zichtbaar.
Hierop zijn drie jongemannen te zien die actief bij de brandstichting betrokken zijn. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte een van deze drie daders is.
Aan de hand van deze beelden wordt de medeverdachte [naam medeverdachte] door een wijkagent herkend. De verdachte wordt vijf dagen later op straat in Lombardijen staande gehouden, omdat hij grote gelijkenissen vertoont met een van de jongens op de camerabeelden. De verdachte draagt dezelfde kleding, is klein van postuur en heeft een donkere huidskleur. Later wordt hij op basis hiervan als verdachte aangemerkt en gearresteerd. Bij de doorzoeking van zijn kamer wordt kleding aangetroffen met dezelfde specifieke kenmerken als te zien is bij een van de daders op de camerabeelden. Uit foto’s en filmpjes op de telefoon van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] blijkt dat hij deze kleding vaker draagt en ook na de brandstichting nog heeft gedragen.
De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] worden voor langere tijd in voorarrest gehouden en overgeplaatst naar verschillende Justitiële Jeugdinrichtingen. Op het moment dat zij allebei in dezelfde arrestantenbus worden vervoerd, wordt het gesprek tussen de twee verdachten door de politie opgenomen. Zij spreken onder andere over de brandstichting in het stadskantoor. De medeverdachte [naam medeverdachte] zegt in dit gesprek dat hij tijdens het politieverhoor zichzelf en de verdachte op de bewegende camerabeelden heeft herkend, maar dat hij dit tijdens het verhoor stellig heeft ontkend. De verdachte zegt dat hij heeft geleerd hoe hij voortaan dingen kan doen zonder gepakt te worden door de politie, namelijk door niet zijn dagelijkse kleding te dragen als hij iets doet.
De verdachte heeft op zitting geen verklaring willen afleggen. Uit politieonderzoek is gebleken dat zijn eerdere verklaring over zijn alibi leugenachtig is.
De advocaat van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet zeker is of de verdachte en de medeverdachte in het opgenomen gesprek tijdens het vervoer in de arrestantenbus over de camerabeelden van het stadskantoor spraken. De politie heeft de verdachte en zijn medeverdachte met beelden van verschillende brandstichtingen rondom de jaarwisseling geconfronteerd. Dit verweer wordt verworpen. Uit de processen-verbaal van de verhoren van de medeverdachte [naam medeverdachte] blijkt dat de camerabeelden van de brandstichting van het stadskantoor tot dan toe de enige bewegende beelden met daarop de daders van de brandstichting zijn die aan de medeverdachte zijn getoond. Met welke beelden de verdachte is geconfronteerd is niet relevant omdat het de medeverdachte [naam medeverdachte] is die over de beelden spreekt, waarop de verdachte reageert.
Uit het bovenstaande in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een van de drie jongens is op de camerabeelden. De verdachte heeft het onder feit 1 ten laste gelegde gepleegd.
Ten behoeve van het plegen van feit 1 heeft de verdachte, tezamen met de medeverdachten, de fles met een brandbare of brandversnellende stof voorhanden gehad. Hierdoor kan ook feit 2 bewezen worden geacht.
4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 02 januari 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht aan het pand, gelegen aan [adres delict] (te weten het stadsdeelkantoor, in gebruik bij de ' [naam stichting 1] ’ en een ' [naam stichting 2] ', althans de gemeente Rotterdam ), immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk een zogenaamde vuurwerkbom/brandbom, zijnde een of meer flessen bevattende brandstof(fen) of een brandversnellende stof, al dan niet voorzien van een stuk vuurwerk, tegen voornoemd pand gezet en vervolgens daarbij deze vuurwerkbom/brandbom aangestoken en tot ontploffing gebracht, ten gevolge waarvan een ontploffing heeft plaatsgevonden en brand is ontstaan in/aan voornoemd pand en dit pand en de inboedel van dit pand geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en beschadigd, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor de in dit pand aanwezige goederen in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
2.
hij op 02 januari 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen(een) wapen(s) in de zin van artikel 2 lid 1 van Categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten (een) fles(sen) gevuld met een brandbare/brandversnellende stof, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van

1.

medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

en
2
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie en het feit begaat met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Vanwege het coronavirus was voor de jaarwisseling 2020/2021 in Nederland een algeheel vuurwerkverbod afgegeven om de hulpdiensten en ziekenhuizen te ontlasten. Juist rondom die periode was er in de wijk Lombardije in Rotterdam sprake van veel onrust waarbij groepen jongeren zwaar illegaal vuurwerk afstaken, vernielingen aanrichtten en brandstichtingen pleegden. Dit heeft, naast aanzienlijke schade, tot ophef en angst onder de bewoners van de wijk geleid.
De verdachte heeft daar op veertienjarige leeftijd aan bijgedragen door op 2 januari 2021 een bom tot ontploffing te brengen, waardoor er brand ontstond in een kantoorpand.
Door de brandstichting en ontploffing is het pand en de inboedel van het kantoor beschadigd geraakt en/of vernield. Ook moesten meerdere bovengelegen woningen worden ontruimd.
De verdachte en de medeverdachten hebben met hun handelen het risico voor lief genomen dat de brand verder had kunnen uitbreiden. Het is niet de verdienste van de verdachte geweest dat de gevolgen relatief beperkt zijn gebleven. De afloop had veel ernstiger kunnen zijn geweest.
Afgezien van materiële schade die is veroorzaakt, maakt dit soort feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en brengt dit in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Hiermee wordt niet ten nadele van de verdachte rekening gehouden bij de bepaling van de straf.
7.3.2.
Rapportages
GZ-Psycholoog[naam GZ-psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 3 mei 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Ten tijde van het ten laste gelegde was bij de verdachte sprake van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. In algemene zin kan gesteld worden dat de gedragsstoornis onder andere verwijst naar een hogere mate van grensoverschrijdend gedrag en het onvoldoende nemen van verantwoordelijkheid. De verdachte heeft enige moeite met het tijdig overzien van de consequenties van zijn gedrag.
Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt ingeschat als laag.
Als beschermende factoren komen naar voren dat de verdachte over voldoende sociale vaardigheden beschikt en dat een beroep kan doen op zijn (betrokken) moeder en stiefvader. Ook kan er een recidive verlagende invloed uitgaan van een hulpverleningstraject in een juridisch kader.
De onderzoeker acht begeleiding aangewezen om de ontwikkeling van de verdachte optimaal te bevorderen en het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag en recidive te verminderen. Naast het bieden van ondersteuning en toezicht bij de praktische zaken als school en vrijetijdsbesteding dient er meer zicht te komen op het sociaal netwerk en de eventuele (negatieve) beïnvloeding. Als de zorgen rondom het functioneren van de verdachte opnieuw toenemen, lijkt het realiseren van ambulante behandeling aangewezen. Binnen deze behandeling kan aandacht besteed worden aan het verbeteren van het probleembesef, waarbij de verdachte moet leren om de risico’s van situaties en zijn handelen beter in te kunnen schatten. Daarnaast kan gewerkt worden aan het verbeteren van het inzicht in oorzaak en gevolg en het nemen van meer verantwoordelijkheid voor het
eigen gedrag. Het is van belang dat de moeder en stiefvader bij de begeleiding (en eventueel de behandeling) betrokken worden. Gedurende het gehele traject dient er aandacht te zijn voor mogelijke cognitieve overvraging, aangezien de verbale capaciteiten van de verdachte duidelijk beter zijn ontwikkeld dan de andere capaciteiten.
Wat de best passende strafafdoening betreft, wordt een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie als meest wenselijk geacht, waarbij geadviseerd wordt verplichte begeleiding door de jeugdreclassering op te leggen. Hierbij kan als bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat de verdachte mee moet werken aan behandeling wanneer de jeugdreclassering dit nodig acht.
De Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de RvdK) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 mei 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte is een vriendelijke en beleefde jongen en heeft een goede relatie met belangrijke volwassenen om hem heen en kan hierop terug vallen. De RvdK ziet de onderlinge betrokkenheid als een beschermende factor.
Tegelijkertijd wordt vanuit school een beeld geschetst van een prikkelbare, zelfbepalende jongen. Op school gaat het niet goed, ondanks de inzet van een coach. De verdachte is op 28 april 2021 officieel van school verwijderd. De vrijetijdsbesteding van de verdachte en de omgang met antisociale leeftijdsgenoten zijn lange tijd factoren geweest die de kans op herhaling kunnen vergroten. Ook binnen het domein vaardigheden en attitude ziet de RvdK risico's. Dit maakt dat de RvdK zich zorgen maakt dat de verdachte opnieuw met de politie in aanraking zal komen.
De RvdK adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte op te leggen. met een ruime proeftijd waar Toezicht en Begeleiding van de jeugdreclassering deel van uitmaakt. Als bijzondere voorwaarden adviseert de RvdK voorts de verplichting voor de verdachte tot het volgen van school volgens lesrooster, een contactverbod met de medeverdachte(n), het zich houden aan een avondklok, inzicht geven aan de jeugdreclassering in zijn vrienden/relaties en vrijetijdsbesteding en het volgen van behandeling indien de jeugdreclassering dit nodig acht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De door de advocaat op zitting besproken uitspraak waarbij een werkstraf is opgelegd, betreft geen met deze zaak vergelijkbare casus, zodat aan dit standpunt voorbij gegaan wordt.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de eendaadse samenloop van de bewezenverklaarde feiten, evenals met de jonge leeftijd van de verdachte.
Hoewel de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het onder feit 2 ten laste gelegde wel bewezen acht, is de rechtbank van oordeel dat de straf zoals gevorderd door de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank zal daarom conform de eis een detentiestraf opleggen waarbij de duur van het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Omdat de psycholoog en de RvdK begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de voorgenomen straf met de voorwaarden verbinden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding meer om de verdachte als bijzondere voorwaarden een avondklok en contactverbod op te leggen nu er, naast het op te leggen toezicht door de jeugdreclassering, gedegen toezicht op hem is vanuit het gezin.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] , gevestigd te Rotterdam, ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 23.248,22 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot niet ontvankelijkheid van de benadeelde partij, omdat de onderbouwing van het schadebedrag onduidelijk is, nu onder meer niet bekend is of een deel van het schadebedrag wordt vergoed door de verzekering.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en eveneens tot niet-ontvankelijkheid van de vordering geconcludeerd.
8.2.
Beoordeling
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Uit de stukken bij de vordering blijkt dat in het kader van een verzekering onderzoek is verricht en de schade is vastgesteld, maar blijkt niet in welke mate die schade is vergoed. Ook de verhouding van de risicoverdeling van de schade tussen [naam benadeelde 1] als pandeigenaar en de gemeente Rotterdam als huurder is onduidelijk. Om over deze punten duidelijkheid te verkrijgen, is nader onderzoek nodig en dat vormt een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Omdat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.3.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] , gevestigd te Rotterdam, ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 54.297,58 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.4.
Standpunt officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot niet ontvankelijkheid van de benadeelde partij, omdat de onderbouwing van het schadebedrag onduidelijk is, nu onder meer niet bekend is of een deel van het schadebedrag wordt vergoed door de verzekering
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en tot niet-ontvankelijkheid geconcludeerd.
8.5.
Beoordeling
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Uit de stukken ter onderbouwing van de vordering blijkt dat in het kader van een verzekering onderzoek is verricht en de schade is vastgesteld, maar niet of deze schade ook is vergoed. Ook de verhouding van de risicoverdeling van de schade tussen [naam benadeelde 1] als pandeigenaar en de gemeente Rotterdam als huurder is onduidelijk. Om over deze punten duidelijkheid te verkrijgen, is nader onderzoek nodig en dat vormt een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Omdat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.6.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 76 (zesenzeventig) dagen,
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zich onder behandeling zal stellen bij een forensische instelling, indien en voor zolang als de jeugdreclassering dit nodig acht;
- gedurende de proeftijd onderwijs volgt volgens het lesrooster;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart
de benadeelde partij [naam benadeelde 1]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart
de benadeelde partij de [naam benadeelde 2]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij de [naam benadeelde 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A.J. van Dijk en T. van den Akker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Berke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juni 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
(zaak: Brandstichting Stadskantoor)
hij op of omstreeks 02 januari 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht
in/aan het pand, gelegen aan [adres delict] (te weten het stadsdeelkantoor, in gebruik bij de ' [naam stichting 1] ’ en/of een ' [naam stichting 2] ', althans de gemeente Rotterdam ), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een zogenaamde vuurwerkbom/brandbom, zijnde een of meer flessen inhoudende/bevattende brandstof(fen) en/of een brandversnel1ende stof(fen), al dan niet voorzien van een stuk vuur Work (cobra), aan/tegen voornoemd pand bevestigd/vastgemaakt/gezet en/of in het pand geplaatst/gegooid en/of (vervolgens) (daarbij) deze vuurwerkbom/brandbom aangestoken en/of tot ontploffing gebracht, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met voornoemde vuurwerkbom/krandbom, althans met (een) brandbare
stof(fen), ten gevolge waarvan een ontploffing hoeft plaatsgevonden en/of
brand is ontstaan in/aan voornoemd pand en/of
dit pand en/of de inboedel van dit pand geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand en beschadigd, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor de in dit pand canwezige goederen en/of de bovengelegen
en/of belendende panden/percelen (althans voor de aldaar aanwezige goederen),
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor de in de belendende/bovengelegen panden/percelen aanwezige
personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was;
(art. 157 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Stralrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 02 januari 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
(een) wapen(s) in de zin van artikel 2 lid 1 van Categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie,
te weten (een) fles(sen) gevuld met terpentine, althans (een) brandbare/brandversnellende stof(fen), met daaraan vastgetaped een of meer stuks zwaar vuurwerk (te weten (een) zogenaamde Cobra(’s))
zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voer het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
(art. 26 jo 55 Wet wapens en munitie)
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie