In de zaak tegen de verdachte, die niet ingeschreven was in de basisregistratie, heeft de rechtbank Rotterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van de (verlengde) invoer van 268 kilogram cocaïne, die was aangetroffen in een container die in Rotterdam was gelost. De container was geladen in Brazilië, overgeladen in Marokko en door de douane gescand op 12 februari 2020. Tijdens de scan werden afwijkende voorwerpen waargenomen, waarna de container werd gelost en de cocaïne werd ontdekt. De verdachte was op het moment van de ontdekking in de loods aanwezig, samen met medeverdachten, en er werd gespeculeerd dat hij betrokken was bij het transport van de cocaïne.
De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 48 maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld, omdat de handelingen die hij verrichtte, plaatsvonden nadat de cocaïne al in beslag was genomen. De rechtbank verwees naar eerdere arresten van de Hoge Raad, waarin was bepaald dat handelingen na inbeslagname niet meer kunnen worden aangerekend aan de verdachte. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de cocaïne, en sprak hem integraal vrij.
Daarnaast werd besloten dat het in beslag genomen geldbedrag van € 3.690,- aan de verdachte zou worden teruggegeven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs voor opzet en betrokkenheid bij drugshandel, en de gevolgen van inbeslagname voor strafrechtelijke vervolging.