ECLI:NL:RBROT:2021:4948
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van onroerende zaak in Rotterdam
Op 4 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, betreffende de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De eiser had beroep ingesteld tegen de beschikking van 29 maart 2019, waarin de waarde van de onroerende zaak voor het belastingjaar 2019 was vastgesteld op € 330.000,-. Na bezwaar was deze waarde verlaagd naar € 311.000,-. De eiser betwistte deze waarde en stelde dat de juiste waarde € 272.000,- zou moeten zijn. Tijdens de zitting op 31 maart 2021 heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl de verweerder zijn standpunt onderbouwde met een taxatierapport en verkoopcijfers van vergelijkingsobjecten.
De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De onroerende zaak betreft een galerijwoning met een woonoppervlakte van 85 m² en een eigen parkeerplaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergelijkingsobjecten, die door de verweerder zijn aangedragen, voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. De rechtbank heeft ook het beroep van de eiser op het gelijkheidsbeginsel beoordeeld, maar geconcludeerd dat er geen sprake is van identieke woningen, waardoor de meerderheidsregel niet van toepassing is. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 juni 2021.