ECLI:NL:RBROT:2021:4624

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
8939755 VZ VERZ 20-20479
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek strandt op opzegverbod tijdens ziekte, geen sprake van uitzondering van artikel 7:671b lid 6 sub a en b BW

In deze zaak heeft de vereniging voor Christelijk Voortgezet Onderwijs te Rotterdam (CVO) een ontbindingsverzoek ingediend tegen een docente, hierna aangeduid als [verweerster], die sinds 1 augustus 2013 in dienst is. De arbeidsovereenkomst is voor onbepaalde tijd en de docente is sinds 20 juli 2020 volledig arbeidsongeschikt. CVO heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst gebaseerd op een verstoorde arbeidsverhouding, die volgens hen al sinds het schooljaar 2016/2017 bestaat. De kantonrechter heeft de procedure op 9 februari 2021 mondeling behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. CVO heeft aangevoerd dat de verstoorde arbeidsverhouding en het frequent ziekteverzuim van [verweerster] de reden zijn voor het ontbindingsverzoek. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek afstuit op het opzegverbod tijdens ziekte, zoals vastgelegd in artikel 7:670 lid 1 BW. Dit verbod is bedoeld om werknemers te beschermen tegen ontslag tijdens ziekte, en de kantonrechter heeft vastgesteld dat de omstandigheden van de zaak niet voldoen aan de uitzonderingen die in artikel 7:671b lid 6 BW zijn opgenomen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de verstoorde arbeidsverhouding en de ziekmelding van [verweerster] met elkaar verband houden, waardoor het ontbindingsverzoek niet kan worden toegewezen. De kantonrechter heeft het verzoek van CVO afgewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 8939755 VZ VERZ 20-20479
Uitspraak: 26 februari 2021
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de vereniging
VERENIGING VOOR CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS TE ROTTERDAM EN OMSTREKEN, hierna: ‘CVO’,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigden: mrs. H.L.A. Ko en F.H. Buvelot te Rotterdam,
tegen
[verweerster], hierna: ‘ [verweerster] ’,
wonende te [woonplaats verweerster] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. R. de Vos te Rotterdam.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • het op 23 december 2020 ontvangen verzoekschrift, met producties;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de brief van 25 januari 2021 van de gemachtigde van CVO, met productie;
  • de brief van 3 februari 2021 van de gemachtigde van CVO, met producties;
  • de brief van 3 februari 2021 van de gemachtigde van [verweerster] , met productie;
  • de e-mail van 4 februari 2021 van de gemachtigde van CVO, met producties;
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld ter zitting van 9 februari 2021. Aan de zijde van CVO zijn verschenen de heer [naam persoon 1] en mevrouw [naam persoon 2] , met de gemachtigden van CVO. Voorts is [verweerster] in persoon, vergezeld door haar partner, verschenen, met haar gemachtigde voornoemd.
1.3
De gemachtigden van partijen hebben ieder het eigen standpunt mondeling toegelicht, waarbij zij zich beiden hebben bediend van door hen overgelegde pleitnotities, die aan het procesdossier zijn toegevoegd. Ook partijen zelf zijn in de gelegenheid gesteld om een mondelinge toelichting te geven. Van hetgeen (overigens) ter zitting is verhandeld, heeft de griffier aantekening gehouden.
1.4
De datum voor deze uitspraak is door de kantonrechter op heden bepaald.

2..De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld danwel uit de overgelegde producties blijken en anderzijds zijn erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden:
2.1
CVO is een vereniging waaronder zeven scholengemeenschappen ressorteren. Een daarvan is ‘Melanchton’, een christelijke scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs met vestigingen in Rotterdam en Lansingerland. ‘Melanchton Business School’ (‘MBS’), een school voor vmbo, mbo en HGL (‘Het Groene Lyceum’), gevestigd te Bleiswijk, is een van de vestigingen van Melanchton.
2.2
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] , is met ingang van 1 augustus 2013 in dienst getreden van CVO. CVO is haar formeel-juridische werkgever, en Melanchton haar feitelijke werkgever. De arbeidsovereenkomst geldt thans voor onbepaalde tijd.
2.3
De functie van [verweerster] is die van ‘Docent C’ met de vakken tekenen en beeldende vorming, tegen een bruto maandsalaris van € 4.473,-, exclusief 8% vakantietoeslag en 8% eindejaarsuitkering, dit op basis van een voltijds dienstverband van (in verband met de verplichte schoolvakanties) ruim 41 uur per week.
2.4
Op 4 maart 2019 is [verweerster] bevallen van een dochter. Kort na de bevalling was sprake van ‘fluxus post partem’, dat wil zeggen bovenmatig bloedverlies, waardoor [verweerster] een bijna-doodervaring heeft gehad. Na ommekomst van het bevallingsverlof heeft zij haar werkzaamheden voor Melanchton hervat.
2.5
Op 20 juli 2020 heeft [verweerster] zich (laatstelijk) ziekgemeld. Haar (volledige) arbeidsongeschiktheid duurt sindsdien voort.
2.6
In een e-mail van 26 januari 2021 aan [verweerster] heeft de bedrijfsarts (mevrouw [naam persoon 3] ) bevestigd in een Duurzaam Inzetbaarheids Overleg met (mevrouw [naam persoon 2] van) Melanchton te hebben gezegd dat een verstoorde arbeidsverhouding tussen [verweerster] en Melanchton/CVO ervoor zorgt dat de medische klachten aanwezig blijven en dat, mocht deze situatie niet veranderen, zij verwacht dat geen terugkeer van [verweerster] mogelijk is vanwege medische arbeidsongeschiktheid.

3..Het geschil

3.1
CVO heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo. 7:669 lid 1 en 3
primairsub g BW (de g-grond) dan wel
subsidiairsub c BW (de c-grond) dan wel
meer subsidiairsub i BW (de i-grond), met veroordeling van [verweerster] in de kosten van de procedure.
3.2
Ter toelichting op het verzoek heeft CVO onder verwijzing naar de door haar overgelegde veelheid aan producties -naast voormelde feiten en samengevat en voor zover thans van belang- het volgende aangevoerd.
De eerste jaren van het dienstverband was Melanchton tevreden over de door [verweerster] verzorgde lessen, hoewel zij zich al vanaf het tweede jaar bovengemiddeld vaak ziek meldde. Dat laatste zag Melanchton toen als toeval. Echter, gedurende het schooljaar 2016/2017 veranderde de houding en het gedrag van [verweerster] in die zin dat zij zich steeds meer en steeds vaker begon te verzetten tegen Melanchton, haar directie en haar direct leidinggevenden en dat zij steeds vaker ontevreden leek over het gevoerde beleid. Die onvrede is de jaren daarna steeds erger geworden, en wel zodanig dat de situatie onhoudbaar is geworden. [verweerster] lijkt consequent het gevoel te hebben door Melanchton tekort gedaan dan wel benadeeld te worden en dat werkt niet.
Melanchton vindt deze houding van [verweerster] , welke de mogelijkheid tot een goede samenwerking verstoort, onterecht. Zij ziet in [verweerster] een docent die zich, buiten haar lessen om, het liefst zo min mogelijk inzet voor de school, collega’s en leerlingen. Zij verzet zich met regelmaat tegen taken die zij krijgt toebedeeld bovenop haar lestaken dan wel voert zij die (extra) taken zeer summier uit. Voorts is zij bij teamvergaderingen en evenementen vaak niet aanwezig en toont zij nauwelijks interesse in haar collega’s binnen het team van MBS. Een en ander klemt te meer nu [verweerster] zelf juist veel van Melanchton en haar collega’s vraagt. Vanwege haar frequente ziekteverzuim en het veelvuldig opnemen van (zorg)verlof moeten haar collega’s [verweerster] namelijk zeer regelmatig vervangen, hetgeen bij die collega’s tot een verhoogde werkdruk en tot onvrede heeft geleid. Inmiddels hebben de collega’s van [verweerster] aangegeven niet meer met haar te willen samenwerken. Daarnaast is het zo dat zij met haar veelvuldige afwezigheid de continuïteit en de kwaliteit van het onderwijs in gevaar brengt.
Bij herhaling heeft Melanchton [verweerster] aangesproken op haar negatieve dan wel oncollegiale houding en de consequenties van haar veelvuldige afwezigheid voor de school, collega’s en leerlingen. Helaas heeft dit niet tot verandering of zelfs maar tot bewustwording van haar gedrag geleid. Uiteindelijk heeft er vanwege de moeizame samenwerking en het veelvuldig ziekteverzuim in de periode van 5 november 2019 tot en met 15 juli 2020 een mediationtraject plaatsgevonden. De acht gesprekken die in dat kader zijn gevoerd, hebben tot de conclusie geleid dat de verschillen onoverbrugbaar zijn.
CVO/Melanchton ziet daarom geen andere mogelijkheid dan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken, primair wegens een verstoorde arbeidsverhouding, subsidiair wegens het bij regelmaat niet kunnen verrichten van de bedongen arbeid als gevolg van ziekte of gebreken en meer subsidiair op de cumulatiegrond.
In dit geval staat het opzegverbod bij ziekte niet in de weg aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, nu (a) het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft (artikel 7:671b lid 6 sub a BW), dan wel (b) sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van [verweerster] behoort te eindigen (artikel 7:671b lid 6 sub b BW).
Het is (ad a) namelijk zo dat de verstoorde arbeidsverhouding zich al vanaf het schooljaar 2016/2017 heeft ontwikkeld en deze in het schooljaar 2019/2020 heeft geculmineerd in de in een gesprek van 12 maart 2020 aan [verweerster] gedane mededeling dat Melanchton de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen. Die wens bestond dus al ver voordat zij tot het indienen van onderhavige verzoek overging. Vanwege de verstoorde arbeidsverhouding hebben partijen in de periode van 28 november 2019 tot 15 juli 2020 een mediationtraject doorlopen en ondanks dit langdurige traject van in totaal acht mediationsessies kwamen partijen niet tot een oplossing. Daags na de laatste sessie meldde [verweerster] zich ziek. Aanvankelijk wilde Melanchton wachten met het indienen van dit ontbindingsverzoek totdat [verweerster] hersteld was, maar toen na maanden bleek dat er geen vooruitgang in het herstel was en de bedrijfsarts bovendien aangaf dat voortzetting van het dienstverband het herstel van [verweerster] belemmerde, heeft Melanchton besloten dit verzoek ondanks de voortdurende arbeidsongeschiktheid van [verweerster] in te dienen, zoals zij al voor de ziekmelding voornemens was te doen. Er is dus geen sprake van een verband tussen het verzoek de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding en de ziekmelding van 20 juli 2020.
Voorts is (ad b) hier sprake van zulke omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst in het belang van [verweerster] dient te eindigen. Haar gezondheidstoestand lijkt immers alleen maar te verslechteren door het in stand laten van de arbeidsovereenkomst en in zo’n geval kan de kantonrechter toch overgaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. In dit verband heeft Melanchton opgemerkt dat de bedrijfsarts (mevrouw [naam persoon 3] ) meerdere keren heeft aangegeven dat de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] het gevolg is van de verstoorde arbeidsverhouding. Nu een langdurig mediationtraject partijen niet dichter bij elkaar heeft gebracht, lijkt het niet aannemelijk dat de arbeidsverhoudingen ooit nog zullen normaliseren. Het voorzetten van het dienstverband zal het herstel van [verweerster] naar verwachting van de bedrijfsarts niet bevorderen, zo heeft zij tijdens het Duurzaam Inzetbaarheids Overleg aan Melanchton medegedeeld, en ook, naar Melanchton heeft begrepen, aan [verweerster] . Ook hierom dient het opzegverbod te worden gepasseerd.
3.3
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat primair strekt tot afwijzing van het verzoek. Subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, meent [verweerster] dat haar een transitievergoeding van € 13.548,22 bruto dient te worden toegekend en indien de arbeidsovereenkomst op de i-grond wordt ontbonden, een additionele vergoeding van 0,5 keer de transitievergoeding. Ingeval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient haar voorts een billijke vergoeding van € 225.779,55 bruto te worden toegekend, al genoemde bedragen vermeerderd met wettelijke rente. Bij wege van nevenverzoek heeft [verweerster] verzocht om CVO te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 6.117,76 aan juridische kosten, vermeerderd met wettelijke rente en in alle gevallen dient CVO volgens [verweerster] in de kosten van de procedure te worden veroordeeld.
3.4
Op hetgeen [verweerster] daartoe naar voren heeft gebracht en op hetgeen CVO (mede in reactie daarop) overigens heeft aangevoerd, wordt hierna, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1
Het meest verstrekkende verweer van [verweerster] betreft haar standpunt dat het in artikel 7:670 lid 1 BW neergelegde opzegverbod tijdens ziekte (reeds) aan toewijzing van de door CVO verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat en dat geen sprake is van de wettelijke ‘escapes’ van artikel 7:671b lid 6 sub a en b BW.
4.2
De kantonrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat [verweerster] vanaf 20 juli 2020 onverminderd volledig arbeidsongeschikt is. Het in artikel 7:670 lid 1 BW neergelegde opzegverbod tijdens ziekte, dat er mede toe strekt de werknemer te vrijwaren van de psychische druk die een ontslagaanzegging tijdens zijn ziekte kan veroorzaken in relatie tot het gegeven dat de werknemer soms minder goed toegerust is om verweer te voeren tijdens ziekte en daarnaast in ieder geval voortkomt uit het besef dat een werknemer in die positie te kampen zal hebben met (extra) problemen bij het verwerven van andere arbeid in een periode waarin sprake is van fysieke dan wel psychische belemmeringen, is dan ook van toepassing. Dat is door CVO overigens ook niet bestreden.
4.3
In afwijking van deze hoofdregel kan een ontbindingsverzoek toch toegewezen worden indien, zo bepaalt artikel 7:671b lid 6 sub a en b BW, (a) het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft, dan wel (b) er sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer behoort te eindigen. Volgens CVO doen in dit geval beide uitzonderingen zich voor, hetgeen door [verweerster] is bestreden.
4.4
Volgens CVO is de hiervoor met a geduide uitzondering van toepassing, nu het door haar (op de g-grond) gedane verzoek gebaseerd is op de verstoorde arbeidsverhouding die zich vanaf het schooljaar 2016/2017 heeft ontwikkeld en heeft geculmineerd in een door haar op 12 maart 2020 aan [verweerster] gedane mededeling dat zij de arbeidsovereenkomst tussen partijen wilde beëindigen. Uit het door [verweerster] als productie 1 overgelegde behandelplan van 30 november 2020 van klinisch psycholoog [naam persoon 4] blijkt echter dat [verweerster] is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en dat haar bijna-doodervaring na haar bevalling in 2019 en de spanningen op het werk die tot een uitval en een mogelijk ontslag hebben geleid, daarbij luxerend waren, dat wil zeggen de druppels waren die de emmer op geestelijk gebied hebben doen overlopen. Volgens de in dit behandelplan opgenomen probleembeschrijving is voor [verweerster] de werksituatie de toonaangevende factor geweest, en dan met name de wijze waarop zij is behandeld in het in 2019 en 2020 doorlopen mediationtraject. In dat verband heeft [verweerster] ook gemotiveerd uiteengezet dat de bedrijfsarts die mediation in 2019 naar aanleiding van door [verweerster] ontwikkelde stressgerelateerde klachten heeft geadviseerd teneinde de -als gevolg van een tussen partijen gerezen geschil omtrent de jaartaak en de samenloop van ouderschapsverlof en vakantie- verstoorde arbeidsrelatie te herstellen, terwijl CVO het mediationtraject vanaf het begin daarvan in haar optiek heeft aangegrepen om op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan te sturen. CVO heeft in reactie hierop betwist dat dit haar insteek bij het mediationtraject is geweest. Daargelaten de vraag of partijen over en weer in het mediationtraject een serieuze poging hebben gedaan om de verstoorde verhouding te normaliseren, overweegt de kantonrechter dat op grond van het hiervoor overwogene niet gezegd kan worden dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod tijdens ziekte betrekking heeft.
4.5
Evenmin kan de kantonrechter CVO volgen in haar standpunt dat de hiervoor met b geduide uitzondering op het opzegverbod tijdens ziekte zich hier voordoet om reden dat het langdurige mediationtraject partijen niet dichter bij elkaar heeft gebracht en het voortzetten van de arbeidsovereenkomst volgens mededeling van bedrijfsarts [naam persoon 3] het herstel van [verweerster] niet zal bevorderen. In verband daarmee wordt overwogen dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het opzegverbod tijdens ziekte kan worden gepasseerd in het -uitzonderlijke- geval dat er sprake is van omstandigheden van dien aard dat de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer dient te eindigen. Daarbij is als voorbeeld gegeven de zieke werknemer wiens gezondheidstoestand door het in stand laten van de arbeidsovereenkomst alleen maar verslechtert. Op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, kan echter niet de conclusie worden getrokken dat zulk een uitzonderlijk geval zich hier voordoet. Uit het hiervoor al besproken behandelplan van klinisch psycholoog [naam persoon 4] blijkt dat een van de doelen van de door haar in te zetten behandeling terugkeer naar het werk is, terwijl de kantonrechter in de hierboven onder 2.6 aangehaalde e-mail van bedrijfsarts [naam persoon 3] voorts leest dat, anders dan door CVO is voorgesteld, zij, gelijk -naar de kantonrechter begrijpt- overigens [verweerster] zelf, een terugkeer van [verweerster] naar de werkvloer mogelijk acht mits er adequate actie wordt ondernomen teneinde de verstoorde arbeidsverhouding te herstellen.
4.6
Het voorgaande leidt de kantonrechter tot de slotsom dat de door CVO verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst reeds afstuit op het opzegverbod tijdens ziekte, zodat aan een inhoudelijke beoordeling van de door haar aangevoerde redelijke gronden niet wordt toegekomen.
4.7
De kantonrechter ziet in hetgeen [verweerster] daartoe (onder punt 131 e.v. van het verweerschrift) naar voren heeft gebracht (te weten dat het volgens haar reeds vanaf februari 2020 nodig was om een advocaat in te schakelen teneinde uit de impasse van het issue inzake de jaartaak en de samenloop tussen ouderschapsverlof en vakantie te komen en dat ook nadien de bijstand van die advocaat en haar aanwezigheid bij de laatste twee mediationgesprekken noodzakelijk was), onvoldoende grond om CVO, naast het bedrag dat zij reeds aan [verweerster] heeft vergoed, te veroordelen de door [verweerster] gestelde advocaatkosten over de periode van februari 2020 tot de datum van indiening van het verzoekschrift te vergoeden wegens het door haar gestelde slecht werkgeverschap. In verband daarmee overweegt de kantonrechter dat het enkele feit dat CVO in die periode het ter zake door de VO-raad, een belangenorganisatie van schoolbesturen en scholen, ingenomen standpunt volgde en niet direct ‘omging’ door een andersluidende beslissing van de kantonrechter te Utrecht in een geschil tussen andere partijen, nog niet meebrengt dat zij daarom als slecht werkgever jegens [verweerster] heeft gehandeld en daarom zou zijn gehouden haar advocaatkosten te vergoeden, terwijl overigens (vanwege de tussen partijen afgesproken geheimhouding) niet duidelijk is geworden waarom het noodzakelijk was dat de advocaat van [verweerster] aanschoof bij de laatste twee mediationgesprekken en waarom CVO de daarmee gemoeide kosten zou moeten vergoeden. Het ter zake door [verweerster] gedane nevenverzoek wordt dan ook afgewezen.
4.8
Bij deze uitkomst past dat CVO in de kosten van de procedure wordt veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
 wijst het door CVO verzochte af;
 wijst het door [verweerster] gedane nevenverzoek af;
 veroordeelt CVO in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 961,- aan salaris voor haar gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654