ECLI:NL:RBROT:2021:5026

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
8982119 \ VZ VERZ 21-596
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek van de gemeente Rotterdam tegen werknemer wegens integriteitsschending

In deze zaak heeft de gemeente Rotterdam een ontbindingsverzoek ingediend tegen een werknemer, [verweerder], die sinds 1 augustus 2001 in dienst was als uitvoerder. De gemeente beschuldigt [verweerder] van het aannemen van geld en een kerstpakket van een aannemer, [persoon C], met wie hij in zijn functie contact had. Dit zou in strijd zijn met de integriteitseisen die aan ambtenaren worden gesteld. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] verklaard dat hij het geld had aangenomen om een vriend mee te nemen naar voetbalwedstrijden, en dat hij geen persoonlijk voordeel had genoten van deze transacties. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel [verweerder] een misstap had begaan, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet gerechtvaardigd was. De gemeente had niet voldoende bewijs geleverd dat [verweerder] betrokken was bij omkoping of dat er sprake was van een ernstige verstoring van de arbeidsverhouding. De kantonrechter wees het ontbindingsverzoek af en veroordeelde de gemeente in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8982119 \ VZ VERZ 21-596
uitspraak: 8 april 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Gemeente Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. E. Wies,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats verweerder] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.J.H. Reitsma.
Partijen worden hierna aangeduid als “de gemeente” respectievelijk “ [verweerder] ”.

1..Het verloop van de procedure

Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift met producties, ontvangen op 20 januari 2021;
  • het verweerschrift, tevens houdende tegenverzoeken, met producties;
  • de bij brief van 4 maart 2021 in het geding gebrachte producties aan de zijde van [verweerder] ;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen
aan de zijde van de gemeente;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota aan de zijde van [verweerder] .
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021. Namens de gemeente zijn de heer [persoon A] ( [naam functie] bij de gemeente) en de heer [persoon B] (advocaat bij de gemeente) ter zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van de gemeente. [verweerder] is in persoon op de zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Van hetgeen op de zitting is verhandeld heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De kantonrechter heeft de datum van deze beschikking bepaald op heden.

2..De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 augustus 2001 bij de gemeente in dienst, laatstelijk in de functie van uitvoerder bij de afdeling [naam afdeling] .
2.2
Het loon van [verweerder] bedraagt thans €3.591,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en eventuele overige emolumenten.
2.3
Als uitvoerder bij de gemeente is [verweerder] onder meer verantwoordelijk voor de begeleiding, sturing en controle op opdrachten van aannemers. Hij fungeert als schakel tussen de gemeente en de aannemers
2.4
[verweerder] had uit hoofde van zijn functie veelvuldig contact gehad met verschillende aannemers, waaronder dhr. [persoon C] of één van de bedrijven waarvan dhr. [persoon C] de (indirect) directeur was( [persoon C] c.s. gezamenlijk te noemen)
De heer [persoon C] is sinds 1998 de directeur en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 1] . [naam bedrijf 1] . was van 19 september 2005 tot 11 maart 2009 directeur en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 2] .
[persoon C] c.s. heeft in de loop der jaren voor miljoenen opdrachten uit gevoerd.
2.5
Naar aanleiding van een verzoek van de heer [persoon C] (hierna ook: [persoon C] ) namens [naam bedrijf 1] . tot belastingvrijstelling heeft de Belastingdienst in mei 2017 onderzoek verricht naar diverse door deze aannemer bij de gemeente ingediende facturen.
2.6
Op 26 juni 2017 heeft de Belastingdienst de Rijksrecherche in kennis gesteld van zijn vermoeden dat [persoon C] mogelijk een ambtenaar van de gemeente had omgekocht. De Rijksrecherche is daarop een oriënterend onderzoek gestart. Op 6 september 2017 is een strafrechtelijk gestart onder de naam “Abaris”.
2.7
Naar aanleiding van het onderzoek door de Rijksrecherche en de daaropvolgende schorsing van twee directievoerders van de afdeling Uitvoering en Werken heeft er op 13 juni 2018 een medewerkersbijeenkomst plaatsgevonden om informatie te geven over dat onderzoek. [verweerder] was bij die medewerkersbijeenkomst aanwezig. In een e-mail van 18 juni 2018 aan de doelgroep van die bijeenkomst is door dhr. [persoon A] nog het volgende bericht:
“Beste collega’s,
In de voorlichtingsbijeenkomst van woensdag 13 juni jl. is doorgegeven dat de Rijksrecherche in het kader van het lopende onderzoek jullie medewerking vraagt.
Als je informatie hebt wat van belang kan zijn in dit onderzoek kan je contact opnemen met de Rijksrecherche tel: 06 – (…) of 06 – (…).
Of je kan deze informatie ook rechtstreeks delen met de collega’s van de Centrale Onderzoekseenheid 06 – (…)
Mocht je liever anoniem willen praten met een inlichtingenrechercheur van de Rijksrecherche, dan kan je contact opnemen via telefoonnummer 088 – (…).”
2.8
Tijdens het onderzoek van de Rijksrecherche is de naam van [verweerder] naar voren gekomen. In het Memorandum van 18 februari 2020 dat ziet op de bevindingen van de Rijksrecherche ten aanzien van onder anderen [verweerder] is als conclusie het volgende te lezen:
“Uit vorenstaande kan blijken dat [verweerder] , (…) en (…) in de periode tussen 2014 en 2018 geld hebben ontvangen van [persoon C] of van een van de bedrijven aan hem gelieerd. Er zijn in de administratie van [persoon C] cs. aanwijzingen gevonden dat facturen zijn verhoogd en dat een deel van de verhogingen bestemd was voor [verweerder] (…).
Het aannemen van giften, al dan niet in relatie tot het (laten) tekenen van valselijk opgemaakte prestatieverklaringen, kan een verdenking opleveren van ambtelijke corruptie.”
2.9
Bij brief van 9 juni 2020 heeft de gemeente het volgende aan [verweerder] geschreven:
“(…)
In het kader van een grootschalig Rijks Recherche onderzoek heeft de gemeente Rotterdam onlangs stukken ontvangen, waaruit blijkt dat u een betrokkene bent in dit onderzoek. De informatie uit deze stukken is van dien aard dat er mogelijk vervolgonderzoek gaat plaatsvinden naar uw specifieke rol en betrokkenheid.
In verband hiermee schors ik u met onmiddellijke ingang voor de duur van de besluitvorming over vervolgonderzoek en het eventuele vervolgonderzoek zelf, conform artikel 11.4 van de cao Gemeenten. Gedurende de schorsing blijft u in het bezit van uw salaris en salaristoelagen. De uiteindelijke uitkomsten van een eventueel vervolgonderzoek kunnen voor mij aanleiding zijn, met inachtneming van het principe van hoor en wederhoor, om maatregelen ten aanzien van uw rechtspositie of over uw positie te nemen.
Daarnaast heb ik besloten u de toegang tot alle werklocaties en panden van het cluster stadsbeheer te ontzeggen, conform artikel 11.1, lid 2 van het Personeelshandboek 010.
Uitzondering hierop is uiteraard wanneer u uitgenodigd wordt voor een gesprek. De schorsing ontslaat u niet van uw verplichtingen. Dit betekent onder andere dat u te allen tijde bereikbaar en beschikbaar dient te zijn voor gesprekken. U mag gedurende de schorsing geen contact met uw collega’s opnemen. (…)”
2.1
De gemeente is naar aanleiding van de informatie van de Rijksrecherche een intern integriteitsonderzoek gestart dat is uitgevoerd door de Centrale Onderzoekseenheid van de gemeente. Bij brief van 11 juni 2020 is [verweerder] in het kader van dat integriteitsonderzoek uitgenodigd voor een gesprek op 15 juni 2020 voor vervolgonderzoek naar de specifieke rol en betrokkenheid van [verweerder] bij de fraude. In de brief staat dat “dit zou gaan om het aannemen van giften.”
2.11
Tijdens het gesprek dat op 15 juni 2020 tussen enerzijds medewerkers van de Centrale Onderzoekseenheid van de gemeente en anderzijds [verweerder] heeft [verweerder] als volgt geantwoord op de volgende vragen:
“ (…)
heb je weleens geld aangenomen van [persoon C]?:
(…)
Nee, in wat voor context? Kijk ik ben hier om openheid van zaken te geven. Ik heb ook nagedacht over of ik domme dingen heb gedaan, en als je domme dingen gedaan hebt moet je gewoon gestraft worden. Ik heb dit ook met mijn moeder besproken, en ik heb dit niet gedaan om er zelf rijker van te worden. [persoon C] , zijn ex-zwager, [persoon D] heb ik leren kennen. Die man is vroeger profvoetballer geweest maar uiteindelijk is hij helemaal naar de gallemiezen gegaan. Het ging over Feyenoord Manchester City of Manchester United Feyenoord. Ik ga naar alle wedstrijden en ook naar Europese uitwedstrijden, Feyenoord is mijn cluppie. [persoon D] zei dat hij zo graag een keer mee wilde. [persoon C] heeft mij een keer benaderd met de vraag of ik [persoon D] een keer mee wilde nemen. Dat is goed, ik heb geboekt en dit heeft [persoon C] aan mij betaald voor [persoon D] . Een jaar later had je toevallig weer Feyenoord tegen Manchester City en ontstond weer hetzelfde verhaal, toen heb ik weer geld ontvangen van [persoon C] . Maar niet om er zelf rijker van te worden, maar puur om [persoon D] mee te nemen. Hij is er niet meer, hij heeft anderhalf jaar geleden zelfmoord gepleegd.
Om welke bedragen ging het?
Ik heb geprobeerd om dit na te gaan, volgens mij ging het de eerste keer om zo een € 500, =/ € 600, = euro en de 2e keer was minder omdat we met de boot gegaan zijn. Wat [persoon C] mij betaald heeft bestaat uit geld voor de reis, benzinekosten en geld voor [persoon D] om daar te besteden. Ik vroeg nog aan [persoon C] waarom hij het geld voor daar niet meteen een [persoon D] gaf, waarop [persoon C] zei: “ik geef het wel aan jou, anders zuipt [persoon D] alles op”. Ik ben hier om openheid van zaken te geven.
(…)
Zouden wij op enige wijze hebben kunnen vaststellen dat jij buiten de 2 zaken die je genoemd hebt voor de reisjes, geld hebt gekregen van iemand vanuit [persoon C] ?
Nee
Niet?
Nee, dat durf ik met droge ogen te beweren.
Op geen enkele wijze?
Op geen enkele wijze, nou ja een kerstpakket. Maar dan denk ik niet dat je hier zit. Het enige wat ik genoemd heb zijn die 2 dingen.
Hoe heb je dat geld gekregen? Contant?
Ja. Ik voelde mij hier er heel ongemakkelijk bij.
Waarom voelde je je ongemakkelijk?
Je zit met een aannemer en in het verleden is er al wat gebeurt en dit en dat. Dan ga je op een plekkie ergens, ja het was heel ongemakkelijk.
Hoe ging dat dan?
Ik was op de zaak en [persoon C] vroeg ik of ik het met [persoon D] geregeld had. Ik zei “dat wordt het” en heeft hij mij dat zo overhandigd.
Cash?
Ja.
In een enveloppe?
Ja.
Waar de collega’s allemaal bij zaten?
Nee nee. Volgens mij was het in zijn auto, in zijn bus.
Ben je meegelopen naar de bus?
Ja, het was in de bus en dat is gewoon heel raar.
Waarom heb je er nooit melding van gemaakt?
Naïviteit denk ik? Omdat het ook nog voor een ander was.
(…)
Dus jij zegt heel duidelijk dat je 2 keer geld hebt gekregen van [persoon C] om een reis te regelen.
Ja en dat ga ik ook helemaal proberen boven water te halen. Ik heb daar ook nog gepind dus die transacties ga ik ook boven water halen. Ik wist niet of jullie daarmee zouden komen, maar ik vond wel dat ik hier open en eerlijk in moest zijn. Die ambtsplicht is om open en eerlijk te zijn dus dan maar een open boek. Het kan in mijn voor of nadeel werken, maar ik wil wel eerlijk zijn.
(…)”
2.12
Op 29 juni 2020 heeft de gemeente het onderzoeksrapport van de Centrale Onderzoekseenheid ontvangen. De Centrale Onderzoekseenheid heeft daarin als volgt geconcludeerd:
“Niet is vastgesteld dat de heer [verweerder] betrokken is bij activiteiten die als plichtsverzuim aangemerkt kunnen worden, die de gemeente financieel of in haar imago kunnen schaden. Wel kan gesteld worden dat de heer [verweerder] niet transparant is geweest over het feit dat hij tot twee keer toe geld heeft ontvangen van een aannemer voor het bekostigen van twee voetbalreizen voor een gezamenlijke vriend. Niet is vastgesteld dat de heer [verweerder] daar zelf voordeel aan heeft gehad.”
2.13
Bij brief van 9 juli 2020 heeft de gemeente het volgende aan [verweerder] medegedeeld:
“(…)
Het gesprek van 15 juni 2020 geeft aanleiding tot het doen van een aanvullend onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Gelet op de achtergrond van dit onderzoek bestaat er voor de gemeente Rotterdam aanleiding om uw schorsing te verlengen voor in ieder geval de duur van dit aanvullend onderzoek.
(…)”
2.14
In reactie op deze brief heeft [verweerder] bij e-mail van 17 juli 2020 bezwaar gemaakt tegen de opgelegde schorsing. Dit heeft er niet toe geleid dat de schorsing werd opgeheven.
2.15
De gemeente heeft Strated Consulting, een strategisch adviesbureau, gevraagd zowel een persoons/fraude gericht onderzoek als een studie naar onderliggende oorzaken te doen. Daarnaast heeft Strated Consulting in opdracht van de gemeente persoonsgericht onderzoek uitgevoerd naar een aantal medewerkers van Cluster Stadsbeheer, onder wie [verweerder] .
2.16
Strated Consulting heeft met betrekking tot [verweerder] geconcludeerd dat op basis van het uitgevoerde onderzoek er geen nieuwe verdenkingen zijn ten opzichte van de rapportage van de Centrale Onderzoekseenheid.

3..Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
Het verzoek van de gemeente strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn
primairop grond van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW,
subsidiairop grond van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW en
meer subsidiairop grond van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder i, zonder toekenning van een transitievergoeding aan [verweerder] , met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
Zij heeft daarnaast verzocht te bepalen dat [verweerder] geen aanspraak maakt op de transitievergoeding, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van [verweerder] .
3.2
Aan haar verzoek heeft de gemeente naast voornoemde vaststaande feiten het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd:
3.2.1
[verweerder] is een ambtenaar en heeft als ambtenaar de ambtseed afgelegd, waarbij hij heeft gezworen zich als goed ambtenaar te gedragen, zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar te zijn en niets te doen dat het aanzien van het ambt zou schaden. Aan de integriteit van ambtenaren worden hoge eisen gesteld. Het is [verweerder] als ambtenaar verboden om geldbedragen en geschenken van relaties aan te nemen. [verweerder] heeft in 2016 en 2017 een aanzienlijk contant geldbedrag en een kerstpakket aangenomen van de heer [persoon C] , terwijl [persoon C] destijds een directe zakelijke relatie van [verweerder] was, met wie hij in de uitoefening van zijn functie veel te maken had. [persoon C] was bovendien een relatie die [verweerder] op een later moment nodig had voor onder andere het goedkeuren van productieverantwoordingsstaten. [verweerder] had onder geen enkel beding een geldbedrag mogen accepteren van [persoon C] . [verweerder] was op de hoogte van het bij de gemeente geldende integriteitsbeleid, zodat voor hem kenbaar was dat zijn gedrag ontoelaatbaar was en tot ontslag kon leiden. [verweerder] heeft zich gerealiseerd dat zijn gedrag niet door de beugel kon en heeft desondanks deze gebeurtenissen niet gemeld bij zijn leidinggevende.
[verweerder] heeft in strijd gehandeld met de ambtseed, met regels uit het ten tijde van deze gedragingen van toepassing zijnde Ambtenarenreglement, met (kernwaarden uit) de Gedragscode voor medewerkers van de gemeente Rotterdam 2016 en met regels uit de Ambtenarenwet. Hij heeft de geldende strenge integriteitseisen met voeten getreden en in strijd gehandeld met het goed ambtenaarschap. De gemeente meent dat het handelen van [verweerder] (ernstig) verwijtbaar is en dat dit verwijtbaar handelen moet leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
3.2.2
Subsidiair stelt de gemeente zich op het standpunt dat als gevolg van het gedrag van [verweerder] de arbeidsverhouding tussen partijen dermate is verstoord dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op die grond dient te worden te ontbonden. Als gevolg van zijn handelwijze heeft [verweerder] het in hem als (goed) ambtenaar te stellen vertrouwen onherstelbaar geschaad. De gemeente meent dat er onvoldoende grond is om erop te vertrouwen dat [verweerder] zijn gedrag zal veranderen. [verweerder] heeft geen actie doornemen, ondanks dat hij wist dat hij fout bezig was, en heeft geen openheid van zaken gegeven.
Met zijn handelswijze heeft [verweerder] niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op het in hem als ambtenaar te stellen vertrouwen, maar ook in het aanzien en de betrouwbaarheid van de gemeente.
3.2.3
Meer subsidiair meent de gemeente dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden wegens een combinatie van omstandigheden. Het (ernstig) verwijtbaar handelen en de verstoorde arbeidsverhouding vormen samen een i-grond. Daarnaast is sprake van andere omstandigheden die zodanig zijn dat van de gemeente als overheidswerkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. Er is sprake van een bijzondere werksituatie omdat [verweerder] ambtenaar is.
3.2.4
Herplaatsing van [verweerder] ligt niet in de rede.

4..Het verweer en het voorwaardelijke tegenverzoek

4.1
Het verweer strekt
primairtot afwijzing van het ontbindingsverzoek en
subsidiair, in het geval van toewijzing van het ontbindingsverzoek, verzoekt [verweerder] toekenning van een transitievergoeding van € 27.324,84 bruto ten laste van de gemeente, te verhogen met 50% in het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op de i-grond, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
4.2
Hetgeen [verweerder] hiertoe heeft aangevoerd komt, voor zover van belang, in de beoordeling aan de orde.

5..De beoordeling

opzegverbod

5.1
De gemeente heeft onweersproken gesteld dat er geen opzegverbod van toepassing is en dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met een opzegverbod. Daarvan wordt in de verdere beoordeling dan ook uitgegaan.
ontbinding arbeidsovereenkomst?
5.2
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden opgezegd indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Die eisen gelden ingevolge artikel 7:671b lid 2, eerste volzin, BW ook voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. In artikel 7:669 lid 3 BW is onder a t/m i (limitatief) omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
De gemeente heeft om ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen verzocht primair op de zogenoemde e-grond, te weten verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, subsidiair op de zogenoemde g-grond, te weten een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, en meer subsidiair op de zogenoemde i-grond, te weten een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer van de gronden, bedoeld in de onderdelen c tot en met e, g en h, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
e-grond
5.3
Ter beoordeling van de e-grond overweegt de kantonrechter het volgende.
Feitelijk heeft de gemeente aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat [verweerder] , terwijl dit verboden was, tweemaal geld en een kerstpakket heeft aangenomen van de heer [persoon C] , zijnde een relatie met wie [verweerder] uit hoofde van zijn functie bij de gemeente contact onderhield. Kennelijk heeft de gemeente het vermoeden dat [verweerder] meerdere integriteitsschendingen heeft begaan en betrokken is geweest bij een grootschalige fraude, maar zij heeft dat niet bevestigd gekregen uit onderzoeken die in haar opdracht zijn uitgevoerd.
Ten aanzien van het in ontvangst nemen van het kerstpakket van de heer [persoon C] twisten partijen over de regels daaromtrent, maar vaststaat dat er geen absoluut verbod stond op het in ontvangst nemen van kerstattenties van relaties van de gemeente en de gemeente heeft ter zitting zelf gesteld deze gebeurtenis “onschuldiger” te vinden.
De gemeente heeft de verklaring die [verweerder] heeft gegeven voor het ontvangen van geld van de heer [persoon C] niet betwist. Zij heeft ook niet gesteld aan die verklaring te twijfelen. [verweerder] heeft ook allerlei betaalbewijzen overgelegd die zijn stellingen op dit punt onderschrijven. Hiermee staat vast dat [verweerder] geld heeft aangenomen van [persoon C] waarmee voetbalreizen voor een gemeenschappelijke vriend zijn bekostigd én dat [verweerder] hier zelf geen voordeel van heeft genoten. [verweerder] erkent dat zijn gedrag in dit verband onwenselijk is geweest en dat hij transparanter had moeten zijn over dat aannemen van geld, maar partijen twisten over welke consequentie hieraan verbonden moet worden. De kantonrechter overweegt dat het feit dat [verweerder] bij een overheidsorganisatie werkt meebrengt dat hoge eisen aan zijn integriteit gesteld mogen worden, maar dit gaat niet zover dat een enkele misstap die de integriteit van een ambtenaar raakt zonder meer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst moet leiden.
Het moet er naar het oordeel van de kantonrechter voor gehouden worden dat [verweerder] een misstap heeft begaan door het geld van [persoon C] in ontvangst te nemen. Gelet op het feit dat dit op geen enkele wijze te maken heeft gehad met omkoping van [verweerder] in de rol van ambtenaar bij de gemeente, nu niet is gebleken dat [verweerder] er zelf voordeel van heeft gehad, en de kennelijke goede bedoelingen die [verweerder] daarbij had, namelijk het helpen van een vriend, acht de kantonrechter dit handelen niet dermate ernstig dat geconcludeerd moet worden dat ontbinding op de e-grond gerechtvaardigd is, ook niet als dit als het ware wordt opgeteld bij het in ontvangst nemen van het kerstpakket van de heer [persoon C] , als dit verboden was.
Dat [verweerder] niet uit zichzelf voorafgaand aan het integriteitsonderzoek heeft gemeld bij de gemeente dat hij geld had aangenomen van de heer [persoon C] , acht de kantonrechter ten minste zeer onhandig en niet correct, maar doet aan het vorenstaande niets af. Het ontbindingsverzoek is derhalve niet toewijsbaar op de e-grond.
g-grond
5.4
De kantonrechter neemt aan dat de gemeente haar vertrouwen in [verweerder] als werknemer is verloren, maar duidelijk is dat de gemeente uitsluitend oog heeft gehad voor een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op grond van de integriteitsschending door [verweerder] en dat zij niets heeft ondernomen om de inmiddels ontstane vertrouwensbreuk te trachten te herstellen.
Geenszins is gebleken van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding tussen partijen, op grond waarvan ontbinding van de arbeidsovereenkomst geïndiceerd zou zijn. De kantonrechter acht geen feiten en/of omstandigheden aanwezig op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat [verweerder] het vertrouwen van de gemeente definitief onwaardig is geworden. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat [verweerder] er blijk van heeft gegeven zich te realiseren dat hij fout zat, de gebeurtenissen waarop de gemeente haar verzoek stoelt tenminste 4 jaar geleden hebben plaats gevonden en niet is gesteld of gebleken dat er nadien nog feiten of omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding. Het ontbindingsverzoek is derhalve evenmin toewijsbaar op de g-grond.
i-grond
5.5
De kantonrechter stelt voorop dat met de zogenoemde “cumulatiegrond” wordt beoogd het ontslagstelsel te verruimen, zonder te breken met het huidige stelsel van gesloten ontslaggronden (Kamerstukken I, 2018-2019, 35 074, nr. 9, p. 59). De cumulatiegrond is voor die gevallen bedoeld waarin voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de we werkgever gevergd kan worden, waarbij de werkgever dat niet kan baseren op omstandigheden uit één enkele ontslaggrond, maar dit wel kan motiveren en onderbouwen met omstandigheden uit meerdere ontslaggronden samen (Kamerstukken I, 2018-2019, 35 074, F, p. 26). Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om verwijtbaar handelen van de werknemer gecombineerd met onvoldoende functioneren en/of een verstoorde arbeidsverhouding (Kamerstukken I, 2018-2019, 35 074, nr. 3, p. 52).
5.6
De invulling van de i-grond komt erop neer dat - althans zo begrijpt de kantonrechter - [verweerder] als ambtenaar een integriteitsschending begaan als gevolg waarvan de gemeente als overheidswerkgever het vertrouwen in hem is verloren. De kantonrechter verwijst allereerst naar hetgeen in rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 is overwogen en geoordeeld.
De kantonrechter is van oordeel dat ook indien de handelingen die [verweerder] verweten worden in onderlinge samenhang worden bezien met het verlies van vertrouwen van de gemeente in [verweerder] , er geen sprake is van een situatie die ernstig genoeg is dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. Er is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van omstandigheden die qua ernst zodanig zijn dat ze maken dat van de gemeente in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met [verweerder] voort te zetten.
Een minder vergaande maatregel, zoals een officiële waarschuwing, zou naar het oordeel van de kantonrechter in casu meer passend zijn geweest. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen de lange duur van het dienstverband van [verweerder] .
Dit brengt mee dat het ontbindingsverzoek op de i-grond ook niet toewijsbaar is.
conclusie
5.7
Uit het vorenstaande volgt dat geen sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Het ontbindingsverzoek wordt derhalve afgewezen.
5.8
Nu het ontbindingsverzoek wordt afgewezen, is het voorwaardelijke verzoek van [verweerder] tot toekenning van een transitievergoeding niet aan de orde.
proceskosten
5.9
De gemeente wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
voorts
5.1
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit, in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst het ontbindingsverzoek af;
veroordeelt de gemeente in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
757