ECLI:NL:RBROT:2021:471

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
ROT 19/4892
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De vraag of een producent van tonijn als belanghebbende kan worden aangemerkt bij een boetebesluit opgelegd aan de eigenaar van de tonijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een producent van tonijn en de Minister voor Medische Zorg. De producent, eiseres, had bezwaar gemaakt tegen een bestuurlijke boete die was opgelegd aan de eigenaar van de tonijn, [naam bedrijf], wegens overtreding van het Warenwetbesluit additieven. De rechtbank moest beoordelen of eiseres als belanghebbende kon worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat eiseres geen eigen zelfstandig belang had bij het besluit, omdat de boete uitsluitend betrekking had op de bemonsterde tonijn en niet op het gehele productieproces van eiseres. Eiseres had geen direct belang bij het besluit, aangezien de beslissing van de eigenaar van de tonijn niet direct haar vermogenspositie beïnvloedde. De rechtbank concludeerde dat eiseres enkel een afgeleid contractueel belang had, wat niet voldoende was om als belanghebbende te worden aangemerkt. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de boete werd terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4892

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [vestigingsplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. S. Arayess,
en

de Minister voor Medische Zorg, verweerder,

gemachtigde: mr. E.M. Scheffer.

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam bedrijf] ( [naam bedrijf] ) een bestuurlijke boete van € 525,- opgelegd wegens overtreding van artikel 2, tweede lid, van het Warenwetbesluit additieven, aroma’s en enzymen in levensmiddelen (het Warenwetbesluit additieven), in samenhang gelezen met artikel 4, tweede lid, en artikel 15 van Verordening (EG) 1333/2008 (Vo 1333/2008).
Bij besluit van 14 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2020. Het beroep is gevoegd behandeld met de zaken met zaaknummers ROT 19/4890, ROT 19/4893 en ROT 19/4894. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 1] , bestuurder van eiseres. Daarnaast hebben [naam 2] en [naam 3] , bestuurders van eiseres, [naam 4] , werkzaam bij eiseres, en [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] , deskundigen, de zitting via een digitale beeldverbinding bijgewoond. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn namens verweerder verschenen [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] , bioloog, en [naam 11] , chemisch analist, allen werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Ten slotte zijn als tolk verschenen [naam 12] en [naam 13] .

Overwegingen

1.1
Eiseres is producent van het diepgevroren product [naam product] en verkoopt dit aan [naam bedrijf] die de tonijn vervolgens op de Nederlandse markt verkoopt. Op 20 maart 2018 hebben toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een inspectie uitgevoerd in een bedrijfspand van Maraken Visgroothandel B.V. waarbij van voormeld product een monster is genomen. Na onderzoek van het monster is geconstateerd dat dit 2,83 mg/kg koolmonoxide (CO) bevat. De toezichthouders hebben hun bevindingen vastgelegd in een rapport van bevindingen van 16 april 2018.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder [naam bedrijf] , als eigenaar van de tonijn, een bestuurlijke boete opgelegd van € 525,- omdat aan de tonijn CO als additief is toegevoegd. Dit is in strijd met artikel 2, tweede lid, van het Warenwetbesluit additieven, in samenhang gelezen met artikel 4, tweede lid, en artikel 15 van Vo 1333/2008.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bij het primaire besluit, omdat eiseres geen rechtstreeks belang heeft bij het primaire besluit.
De boete is opgelegd aan [naam bedrijf] met wie eiseres in een contractuele relatie staat. Dat de gecontroleerde verpakking tonijn niet voldeed aan de wettelijke vereisten, betekent niet zonder meer dat alle door eiseres geproduceerde tonijn niet aan de wettelijke eisen voldoet. De aan [naam bedrijf] opgelegde boete heeft dan ook geen directe invloed op de afzet van de producten van eiseres, zodat het primaire besluit eiseres niet in haar zakelijk recht raakt. Nu eiseres niet nader heeft gemotiveerd dat zij als gevolg van het primaire besluit reputatieschade oploopt, komt verweerder tot de conclusie dat eiseres enkel een afgeleid contractueel belang heeft en dat zij om die reden niet als belanghebbende is aan te merken.
3. Eiseres voert aan dat verweerder haar ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Daartoe betoogt zij, samengevat weergegeven, dat zij verantwoordelijk is voor het productieproces van de tonijn waarbij verweerder vermoedt dat CO is toegevoegd. Omdat deze verdenking ziet op het gehele productieproces van licht gerookte tonijn, kan zij dit product niet langer in Nederland op de markt brengen. Dit heeft voor eiseres grote financiële gevolgen. Daarnaast stelt eiseres dat het toevoegen van CO als fraude wordt gezien en dat zij ten onrechte daarmee in verband wordt gebracht. Hierdoor wordt zij geschaad in het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beschermde recht op bescherming van haar reputatie, eer en goede naam. Onder verwijzing naar de conclusie van advocaat-generaal Widdershoven van 7 november 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3474) betoogt eiseres dat zij wel degelijk een rechtstreeks eigen belang heeft bij de juiste vaststelling van de feiten die aan het primaire besluit ten grondslag zijn gelegd.
3.1
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van artikel 7:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang dat de betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen. Dat belang moet rechtstreeks bij het desbetreffende besluit zijn betrokken. Bij een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang is niet aan deze eis voldaan.
3.2
Het is vaste jurisprudentie dat een contractueel belang aan te merken is als een afgeleid belang dat niet rechtstreeks bij het besluit is betrokken (bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BK9028) en 27 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2601)).
3.3
Uit de conclusie van Widdershoven volgt dat het leerstuk van afgeleid belang niet aan de orde is als de derde in kwestie, naast een mogelijk afgeleid belang, een eigen zelfstandig belang heeft dat bij het besluit rechtstreeks betrokken is (vuistregel 1). Dit eigen belang kan in een andere hoedanigheid bestaan, maar bijvoorbeeld ook vanwege de reële mogelijkheid dat de derde in een aan een zakelijk of fundamenteel recht ontleend eigen belang wordt geschaad. Verder zou afgeleid belang niet aan een derde moeten worden tegengeworpen als zijn bij het besluit betrokken belang materieel niet parallel loopt met dat van de eerstbetrokkene (vuistregel 2). Een afgeleid belang zou ook niet aan de derde moeten worden tegengeworpen als de betrokkenheid van zijn rechts- of belangpositie bij het besluit een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming rechtvaardigt (vuistregel 3). Afgeleid belang kan daarentegen wel aan de derde worden tegengeworpen als zijn belang parallel loopt met dat van de eerstbetrokkene en zijn belang uitsluitend via een contractuele relatie met de eerstbetrokkene bij dat besluit betrokken is (vuistregel 4). Ten slotte zou de thans soms toegepaste verwevenheidscorrectie op afgeleid belang niet meer moeten worden toegepast (vuistregel 5).
3.4
De rechtbank beoordeelt eerst of eiseres in haar hoedanigheid als producent van de tonijn een eigen zelfstandig belang heeft dat rechtstreeks is betrokken bij het besluit van verweerder aan [naam bedrijf] een bestuurlijke boete op te leggen (vuistregel 1). Het boetebesluit is niet gericht aan eiseres en raakt haar dan ook niet rechtstreeks in haar vermogenspositie. De beslissing van eiseres om de verkoop van licht gerookte tonijn in Nederland te staken en het financiële nadeel dat daardoor is ontstaan, is geen direct rechtsgevolg van en staat naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband tot het primaire besluit. Het primaire besluit heeft immers uitsluitend betrekking op de bemonsterde tonijn. Dat deze niet voldeed aan de wettelijke eisen als gevolg waarvan de boete is opgelegd, betekent niet dat alle door eiseres geproduceerde tonijn of het daarbij gevolgde productieproces niet aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Het boetebesluit heeft dan ook geen directe invloed op de afzet van de producten van eiseres. Verder is niet gebleken dat het boetebesluit breder bekend is, zodat niet aannemelijk is dat eiseres door dit besluit direct wordt geschaad in haar recht op bescherming van de eer en goede naam. Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een eigen zelfstandig belang van eiseres in haar hoedanigheid als producent.
3.5
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de betrokkenheid van de rechts- of belangpositie van eiseres bij het primaire besluit evenmin een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming (vuistregel 3). Eiseres is weliswaar producent van de tonijn, maar omdat de boete beperkt is tot het bemonsterde stuk tonijn en nadrukkelijk geen betrekking heeft op het gehele productieproces van eiseres, wordt de rechtspositie van eiseres niet direct door het boetebesluit beïnvloed. Voor zover eiseres stelt dat zij juridisch verantwoordelijk is voor de productie van de betreffende tonijn en dat [naam bedrijf] haar zal aanspreken op de overtreding, zijn dit gevolgen die voortkomen uit de contractuele verhouding tussen eiseres en [naam bedrijf] .
3.6
De rechtbank stelt vast dat het belang van eiseres parallel loopt met dat van [naam bedrijf] , hetgeen blijkt uit het feit dat laatstgenoemde ook is opgekomen tegen het primaire besluit. Het contractuele belang van eiseres is dan ook aan te merken als een afgeleid belang dat niet rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Verweerder heeft eiseres terecht niet-ontvankelijk in haar bezwaar verklaard.
4. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, voorzitter, en mr. E. Lunenberg en
mr. S.A. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 22 januari 2021.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak de ondertekenen.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.