ECLI:NL:RBROT:2021:4865

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
C/10/591263 / HA ZA 20-158
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de samenwoning en geschillen over financiële verplichtingen en inboedelverdeling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de afwikkeling van de samenwoning tussen twee partijen, aangeduid als de man en de vrouw. De partijen hebben een dochter van zeven jaar en hebben op 23 juli 2012 een samenlevingscontract gesloten. De vrouw heeft op 8 oktober 2018 de gezamenlijke woning verlaten. De man vordert diverse bedragen van de vrouw, waaronder kosten gerelateerd aan gezamenlijke bankrekeningen, gemeentelijke belastingen, en een gederfd kindgebonden budget. De vrouw voert verweer en doet zelf ook vorderingen in reconventie, waaronder een gebruiksvergoeding voor de gezamenlijke woning en de verdeling van inboedelgoederen.

De rechtbank heeft de vorderingen van de man en de vrouw beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vorderingen met betrekking tot de gezamenlijke bankrekeningen en de creditcard, waarbij de vrouw identiteitsfraude aanvoert. De rechtbank wijst de vorderingen van de man af, maar kent de vrouw een bedrag toe voor de gemeentelijke belastingen en andere kosten. De rechtbank oordeelt dat de vrouw recht heeft op een gebruiksvergoeding voor de gezamenlijke woning, maar wijst de vordering van de man voor de kosten van elektra en water af.

Uiteindelijk wordt de vrouw veroordeeld tot betaling van € 6.370,73 aan de man. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft ook een aantal inboedelgoederen verdeeld tussen de partijen, waarbij rekening is gehouden met het samenlevingscontract en de gezamenlijke eigendom van de goederen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/591263 / HA ZA 20-158
Vonnis van 2 juni 2021
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A]
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. D.N. van Wensen te Lage Zwaluwe,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.E.C. de Waard te Zwijndrecht.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 januari 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie, met productie;
  • de conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • de brief van de rechtbank van 22 december 2020 met een zittingsagenda;
  • de aanvullende producties van de man;
  • het proces-verbaal van de zitting van 15 januari 2021;
  • de akte van de man, met producties;
  • de akte van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Zij hebben samen een dochter, die nu zeven jaar oud is.
2.2.
Op 23 juli 2012 hebben partijen een samenlevingscontract gesloten. In dit contract staat onder meer het volgende:
VERKLARINGENVOORAF
Zij maken dit samenlevingscontract om de gevolgen van hun samenwonen te regelen.
De partners willen vanwege hun financiële zelfstandigheid hun inkomen en vermogen
niet met elkaar delen; ook niet als er inkomen of vermogen is dat slechts aan een van de partners toebehoort terwijl dat inkomen of vermogen (ook) resultaat is van hun gezamenlijke inspanningen.
[…]
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
[…]
2. Vaststellingsregels/vermoeden van toebehoren voor de helft
Mede ter voorkoming van toekomstige onzekerheid of geschillen met betrekking tot de hierna vermelde goederen geldt het volgende:
a. De partners worden geacht voor gelijke delen eigenaar te zijn van de inboedel, die nu of in de toekomst in de door de partners gezamenlijk bewoonde woning aanwezig is, behoudens tegenbewijs. Dit geldt niet voor roerende zaken die partners op grond van erfrecht of gift van derden hebben gekregen.
[…]
d. In alle overige gevallen waarin een geschil bestaat over de vraag aan wie van de partners een goed toebehoort en niet kan worden vastgesteld of bewezen aan wie het toebehoort, wordt het geacht aan ieder van de partners voor de helft toe te behoren.
3.En/of-rekening-
Als de partners een bankrekening op naam van hun beiden hebben, is ieder van hen voor de onverdeelde helft tot het saldo op deze rekening gerechtigd. Een tekort op die bankrekening wordt door ieder voor de helft gedragen. Als aan deze rekening effectendepot(s) zijn verbonden, is ieder van hen ook voor de onverdeelde helft gerechtigd tot deze depots.-
Voor zover van een gemeenschappelijke bankrekening bedragen zijn opgenomen voor uitgaven die voor rekening van een van de partners behoren te komen, is die partner verplicht dit bedrag zo spoedig mogelijk terug te storten op de gemeenschappelijke rekening.-
Zolang deze storting niet is uitgevoerd, heeft de andere partner een vordering ter grootte van de helft van het betreffende opgenomen bedrag. Op deze vordering is het bepaalde in hoofdstuk 2 onder Vergoedingen’ van overeenkomstige toepassing.
[…]
HOOFDSTUK 2. TIJDENS HET SAMENWONEN-
[…]
2. Kosten van de huishouding
[…]
b. Betaling-
De kosten van de gemeenschappelijk gevoerde huishouding moeten door beide partners worden betaald naar evenredigheid van hun inkomen. […]
c. Invulling begrip 'kosten van de huishouding'-
Onder de kosten van de huishouding worden in elk geval verstaan:-
- de kosten van gezamenlijke huisvesting, zoals huur en rentelasten, de onroerendezaakbelasting
en andere heffingen voor het gebruik en de kosten voor dagelijks onderhoud en verzekering van de woning;-
[…]
verzekeringspremies, uitsluitend voor zover niet uit het hierna bepaalde anders voortvloeit en voor zover deze niet al op het bruto-inkomen zijn ingehouden;-
dat wat de partners in onderling overleg verder nog tot de kosten van de huishouding rekenen.-
Premies van levensverzekering vallen niet onder de kosten van de huishouding.
Premies (en koopsommen) van een overlijdensrisicoverzekering die betrekking hebben op een uitkering bij overlijden (daaronder begrepen een ongevallenverzekering) en al wat verder in dit verband verschuldigd is, vallen niet onder de kosten van de huishouding, maar worden gedragen door degene die deze overeenkomstig de verzekeringspolis verschuldigd is. Deze premies en koopsommen zijn en blijven voor rekening van de premieplichtige.-
3.Vergoedingen
De partners moeten elkaar dat vergoeden wat wordt onttrokken aan het vermogen van een partner ten behoeve van de ander. Als de vergoeding niet schriftelijk wordt vastgelegd, moet deze binnen één jaar na de onttrekking worden betaald. Waardeveranderingen ontstaan door belegging van het onttrokken vermogen blijven buiten beschouwing, zodat de vergoeding uitsluitend ziet op het oorspronkelijke bedrag van de onttrekking.
[…]
5. Gemeenschappelijke woning-
Ten aanzien van een woning waartoe beide partners gerechtigden zijn, geldt het volgende:
a. Alle investeringen, kosten en lasten met betrekking tot de gemeenschappelijke woning, die niet onder de kosten van de huishouding vallen (zoals de hoofdsom van een hypothecaire lening, de aflossing daarvan en de premies voor het spaargedeelte van de levensverzekering), komen voor rekening van beide partners naar evenredigheid van hun aandeel in de woning. Zij delen ook naar evenredigheid van hun aandeel in de waardevermeerdering of waardevermindering van die woning.-
b. Als de partners niet naar evenredigheid van hun aandeel in de gemeenschappelijke woning bijdragen, ontstaat voor degene die meer bijdraagt dan waartoe hij op grond van zijn aandeel verplicht is, een vordering op de andere partner gelijk aan dat meerdere. Dit geldt ook als de partners niet naar evenredigheid van hun aandeel aan de aanschaf van die woning hebben bijgedragen.
De woning te [adres], behoort beide partijen toe, ieder voor de onverdeelde helft.-
[…]
HOOFDSTUK 3. EINDE SAMENWONEN-
1. Ontbinding van het samenlevingscontract-
Dit contract is ontbonden:
[…]
c. als uit feitelijke omstandigheden blijkt dat het samenwonen is geëindigd;-
[…]
2. Bij ontbinding van het contract door 'scheiding'-
Als het contract tussen de partners is ontbonden op grond van dat wat hiervoor onder a tot en met d is vermeld, geldt het volgende.
a. Er wordt tussen de partners niet afgerekend alsof al hun vermogen gemeenschappelijk zou zijn geweest. Afrekening in het kader van de kosten van de huishouding, dan wel vanwege het hiervoor met betrekking tot 'Vergoedingen' of vanwege het hiervoor met betrekking tot de woning bepaalde
kan wel plaatsvinden, voor zover het in dit contract overeengekomene daartoe aanleiding geeft.---
b. leder van de partners heeft het recht nog gedurende drie maanden te wonen in de door hen samen bewoonde woning.-
Als beide partners in deze periode in de woning blijven wonen, worden de kosten en lasten van de woning voldaan als hiervoor in hoofdstuk 2 is bepaald.-
[…]
d. Als in verband met de financiering van een gemeenschappelijke woning een levensverzekering is gesloten, komt de contante waarde van het spaardeel daarvan naar rato van de verhouding waarin de partners eigenaar zijn van die woning aan beide partners toe. Als de partners niet naar evenredigheid van de eigendomsverhouding aan het spaardeel hebben betaald, geldt voor het bedrag dat de partner meer heeft betaald dan waartoe hij op grond van zijn aandeel verplicht is, dat wat hiervoor onder ‘Vergoedingen’ is bepaald.-
e. De partners zijn verplicht eraan mee te werken dat aan iedere partner wordt toebedeeld en geleverd dat wat die partner heeft aangebracht, zonder verrekening van de waarde.-
2.3.
Op 8 oktober 2018 is de vrouw uit de gezamenlijke woning vertrokken.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert, na vermindering van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het volgende:
1) Gedaagde te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen
a. a) Een bedrag ad. € 26,33 ter zake van de roodstand op de gezamenlijke bankrekeningen;
b) Een bedrag ad. € 28,- ter zake van de bankkosten;
c) Een bedrag ad. € 96,19 ter zake van debetrente;
d) Een bedrag ad. € 92,50 ter zake van de kosten van overblijf van [naam dochter] ;
e) Een bedrag ad. € 37,50 ter zake van de ouderbijdrage 2018/19 en 2019/20;
f) Een bedrag ad. € 205,68 ter zake van de kosten SVHW;
g) Een bedrag ad. € 1.756,88 ter zake van de schuld bij ICS;
h) Een bedrag ad. € 245,96 ter zake de effectieve jaarrente bij ICS;
i. i) Een bedrag ad. € 407,10 ter zake van de belastingen van de gemeente Dordrecht;
j) Een bedrag ad. € 587,06 ter zake van de premie Woongarantverzekering;
k) Een bedrag ad. € 240,66 ter zake van de premie levensverzekering;
l) Een bedrag ad. € 1.038,-ter zake van de Belastingteruggave IB 2018;
m) Een bedrag ad. € 3.134,- ter zake van het gederfde Kindgebonden Budget;
n) Een bedrag ad. € 797,14 ter zake van de hypotheekrente;
o) Een bedrag ad. € 262,62 ter zake van de persoonlijke uitgaven;
p) Een bedrag ad. € 3.821,13 ter zake van de verdeling van de bankspaarrekeningen; Althans bedragen door u in goede justitie te bepalen;
q) Een bedrag ad. € 609,48 ter zake van de restschuld bij Renault Financial Services;
r) Een bedrag ad. € 175,14 ter zake van Greenchoice en Evides Waterbedrijf.
[…]
5) gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen alle kosten welke onder de tenuitvoerlegging vallen met daarbij de bepaling dat de proceskosten binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis moeten zijn voldaan, met veroordeling van gedaagde tot betaling van de
wettelijke rente over de proceskosten indien gedaagde deze kosten niet heeft voldaan binnen de hierbij genoemde termijn.
3.2.
De vrouw voert verweer. Haar conclusie, voor zover na de vermindering van eis nog van belang, luidt als volgt:
1. a. De vordering van de man terzake de gezamenlijke bankrekeningen af te
wijzen;
b. De vordering van de man ter zake de bankkosten af te wijzen;
c. De vordering van de man ter zake debetrente af te wijzen;
d. De vordering van de man ter zake de kosten van overblijf van [naam dochter] af te wijzen;
e. De vordering van de man ter zake de ouderbijdrage af te wijzen;
f. Te bepalen dat de vrouw ter zake de kosten van SVHW € 41,32 aan de man zal voldoen;
g. De vordering van de man ter zake de schuld bij ICS af te wijzen;
h. De vordering van de man ter zake de effectieve jaarrente af te wijzen;
i. Te bepalen dat de vrouw ter zake de gemeentebelasting € 180,89 aan de man zal voldoen;
j. Te bepalen dat de vrouw ter zake de verzekeringen € 121,59 aan de man zal voldoen;
k. Tot referte;
l. Te bepalen dat de vrouw ter zake de belastingteruggave IB 2018 € 726,00 aan de man zal voldoen;
m. De vordering van de man ter zake het gederfde kindgebonden budget af te wijzen;
n. Tot referte;
o. De vordering van de man ter zake persoonlijke uitgaven af te wijzen;
p. De vordering van de man ter zake de bankspaarrekening af te wijzen;
q. De vordering van de man ter zake Renault Financial Services af te wijzen, althans te bepalen dat de auto van het merk Ford Focus aan de man zal worden toebedeeld en dat de man de schuld bij Renault Financial Services op zich zal nemen en als eigen schuld zal aflossen;
r. De vordering van de man ter zake Greenchoice en Evides af te wijzen;
[…]
4. De vordering van de man de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure af te wijzen;
5. Voor het overige de vorderingen van de man af te wijzen;
in reconventie
3.3.
De vrouw vordert het volgende, een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
In reconventie:
6. De man te veroordelen om aan de vrouw een vergoeding te voldoen van € 257,30 per maand als gebruikersvergoeding van de gezamenlijke woning, te voldoen met ingang van 8 oktober 2018 tot aan de datum dat de woning daadwerkelijk zal zijn overgedragen aan de man of wel aan een derde verkrijger;
7. Te bepalen dat de gezamenlijke woning zal worden verkocht en dat de opbrengst die resteert na aflossing van de hypotheek en afkoop van de gekoppelde polissen, tussen partijen bij helfte al worden gedeeld;
In conventie en reconventie:
8. De man te bevelen de bankafschriften van beide gezamenlijke bankrekeningen van in elk geval een maand voorafgaand aan de datum van het feitelijk uiteengaan en een maand na de datum van het feitelijk uiteengaan te overleggen;
9. Te bepalen dat de inboedelgoederen, opgesomd in de lijst die als productie 1 is bijgevoegd, aan de vrouw worden toebedeeld;
10. Uitsluitend voor het geval u de vordering van de man dat de vrouw nog kosten voor Greenchoice en Evides zou moeten voldoen toewijst, te bepalen dat de man € 175,14 aan de vrouw dient te voldoen als vergoeding voor door haar gekookte maaltijden en andere huishoudelijke taken;
11. Te bepalen dat eventueel door de vrouw aan de man te betalen bedragen zullen worden verrekend met het aan de vrouw toekomende deel van de overwaarde van de woning.
Kosten rechtens
3.4.
De man voert verweer.

4..De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Het gaat in deze procedure om de afwikkeling van de samenwoning tussen partijen. Na de behandeling van de zaak op zitting zijn partijen het eens geworden over de kwestie van de gezamenlijke woning, waarop een deel van de oorspronkelijke vorderingen in conventie en in reconventie betrekking had. Om die reden heeft de man de desbetreffende vorderingen bij akte ingetrokken (lees: verminderd tot nihil). De vrouw heeft bij akte gesteld dat de tussen partijen bereikte overeenstemming hetzelfde behelst als wat zij in reconventie onder punt 7 had gevorderd. Ondanks het bereikte akkoord verzoekt de vrouw “de overeenstemming die partijen op dat punt hebben bereikt op te nemen in het vonnis.” De rechtbank zal dit verzoek niet honoreren, omdat zonder nadere toelichting, die de vrouw niet heeft gegeven, niet valt in te zien welk belang zij daarbij heeft. De vordering onder punt 7 strekt in wezen tot het verkrijgen van een verklaring voor recht. Een dergelijke uitspraak is niet voor tenuitvoerlegging vatbaar. Daarin kan het belang van de vrouw dus niet zijn gelegen. Een ander belang is evenmin gebleken. Het verzoek van de vrouw, waarop de man niet heeft kunnen reageren, laat zich bovendien lastig rijmen met het gegeven dat partijen een akkoord hebben bereikt. Dit zou anders zijn als partijen hebben afgesproken dat het akkoord in het vonnis zou worden opgenomen, maar dat heeft de vrouw niet gesteld.
4.2.
De vordering in conventie onder 1 strekt tot veroordeling van de vrouw tot betaling van concrete bedragen. Deze vorderingen zijn niet – op een voor de rechtbank en voor de vrouw voldoende kenbare wijze – gewijzigd. Bij akte na de zitting heeft de man stukken in het geding gebracht, waaruit volgens hem de actuele stand van de verschillende kostenposten kan worden afgeleid. Tot een eiswijziging heeft dit niet geleid. Het is niet aan de rechtbank om uit een aantal excelsheets af te leiden welke bedragen de eisende partij vordert, nog daargelaten dat in dit geval de wederpartij niet op die producties heeft kunnen reageren. De rechtbank zal daarom recht doen op basis van de bij dagvaarding gevorderde bedragen.
Bankkosten (vordering in conventie 1a-c; vordering in reconventie 8)
4.3.
Het gaat om de kosten van na de beëindiging van de samenwoning. Het betreft hier een gezamenlijke rekening die nog niet is beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende concrete feiten heeft gesteld om de vordering te kunnen toewijzen. Zo heeft hij niet gesteld dat het hier gaat om een hoofdelijke schuld jegens de bank en ook niet dat hij meer heeft voldaan dan hetgeen overeenkomt met zijn aandeel in de schuld. De vordering zal worden afgewezen.
4.4.
In reconventie vordert de vrouw dat de man bankafschriften van een maand voor de beëindiging van de samenwoning en een maand na die beëindiging aan haar ter beschikking stelt. Zij stelt dat zij in het verloop van de bankrekeningen geen inzicht heeft, omdat zij geen toegang meer heeft tot de gegevens van de bankrekening. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering toewijsbaar. De vrouw heeft voldoende belang bij de gevraagde inzage, omdat het immers gaat om gegevens met betrekking tot een rekening die mede op haar naam staat. Hieraan doet niet af dat zij mogelijk ook langs andere weg, namelijk via de bank, die inzage had kunnen realiseren. De vordering zal worden toegewezen.
Kosten dochter (vordering in conventie 1d en 1e)
4.5.
Deze post heeft betrekking op de kosten voor het overblijven van de dochter op schooldagen en de ouderbijdrage van de ouders aan de school in de periode na de beëindiging van de samenwoning. De vordering behelst een bedrag van € 130. Om praktische redenen en met name gelet op de geringe omvang ervan zal de rechtbank de vordering in het kader van deze procedure behandelen en niet verwijzen naar de familiekamer. De vrouw meent dat de man deze kosten moet dragen, omdat er geen overleg is geweest over het al dan niet overblijven en de vrouw in de gelegenheid was om de dochter op te vangen. De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op het doel waarvoor de kosten zijn gemaakt, redelijk is dat partijen ieder de helft ervan voor hun rekening nemen. Tot betaling van het gevorderde bedrag zal de vrouw worden veroordeeld.
Waterschap (vordering in conventie 1f)
4.6.
Volgens de man dient de vrouw en een bedrag van € 205,68 te betalen, zijnde de helft van de heffingen die door het waterschap in rekening worden gebracht. De vrouw heeft hierop aldus gereageerd dat zij slechts de helft van de eigenaarsheffingen verschuldigd is, omdat zij sinds het einde van de samenwoning niet meer de medegebruiker van de woning is. Dit verweer slaagt. Onjuist is de opvatting van de man dat hij een hogere heffing verschuldigd is gebleven omdat de vrouw zich niet uit het adres van de gemeenschappelijke woning had laten uitschrijven. De vrouw heeft er terecht op gewezen dat de man hoe dan ook de heffingen van een meerpersoonshuishouding verschuldigd was, omdat hij in de woning verbleef met de dochter. Onbetwist is in dit verband dat voor de hoogte van die heffing niet van belang is uit hoeveel personen de huishouding bestaat.
4.7.
Per saldo is de vrouw een bedrag van € 41,32 aan de man verschuldigd, waarvoor de rechtbank verwijst naar de berekening van de vrouw in de conclusie van antwoord die door de man niet is betwist. Tot betaling van dit bedrag zal de vrouw worden veroordeeld.
Creditcard (vordering in conventie 1g en 1h)
4.8.
De man meent dat de vrouw in totaal een bedrag van € 2002,84 is verschuldigd in verband met de schuld en de rente op de creditcard. Deze creditcard staat op naam van beide partijen en volgens de man is de schuld tijdens de samenwoning ontstaan. Het gevorderde bedrag is het deel van de schuld en de rente dat volgens de man voor rekening van de vrouw komt. De vrouw heeft zich tegen deze vordering verweerd met de stelling dat de man identiteitsfraude heeft gepleegd door, buiten de vrouw om, met gebruikmaking van een vervalste aanvraag de creditcard mede op haar naam te zetten. De vrouw meent dat dit onrechtmatig is van de man.
4.9.
De vrouw heeft haar stelling ter zake van de identiteitsfraude bij antwoord onderbouwd met een aangifte. Bij dupliek heeft zij nader toegelicht dat de man bij de aanvraag van de creditcard op beider naam kennelijk een niet-bestaand mailadres op naam van de vrouw heeft gebruikt. Zij heeft deze nadere stellingen onderbouwd met stukken die zij heeft ontvangen van de creditcardmaatschappij. Deze stellingen heeft de man op zijn beurt onvoldoende gemotiveerd betwist. Bij repliek heeft hij de gestelde fraude min of meer in het midden gelaten. De man heeft daarin op dit punt niet meer gesteld dan dat de vrouw op enig moment “mede-rekeninghouder” is geworden en dat zij de gestelde fraude verder met de creditcardmaatschappij moet oplossen. Dit kan niet gelden als serieuze betwisting. Pas tijdens de zitting heeft de man verklaard dat hij en de vrouw samen de kredietverhoging hebben aangevraagd en dat de vrouw de formulieren zelf heeft ondertekend. Enige onderbouwing of concretisering van dit verweer ontbreekt, hetgeen in dat stadium van de procedure wel van de man had mogen worden verwacht. De man heeft zijn verweer daarom onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat in deze procedure van de door de vrouw gestelde identiteitsfraude moet worden uitgegaan.
4.10.
Het daarmee vastgestelde handelen van de man geldt als onrechtmatig ten opzichte van de vrouw. Het betoog van de vrouw moet juridisch zo worden begrepen dat een eventuele bijdrageplicht van de vrouw aan de creditcardschuld moet worden verrekend met de schadevergoeding die de man vanwege zijn onrechtmatig handelen aan de vrouw is verschuldigd. De rechtbank volgt de vrouw hierin. Zou de man niet onrechtmatig hebben gehandeld, dan zou een schuld op de creditcard in beginsel niet ten laste van de vrouw zijn gekomen. Het nadeel van de vrouw als gevolg van het onrechtmatige handelen van de man kan dus in beginsel gelijk worden gesteld aan de op de creditcard opgebouwde schuld. Dit zou mogelijk anders zijn als zou moeten worden aangenomen dat met de creditcard uitgaven zijn gedaan die mede ten behoeve van de vrouw zijn gedaan. De man heeft dat wel gesteld, maar hij heeft die stelling niet onderbouwd. De vrouw heeft al bij repliek aangevoerd dat zij geen zicht heeft op de uitgaven die met de creditcard zijn gedaan. Zij heeft ook gesteld dat de man al voorafgaande aan de relatie met de vrouw beschikte over de creditcard en toen al een forse schuld op de creditcard had opgebouwd. In het licht van deze stellingen had van de man verwacht mogen worden uiterlijk ter gelegenheid van de zitting zijn stellingen te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. Het kennelijke beroep van de vrouw op verrekening slaagt dan ook. Dit betekent dat de vordering van de man teniet is gegaan.
Gemeentelijke heffingen (vordering in conventie 1i)
4.11.
Volgens de man dient de vrouw de helft van de sinds het einde van de samenwoning verschuldigde gemeentelijke belastingen te voldoen. Hiervoor geldt hetzelfde als overwogen met betrekking tot de betalingen aan het waterschap: de vrouw is alleen gehouden tot betaling van de helft van de eigenaarslasten en niet tot betaling van de gebruikslasten. In totaal gaat het voor wat betreft de eigenaarslasten volgens de onbetwiste berekening van de vrouw om een bedrag van € 180,89 dat door haar aan de man moet worden vergoed. Tot betaling daarvan zal zij worden veroordeeld.
Schadeverzekeringen (vordering in conventie 1j)
4.12.
De man meent dat de vrouw de helft van de premies voor de opstal-, de inboedel-, de aansprakelijkheids- en de rechtsbijstandverzekering moet betalen. De vrouw stelt dat zij alleen de helft van de opstalverzekering verschuldigd is, omdat zij vanwege het einde van de samenwoning niet langer verzekerd is onder de andere verzekeringen. In het licht van deze betwisting heeft de man onvoldoende onderbouwd dat ook de helft van de premie voor die andere verzekeringen voor rekening van de vrouw komt. Alleen de helft van de premie voor de opstalverzekering komt daarom ten laste van de vrouw. Tot betaling van dat bedrag (volgens de onbetwiste stelling van de vrouw € 121,59) zal de vrouw worden veroordeeld.
Levensverzekering (vordering in conventie 1k)
4.13.
De vrouw heeft de vordering van de man op dit punt erkend. Deze zal worden toegewezen. Het gaat om een bedrag van € 240,66.
Belastingteruggave (vordering in conventie 1l)
4.14.
De man vordert veroordeling van de vrouw tot betaling van € 1.038 in verband met de (verdeling van de) belastingteruggave over 2018. De man heeft gesteld dat hij en de vrouw, die over 2018 gezamenlijk aangifte hebben gedaan, een bedrag van in totaal € 1.686 hebben teruggekregen. Vanwege de tussen partijen overeengekomen verdeelsleutel komt hiervan volgens de man € 1.155 toe aan de man en € 531 aan de vrouw. In werkelijkheid heeft de vrouw echter € 1.569 op haar rekening ontvangen, zodat de man aanspraak maakt op € 1.038. De vrouw heeft dit betoog niet voldoende weersproken. Zij heeft aangevoerd dat de man over 2019 heeft gesproken over een verdeling op 50/50-basis, maar zij ziet hiermee over het hoofd dat in 2019 de samenwoning al was beëindigd, zodat de overeengekomen verdeelsleutel over dat jaar niet meer van toepassing was. De man heeft hierop terecht in zijn conclusie van repliek gewezen, waarna de vrouw niet inhoudelijk heeft gereageerd. De man wordt dus op dit punt gevolgd in zijn betoog. De vrouw zal worden veroordeeld tot betaling van € 1.038.
Gederfd kindgebonden budget (vordering in conventie 1m)
4.15.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw hem een bedrag van € 3.134 moet betalen in verband met een gederfd bedrag aan kindgebonden budget. Volgens de man heeft hij dat bedrag misgelopen, omdat de vrouw zich lange tijd niet heeft uitgeschreven. De vrouw heeft zich tegen dit betoog verweerd. Onder andere heeft zij aangevoerd dat zij zich niet kon uitschrijven zolang zij geen alternatief adres had.
4.16.
De vordering is niet toewijsbaar. De vordering moet zo worden begrepen dat deze is gebaseerd op schadevergoeding, in die zin dat de man kennelijk meent dat de vrouw hem schade heeft berokkend door zich niet tijdig uit te schrijven. Dit zou dan onrechtmatig zijn jegens de man, zo meent hij kennelijk. In deze opvatting kan de man niet worden gevolgd. Het mag zo zijn dat op zichzelf de (publiekrechtelijke) verplichting bestaat om zich in te schrijven op het adres waar men daadwerkelijk woont, maar dan zal men wel over een dergelijk woonadres moeten beschikken. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij tot in elk geval halverwege deze procedure dat adres niet had en ook dat zij zich daarom niet kon uitschrijven. Bij die stand van zaken valt niet in te zien dat de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld, nog daargelaten of sprake zou kunnen zijn geweest van onrechtmatig handelen
jegensde man. Geen grond bestaat dus voor toekenning van enigerlei schadevergoeding.
Hypotheeklasten (vordering in conventie 1n)
4.17.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de hypotheeklasten (rente en aflossing) voor de helft door ieder van hen moeten worden gedragen. De vrouw stelt echter dat op het door te vergoeden deel de kosten van opslag van haar inboedelgoederen in mindering strekken. De rechtbank wijst dat standpunt af, omdat daarvoor geen grondslag bestaat. De vordering van de man in dit verband (€ 797,14) zal dus worden toegewezen.
‘Persoonlijke uitgaven’ (vordering in conventie 1o)
4.18.
Volgens de man heeft de vrouw na het einde van de samenwoning voor € 262,62 aan persoonlijke uitgaven gedaan vanaf de gezamenlijke rekening. De man meent dat de vrouw dit aan hem moet terugbetalen. De vrouw heeft aangevoerd dat een deel van de uitgaven mede ten behoeve van de man en de dochter van beide partijen zijn gedaan en dat door de man niet inzichtelijk is gemaakt welke uitgaven nog meer (door hem) vanaf de gezamenlijke rekening zijn gedaan. In het licht van deze betwisting is de rechtbank van oordeel dat de man zijn vordering op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft geen inzicht geboden in het totale verloop van de rekening, hetgeen wel op zijn weg lag. Hij heeft ook niet concreet gesteld waarom de op het door hem bij dagvaarding overgelegde overzicht genoemde uitgaven (meestal bij ‘alledaagse’ winkels als Jumbo, Kruidvat en Dirk van de Broek) uitsluitend ten laste van de vrouw komen. De vordering zal worden afgewezen.
Bankspaarrekeningen (vordering in conventie 1p)
4.19.
De man vordert veroordeling van de vrouw tot betaling van € 3.821,13 in verband met “de verdeling van de bankspaarrekeningen.” Het gaat hier klaarblijkelijk om de spaarrekening die is gebruikt om vermogen op te bouwen voor de aflossing van de hypothecaire lening. De rechtbank begrijpt het betoog van de man aldus dat het saldo van deze rekening, voor zover opgebouwd tijdens de samenwoning (zie productie 24 bij dagvaarding), volgens de tussen partijen afgesproken verdeelsleutel moet worden verdeeld. De vrouw heeft tegen dit betoog van de man niet concreet verweer gevoerd. Pas tijdens de zitting heeft zij verklaard dat het saldo niet aan de hand van een verdeelsleutel moet worden verdeeld, maar zij heeft die stelling niet toegelicht.
4.20.
Uit de aktes na tussenvonnis volgt dat partijen uiteindelijk zijn overeengekomen dat de gemeenschappelijke woning aan een derde zal worden verkocht, waarbij de overwaarde door de helft zal worden gedeeld. Aangenomen moet worden dat bij de verkoop het saldo op de bankspaarrekeningen tot uitkering zal komen om daarmee bij te dragen aan de aflossing van de hypothecaire lening. Dat saldo draagt dus bij aan een hogere overwaarde. Nu de man in de akte na tussenvonnis uitdrukkelijk heeft verklaard zijn vorderingen in conventie onder 1 te handhaven en uit de akte van de vrouw niet iets anders volgt, moet aangenomen worden dat de ‘verdeling’ van het saldo op de bankspaarrekening geen deel uitmaakt van de gemaakte afspraken. Omdat de vrouw het aan de vordering ten grondslag gelegde betoog van de man niet concreet heeft weersproken, is de rechtbank al met al van oordeel dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Autofinanciering (vordering in conventie 1q)
4.21.
Over de vordering vanwege de restschuld voor de auto zijn partijen het eens geworden. De rechtbank begrijpt de stelling van de man bij repliek zo dat hij zijn vordering op dit punt tot nihil heeft verminderd.
Energie- en waterkosten (vordering in conventie 1r; vordering in reconventie 10)
4.22.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw een bijdrage moet leveren aan de kosten van elektra en water sinds het einde van de samenwoning, omdat zij daarna nog dagelijks in de woning is teruggekeerd om voor de dochter te zorgen. Het gaat volgens de man om een bedrag van € 175,14. De rechtbank zal deze vordering afwijzen, omdat niet is gebleken dat daarvoor een grondslag bestaat. Het toestaan dat iemand in de door een ander bewoonde woning komt, daar gebruik maakt van de badkamer en met die andere mee-eet, doet in beginsel geen aanspraak op vergoeding van de daarmee gemoeide kosten ontstaan.
4.23.
Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie onder 10. Deze behoeft dus niet te worden behandeld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.24.
Onder dit kopje stelt de man dat de vrouw hem op kosten heeft gejaagd en dat de vrouw die moet vergoeden. Uit de toelichting blijkt echter dat het vooral gaat om kosten ter voorbereiding op deze procedure, afgezien van kosten die verband houden met trajecten gericht op afspraken over de dochter van partijen. Dergelijke kosten kunnen niet als buitengerechtelijke incassokosten worden aangemerkt. Voor zover de man op dit punt enige vordering heeft willen instellen (in het petitum van zijn dagvaarding komt deze post niet terug), geldt dat die alleen daarom al niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Gebruiksvergoeding (vordering in reconventie 6)
4.25.
De vrouw vordert dat de man wordt veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van (afgerond) € 257 per maand voor de periode vanaf het vertrek van de vrouw uit de woning tot het moment waarop de woning aan een derde wordt verkocht. De man heeft tegen deze vordering verweer gevoerd. De rechtbank zal de vordering afwijzen. Ter toelichting overweegt de rechtbank het volgende.
4.26.
Voor de beantwoording van de vraag of de vrouw aanspraak heeft op een gebruiksvergoeding is van belang dat artikel 3:169 BW bepaalt dat iedere deelgenoot bevoegd is tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Indien een deelgenoot het goed met uitsluiting van de andere gebruikt, kan dat aanleiding vormen om laatstgenoemde een vergoeding toe te kennen wegens gederfd gebruiksgenot (HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:156). De redelijkheid en de billijkheid die de rechtsbetrekking tussen de deelgenoten beheersen dienen bij de beoordeling met betrekking tot de gebruiksvergoeding tot maatstaf op grond van artikel 3:166 lid 3 BW.
4.27.
In de eerste plaats is van belang dat niet zonder meer kan worden gesproken van uitsluitend gebruik van de woning door man. De man heeft immers onbetwist gesteld dat de vrouw na de verbreking van de relatie nog met grote regelmaat in de woning heeft verbleven en aldaar gebruik heeft gemaakt van de keuken en de badkamer. Hoe lang dit precies heeft geduurd, kan uit de stukken niet worden afgeleid, maar in elk geval staat daarmee vast dat de vrouw nog enige tijd mede van de gemeenschappelijke woning gebruik heeft kunnen maken. In de tweede plaats is van betekenis dat de dochter van partijen in de woning woont. Ten derde acht de rechtbank van belang dat door de vertraging in de afwikkeling van de relatie van partijen de man een niet onaanzienlijk bedrag aan kindgebonden budget heeft misgelopen vanwege het ontbreken van een nieuw adres van de vrouw. Dat levert weliswaar niet een vergoedingsplicht van de vrouw op (zie de hiervoor in dat verband genomen beslissing), maar speelt wel een rol bij de vraag of het redelijk is dat de man daarenboven nog een gebruiksvergoeding aan de vrouw zou moeten betalen. Ten slotte is van betekenis dat, omdat aangenomen mag worden dat de woning binnen afzienbare termijn zal worden verkocht aan een derde, de periode gedurende welke de man het uitsluitend gebruik van de woning heeft per saldo relatief kort zal blijven. Al deze omstandigheden tezamen genomen brengen de rechtbank tot de conclusie dat geen aanleiding bestaat de vrouw een gebruiksvergoeding toe te kennen.
Ten slotte ten aanzien van de geldvorderingen
4.28.
De vrouw zal per saldo worden veroordeeld tot betaling aan de man van € 6.370,73. De geldvorderingen van de vrouw worden afgewezen.
4.29.
De vrouw heeft gevorderd te bepalen dat enig aan de man te betalen bedrag kan worden verrekend met het deel van de overwaarde dat aan de vrouw toekomt. De rechtbank zal dit afwijzen. De geldvordering is opeisbaar. De overwaarde moet nog worden gerealiseerd. Er is geen grond voor een verplichting voor de man om zijn vordering te parkeren totdat die overwaarde is gerealiseerd.
Inboedel (vordering in reconventie 9)
4.30.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zij aanspraak heeft op een deel van de inboedel, die zich nog in de door de man bewoonde woning bevindt. Zij verwijst naar een lijst van zaken, door haar overgelegd als productie 1.
4.31.
Bij de beoordeling van dit onderdeel stelt de rechtbank het volgende voorop. Voor zover partijen gemeenschappelijk eigenaar zijn van enig goed, zijn zij deelgenoten. Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van art. 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631). Verder is in dit verband van belang hetgeen partijen in hun samenlevingscontract zijn overeengekomen. Uit artikel 2 daarvan volgt dat de man en de vrouw in beginsel geacht worden voor gelijke delen eigenaar te zijn van de inboedel. Ook wijst de rechtbank op artikel 3.2.e van het samenlevingscontract, waaruit volgt dat partijen verplicht zijn mee te werken aan de toedeling en levering aan de partner van hetgeen die partner heeft aangebracht, zonder verrekening van waarde.
4.32.
Met betrekking tot de
dvd’s en blue-raysheeft de vrouw gesteld dat een deel van de verzameling nog onderling verdeeld moet worden. Daarop heeft de man gereageerd met de stelling dat hij de verzameling heeft uitgezocht, dat naar aanleiding daarvan al een aantal dvd’s aan de vrouw is overhandigd en dat enkele nog vergeten zijn, die door de man aan de vrouw zullen worden gegeven. Hierop heeft de vrouw niet gereageerd. De rechtbank vertrouwt erop dat de man zijn toezegging zal nakomen. Een beslissing op dit punt is niet mogelijk, omdat de vrouw onvoldoende concreet heeft omschreven om welke dvd’s het specifiek gaat.
4.33.
Naar aanleiding van de stellingen over en weer in de processtukken, constateert de rechtbank dat partijen het eens zijn over de verdeling van de
kerstspullen. De Disney kerstspullen zullen worden toebedeeld aan de vrouw, de overige aan de man.
4.34.
Partijen zijn het er ook over eens dat het
wit ijzeren bed,de
grill, de
wandklok, de
analoge camera,de
plafonnieres(voor zover door de vrouw uit haar vorige woning meegenomen, de
kapstok, de
camera statief, de
opbergbox naast de bank, de
plaid, de
ski’s en skihandschoenen, de
kledingkast, de
grote witte vazen, de
strijkplanken het
strijkijzeraan de vrouw zullen worden toebedeeld.
4.35.
Volgens de vrouw komt aan haar een groot deel toe van diverse
keukenspullenen allerlei
linnengoed. In reactie hierop heeft de man laten weten ermee te kunnen instemmen dat nog enkele van deze zaken aan de vrouw worden overhandigd. Ook hier geldt dat de rechtbank erop vertrouwt dat de man zijn toezegging gestand doet en dat de stellingen van partijen onvoldoende specifiek zijn om een rechterlijke beslissing te kunnen geven.
4.36.
Met betrekking tot de
Disney fotolijstheeft de man aangevoerd dat hij deze zelf heeft aangeschaft en daarom in zijn bezit moet blijven. Hierop heeft de vrouw niet gereageerd, zodat de rechtbank de man in zijn betoog volgt. De lijst zal aan de man worden toebedeeld.
4.37.
Ten aanzien van de
fotoboekenzijn partijen het erover eens dat deze aan de vrouw worden toebedeeld. De man wenst wel een digitale kopie van de boeken te ontvangen en is kennelijk van mening dat de vrouw daarvoor op haar kosten moet zorgdragen. De vrouw heeft dat laatste betwist, waarbij zij heeft opgemerkt wel bereid te zijn de foto’s op een door de man aan te leveren harde schijf te plaatsen. Hierop heeft de man niet gereageerd. De rechtbank vertrouwt erop dat de vrouw haar bereidheid gestand zal doen. De fotoboeken zullen aan de vrouw worden toebedeeld. De man zal worden gelast de boeken aan de vrouw ter beschikking te stellen. Geen grond bestaat om hieraan de voorwaarde te verbinden dat eerst de kopieën zijn gemaakt.
4.38.
De vrouw maakt aanspraak op de
dvd met echovan de dochter van partijen. De man verzet zich daar niet tegen. Hij heeft laten weten zelf een kopie te zullen maken. De rechtbank zal de dvd aan de vrouw toedelen. Er is geen reden, anders dan de man meent, om de dvd pas aan de vrouw te overhandigen als hij een kopie van een harde schijf heeft ontvangen.
4.39.
De vrouw wil dat de
linnenkastaan haar wordt toebedeeld. De man verzet zich daartegen. Hij meent dat hij aanspraak op die kast heeft. Hierop heeft de vrouw niet gereageerd. Gelet hierop zal de rechtbank de linnen kast aan de man toedelen.
4.40.
De vrouw maakt aanspraak op toedeling aan haar van de (inrichting van de)
babykamer, omdat zij die van haar moeder heeft gekregen. De man betwist dat. Volgens hem hebben ook zijn ouders, in min of meer gelijke mate, aan de kosten van de inrichting bijgedragen. De vrouw heeft dit niet betwist. De rechtbank stelt vast dat het hier gaat om gemeenschappelijke eigendom, die verdeeld moet worden. Omdat volgens de onbetwiste stelling van de man de dochter gebruik maakt van de hier bedoelde spullen, zullen deze aan de man worden toebedeeld. Gelet op de ouderdom van deze spullen, bestaat geen reden om enig bedrag wegens overbedeling aan de vrouw toe te kennen.
4.41.
De vrouw maakt aanspraak op de
kinderglijbaanen de
trampolineen op de
kinderboekendie partijen ten behoeve van de dochter hebben gekregen en/of aangeschaft. De man verzet zich daartegen. Volgens hem moeten deze spullen blijven in de woning waar de dochter haar hoofdverblijf heeft; bij hem dus. Dit verweer is niet zonder meer steekhoudend. De vrouw heeft evengoed als de man belang bij het verkrijgen van de hier bedoelde spullen, omdat aangenomen mag worden dat de dochter op gezette tijden bij de vrouw verblijft. Omdat het hier kennelijk gaat om gemeenschappelijke eigendom, zullen de zaken moeten worden verdeeld. De rechtbank zal dit naar billijkheid aldus doen dat de glijbaan aan de man en de trampoline aan de vrouw wordt toebedeeld en dat de kinderboeken bij helfte tussen de man en de vrouw worden verdeeld.
4.42.
De vrouw wil dat de man de
boekenkastenaan haar ter beschikking stelt. Het gaat hier kennelijk om kasten die de vrouw voor de totstandkoming van de relatie heeft aangeschaft. Nu de man dit heeft bevestigd, bestaat grond voor toedeling aan de vrouw. Dat de kasten, zoals de man heeft aangevoerd, nagenoeg geen waarde meer hebben, maakt dit niet anders.
4.43.
De vrouw is van mening dat de verzamelingen van
Funko Pop poppetjesen
Disney pinsmoeten worden verdeeld. Zij stelt dat partijen deze verzameling gezamenlijk hebben aangelegd en dat daarom aan ieder van hen de helft toekomt. Een deel heeft de vrouw al gekregen, maar minder dan de helft, zo betoogt zij. De man heeft aangevoerd dat de poppetjes en pins door hem zijn aangeschaft en daarom in zijn bezit moeten blijven. Hij heeft hiervan echter geen onderbouwing gegeven, hetgeen gelet op het betoog van de vrouw wel van hem had mogen worden verwacht. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit verband moet worden uitgegaan van gemeenschappelijke eigendom. Omdat beide partijen de poppetjes en pins kennelijk willen hebben, zal de rechtbank de helft van de verzamelingen – zoals die bestonden op het moment van het einde van de samenwoning – toedelen aan ieder van partijen. Nu als onbetwist vast staat dat op dit moment meer dan de helft van de poppetjes en de pins bij de man zijn, zal de man worden gelast het aan de vrouw toekomende deel daarvan aan haar ter beschikking te stellen.
Proceskosten
4.44.
Gelet op de aard van de zaak en (voormalige) relatie tussen partijen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van € 6.370,73;
5.2.
beveelt de man kopieën van alle bankafschriften van de twee gezamenlijke rekeningen van een maand vóór tot en met een maand na het einde van de samenwoning aan de vrouw ter beschikking te stellen;
5.3.
deelt toe aan de vrouw:
  • de Disney kerstspullen;
  • het wit ijzeren bed;
  • de grill;
  • de wandklok;
  • de analoge camera;
  • de plafonnieres, voor zover door de vrouw uit haar vorige woning meegenomen;
  • de kapstok;
  • de camera statief;
  • de opbergbox naast de bank;
  • de plaid;
  • de ski’s en de sikhandschoenen;
  • de kledingkast;
  • de grote witte vazen;
  • de strijkplank en het strijkijzer;
  • de fotoboeken;
  • de dvd met echo van de dochter;
  • de trampoline;
  • de helft van de kinderboeken;
  • de boekenkasten;
  • de helft van de verzamelingen van Funky Pop poppetjes en Disney pins, zoals deze bestond op het moment van het einde van de samenwoning;
en gelast de man genoemde zaken aan de vrouw ter beschikking te stellen;
5.4.
deelt toe aan de man:
  • de Disney fotolijst;
  • de linnenkast;
  • de inrichting van de babykamer;
  • de glijbaan;
  • de helft van de kinderboeken;
  • de helft van de verzamelingen Funky Pop poppetjes en Disney pins zoals deze bestond op het moment van het einde van de samenwoning;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de proceskosten in conventie en in reconventie, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021.
1980/ [1] 2517

Voetnoten

1.type: