ECLI:NL:RBROT:2021:4621

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
C/10/609819 /HA ZA 20-1200
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van een overeenkomst tot koop en bouw van een woning met betrekking tot niet uitgevoerde werkzaamheden en schadevergoeding

In deze zaak vorderen [persoon A] en [persoon B] dat de rechtbank [bedrijf D] en [persoon E] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van schadevergoeding wegens tekortkomingen in de uitvoering van een overeenkomst tot de bouw van een woning. De overeenkomst, gesloten op 28 november 2018, betrof de bouw van een houten woning door [bedrijf D], die als agent van Honka in Nederland optrad. De eisers stellen dat [bedrijf D] niet alle overeengekomen werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat de geleverde materialen niet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat [bedrijf D] in verzuim is geraakt en dat de eisers recht hebben op schadevergoeding voor niet uitgevoerde werkzaamheden en herstelkosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [persoon E] geen partij is bij de overeenkomst, waardoor vorderingen tegen hem zijn afgewezen. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar een rol voor het nemen van akten door beide partijen om de schadeposten nader te specificeren. De beslissing is genomen op 26 mei 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/609819 / HA ZA 20-1200
Vonnis van 26 mei 2021
in de zaak van

1..[persoon A] ,

2.
[persoon B],
beiden wonende te [woonplaats C] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.P. Groen te Hoorn,
tegen
1.de gewone commanditaire vennootschap naar Belgisch recht
[bedrijf D],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats D] ( [land D] ),
2.
[persoon E],
wonende te [woonplaats E] ( [land E] ),
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R.W.J.L. Loonen te Heerlen.
Partijen zullen hierna [persoon A] , [persoon B] , [bedrijf D] en [persoon E] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 november 2020, met 33 producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en conclusie van eis in reconventie, met 9 producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte vermeerdering van eis, met producties 34 en 35;
  • de pleitaantekeningen van [persoon A] en [persoon B] voor de mondelinge behandeling;
  • de mondelinge behandeling op 20 april 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[persoon A] en [persoon B] hebben in 2018 besloten een houten woning van Honka, een bedrijf gevestigd in Finland, te laten bouwen.
2.2.
[bedrijf D] houdt zich onder meer bezig met het bouwen van woningen en was de agent van Honka in België en Nederland. [persoon E] is vennoot van [bedrijf D] .
2.3.
Op 28 november 2018 hebben [persoon A] en [persoon B] met (in ieder geval) [bedrijf D] een overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst). In de overeenkomst is onder meer het volgende vermeld.
“LASTENBOEK
Voor de bouw van een nieuwbouwwoning in massieve logs
van Honka - Finland
Type KUNNAS
BOUWPLAATS: Numansdorp - Nederland
BOUWHEER: [persoon B] en [persoon A]
DD. 28.11.18
[bedrijf D] (…) [adres]
Tel. (…) [e-mailadres] — [domeinnaam]
(…)
4. Afwerken gipskarton
De binnenwanden (…)
Klaar voor de schilder. Materialen zijn inbegrepen. Werkuren voor de plaatsing niet.
(…)
11.3
Levering- en Afwerktermijnen
Bij betaling van het voorschot in week 48 kan er levering gebeuren in week 17-2019 en zal de opbouw meteen aanvangen.
Wanneer er factoren in het spel zijn waar wij geen invloed op hebben zoals:
(…)
Dan vervalt de uiteindelijke opleverdatum.
(…)
12.4
Niet in onze prijs inbegrepen – Ten laste van de bouwheer:
BTW, bouwtaksen en eventuele waarborgen opgelegd door openbare instanties.
Aansluiting op de openbare riolering en aansluiting van de nodige nutsvoorzieningen
Schilderwerken – Grondnivelleringen rondom de woning
Keuring water / elektriciteit / riolering
Verdere tuinafwerking
Kosten architect
Kosten veiligheidscoördinator
Kosten EPB-verslaggever
Extra kosten met betrekking tot de afbraak of ontbossing.
Blowerdoortest of ventilatie test
(…)
12.15
Prijzen en betalingsschijven
* Materialen zoals hierboven beschreven.
TOTAALPRIJS exclusief Btw: €168.500 af fabriek.
De prijs is vast en niet geïndexeerd indien de werken aanvangen binnen de 12 maanden vanaf opmaakdatum van de getekende bestelling. De facturatie van de woning geschiedt op volgende wijze:
15% excl Btw bij ondertekening van het contract
85% excl. BTW bij bestelling in de fabriek en het vastleggen (reserveren) van een productie week (…)
* Montage
TOTAALPRIJS exclusief Btw variërend tussen de € 30.000 en € 45.000 afhankelijk van de werkuren welke dagelijks zullen worden genoteerd.
50% excl btw bij aanvang van de montage (van het minimum bedrag)
Wekelijkse facturatie volgens vorderingsstaat.”
2.4.
Bij brief van 21 november 2019 hebben [persoon A] en [persoon B] aan [bedrijf D] en [persoon E] laten weten dat een factuur van € 13.002,- niet zal worden voldaan. [persoon A] en [persoon B] vinden dat zij geen transportkosten zijn verschuldigd en dat het geleverde werk niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. [persoon A] en [persoon B] hebben [bedrijf D] gesommeerd deze gebreken te herstellen en een aantal werkzaamheden te verrichten.
2.5.
Bij brief van 10 december 2019 heeft (de toenmalige advocaat van) [bedrijf D] afwijzend gereageerd op de brief van 21 november 2019. Daarna hebben partijen afspraken gemaakt over voortzetting van de werkzaamheden en betaling van de facturen. Als onderdeel van deze afspraken hebben [persoon A] en [persoon B] de kosten van het transport van de bouwmaterialen vanuit Finland voldaan, met handhaving van hun standpunt dat zij deze kosten niet verschuldigd zijn.
2.6.
Bij brief van 11 maart 2020 heeft de toenmalige rechtsbijstandsverlener van [persoon A] en [persoon B] de toenmalige advocaat van [bedrijf D] als volgt bericht.

Werkzaamheden niet afgerond
Tussen partijen is op 28 november 2018 een overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de bouw van een nieuwbouwwoning in massieve logs van Honka, type Kunnas. Partijen hebben eerder een juridisch geschil gehad, echter leek het erop dat na goed overleg partijen alsnog met elkaar verder konden. De werkzaamheden zouden binnen circa een maand afgerond zijn, cliënten moeten nu helaas constateren dat de werkzaamheden nog steeds niet zijn afgerond.
Meer specifiek betreft het de volgende punten:
- Afwerken van de buitengevel planken en hoeken, de hoeken zijn nog niet afgewerkt;
- Er zijn nog geen ventilatieopeningen gemaakt in de buitengevel;
- Plaatsen binnendeuren nog niet afgerond;
- Leuning terras nog niet geplaatst;
- Dakoversteken nog niet volledig afgewerkt;
- Isolatieplaten voor de vloer op eigen initiatief aangekocht;
- Plaatsen trap;
- Levering van 5 deuren met 3 punt sluiting;
- Levering van raamhendels met slot;
- Plaatsen terrassen;
- Afwerking onderkant deuren;
- Afwerking sierlijsten;
- Plaatsing binnendeuren;
- Lijst ovb van eventuele aanvullingen.
Opschorting
Op grond van het bepaalde in artikel 6:52 Burgerlijk Wetboek schorten cliënten hun betaling op.
Sommatie
Middels dit schrijven stel ik uw cliënt in gebreke en sommeer ik hem om binnen uiterlijk 5 dagen na heden schriftelijk te bevestigen dat de werkzaamheden uiterlijk 25 maart 2020 afgerond zullen zijn.
Verzuim
Bij gebreke van vorenstaande komt uw cliënt in verzuim te verkeren, cliënten vorderen alsdan geen nakoming meer, maar vervangende schadevergoeding. In dat geval zullen cliënten de werkzaamheden door een andere partij uit laten voeren. Namens cliënten stel ik uw cliënt hierbij tevens aansprakelijk voor alle geleden en nog te lijden schade.”
2.7.
Bij brief van 30 maart 2020 heeft de toenmalige rechtsbijstandsverlener van [persoon A] en [persoon B] de toenmalige advocaat van [bedrijf D] als volgt bericht.
“Op mijn brief van 11 maart jl. heb ik tot op heden geen reactie ontvangen. Van cliënten heb ik vernomen dat uw cliënt op vrijdag 20 maart jl. al zijn gereedschap heeft opgehaald. Hieruit maak ik op dat uw cliënt niet meer voornemens is om de overeengekomen werkzaamheden af te ronden.
Verzuim
Uw cliënt heeft voldoende kansen gehad om het werk conform de overeenkomst af te ronden. Nu er niet binnen de in mijn voorgaande brief genoemde termijn over is gegaan tot het uitvoeren van de (herstel)werkzaamheden is uw cliënt in verzuim komen te verkeren.
Cliënt maakt aanspraak op vervangende schadevergoeding conform artikel 6:87 BW
Nu uw cliënt in verzuim is, heeft cliënt het recht om de herstelwerkzaamheden door een derde te laten uitvoeren. Dit betekent dat cliënt de kosten van de herstelwerkzaamheden op uw cliënt verhaalt.
Cliënten vorderen daarom niet langer nakoming van de overeenkomst, maar vervangende schadevergoeding conform het bepaalde in artikel 6:87 BW.
Schadebedrag
Als gevolg van het niet afronden van de werkzaamheden door uw cliënt lijden cliënten schade. De schade bestaat uit de kosten om de werkzaamheden door een derde uit te laten voeren, alsmede de vertragingsschade. De woning zou binnen 1 maand gereed zijn, inmiddels zijn we nu bijna 1 jaar verder. Ter vaststelling van het schadebedrag zullen cliënten een offerte op laten stellen. Ik informeer u nader over de hoogte van het schadebedrag zodra cliënten een offerte hebben ontvangen.”
2.8.
Op 11 augustus 2020 heeft TOP Expertise B.V. (hierna: TOP) op verzoek van [persoon A] en [persoon B] een rapport uitgebracht. Hierin is onder meer het volgende vermeld.
“Aan de hand van uw onderzoeksvragen kunnen wij u als volgt informeren.
1. Zijn alle werkzaamheden die vallen binnen de overeenkomst uitgevoerd?
Wij moeten vaststellen dat niet alle werkzaamheden volgens de overeenkomst zijn uitgevoerd.
2. Zo nee, welke werkzaamheden zijn er niet uitgevoerd?
De buitenhoeken van de woning en de erkers zijn niet overal afgewerkt, zie foto 1 en 2 van de fotobijlage. Wederpartij is van oordeel dat deze afwerking niet tot de overeenkomst behoort. Wij zijn van mening dat een dergelijke afwerking sowieso tot de basis behoort voor een waterdichte gevel, echter deze afwerking staat ook op de tekening, zie nummer 1 en 2 op de geveltekening.
De boeiboorden van de erkers ontbreken, zie foto 3. Wederpartij is van oordeel dat deze afwerking niet tot de overeenkomst behoort. Wij zijn van mening dat een dergelijke afwerking sowieso tot de basis behoort, echter deze afwerking staat ook op de tekening, zie nummer 3 op de geveltekening.
Het terras op de eerste verdieping is niet voorzien van een leuning en een hekwerk, zie foto 4. De materialen zijn wel geleverd en op de bouwlocatie aanwezig. Wederpartij is van oordeel dat deze afwerking niet tot de overeenkomst behoort. Wij zijn van mening dat deze afwerking tot de basis behoort. Vanwege valgevaar voldoet de woning nu niet aan de eisen zoals gesteld in het Bouwbesluit. De leuning en het hekwerk is op tekening aangegeven, zie nummer 4 op de geveltekening.
De houten terrassen rondom de woning zijn niet aangebracht, de materialen zijn wel geleverd. Wederpartij is van oordeel dat het aanbrengen van de terrassen niet tot de overeenkomst behoort. De terrassen zijn zowel op de plattegrondtekening als op de geveltekening aangegeven, zie nummer 5.
De vijf buitendeuren zijn voorzien van een enkele sluiting. De wederpartij is van oordeel dat een enkele sluiting is overeengekomen. De sloten voldoen ons inziens niet aan het geldend Bouwbesluit. (…) Om (…) te voldoen, moeten meerpuntssluitingen worden aangebracht.
Omdat de huidige deuren niet geschikt zijn voor meerpuntssluitingen, moeten nieuwe deuren worden geleverd.
De gebreken zoals omschreven bij de buitendeuren gelden ook voor de draairamen. In verband met inbraakwerendheid moeten ook de draairamen voorzien zijn van meerpuntssluitingen.
(…)
De naad tussen de wanden en de plafonds zijn niet afgewerkt met plintlijsten, zie foto 5 t/m 7. Wederpartij geeft aan dat deze plintlijsten niet in de overeenkomst staan en dat hij de plafonds uit coulance heeft aangebracht. De plafonds zijn geen onderdeel van de overeenkomst, aldus wederpartij.
Ons inziens behoren de plafonds en de afwerking daarvan tot de overeenkomst. Op de ontvangen contracttekening met nummer 9303018 d.d. 21 december 2018 en wijzigingsdatum 3 juli 2019 staat bij de opbouw van de dakconstructie omschreven ‘sealing panel’ (plafondplaten). De plafonds behoren derhalve tot de overeenkomst. Met het aanbrengen van de plafonds behoort de afwerking daar onderdeel van te zijn.
3. Welke kosten zijn er aan verbonden om deze werkzaamheden alsnog uit te laten voeren?
De kosten om de werkzaamheden te voltooien, ramen wij volgens onderstaande specificatie op € 23.623,-- inclusief btw:
- Leveren en plaatsen lijsten op buitenhoeken € 1.920,--
- Aanbrengen dakoverstekken erkers - 2.400,--
- Plaatsen hek en leuning terras verdieping - 2.880,--
- Plaatsen terrassen om de woning - 4.800,--
- Leveren en aanbrengen meerpuntssluiting 5 deuren - 5.383,--
- Leveren en aanbrengen meerpuntssluiting draairamen - 4.500,--
- Plinten plaatsen tussen plafonds en wanden
- 1.740,--
Totaal inclusief btw € 23.623.--
(…)
7. Constateert u gebreken met betrekking tot het uitgevoerde werk?
Wij constateren gebreken aan het uitgevoerde werk.
8. Zo ja, kunt u de gebreken omschrijven?
De trap naar de eerste verdieping is niet deugdelijk ingemeten en niet deugdelijk geplaatst. De trap sluit aan de bovenzijde niet aan op de verdiepingsvloer, zie foto 8. Op de begane grond staat de trapspil exact voor de lichtschakelaar, zie foto 9. De trap moet ons inziens worden vervangen.
De binnenkozijnen zijn wel geplaatst, maar niet afgewerkt, zie foto 10. De kozijnen moeten worden gecompleteerd.
Vanwege verkeerde informatie van wederpartij inzake de maat van de fundering, is de woning hoger geplaatst dan voorzien en hebben uw cliënten kosten moeten maken om de vloer circa 100 mm op te hogen. Cliënten verhalen deze kosten op wederpartij.
Vanwege de hogere plaatsing zijn de buitenkozijnen ook hoger geplaatst en sluiten niet aan op de terrassen, zie foto 11. De kozijnen moeten aan de onderzijde extra afgewerkt worden.
In een slaapkamer zijn de plafondlatten niet goed aangebracht, de plafondlatten komen los en staan bol, zie foto 12. Het plafond moet worden hersteld.
(…)
De binnen- en buitendeurendeuren, waarin het glas tot de vloer doorloopt, zijn niet voorzien van veiligheidsglas.
(…) om aan (…) het Bouwbesluit te voldoen, moeten de kozijnen worden voorzien van letselveilig glas (gelaagd glas).
De stalen ondersteuningsconstructie onder de buitenpilaren zijn niet deugdelijk bevestigd met vier bouten, zie foto 13. De platen moeten óf worden vastgelast óf worden voorzien van bouten.
De onderlinge gevelaansluitingen op het achterbalkon zijn niet deugdelijk gemaakt, zie foto 14, 15 en 16. Rondom deze aansluitingen moeten aftimmeringen worden aangebracht.
Enkele dakpannen zijn beschadigd langs de randen, zie foto 17. De beschadigde dakpannen moeten worden vervangen.
Op enkele locaties ontbreken de ondervorsten, zie foto 18. De ontbrekende ondervorsten moeten alsnog aangebracht worden.
(…)
11. Kunt u aangeven hoeveel de herstelkosten als dan bedragen?
De herstelkosten voor de vastgestelde gebreken ramen wij volgens onderstaande specificatie op € 9.420,-- inclusief btw:
- Vervangen trap naar eerste verdieping € 2.500,--
- Afwerken binnenkozijnen - 640,--
- Verrekenen vloerophoging - 1.000,--
- Herstellen plafond slaapkamer - 270,--
- Gevelkozijnen aan de onderzijde verlengen - 400,--
- Woning voorzien van letselveilig glas - 2.600,--
- Stalen poten onder de pilaren bevestigen - 280,--
- Aanbrengen ontbrekende ondervorsten - 140,--
- Vervangen beschadigde dakpannen - 450,--
- Openingen in de gevels afwerken - 600,--
- Aanpassen kilgoten
- 540,--
Totaal inclusief btw € 9.420,--”
2.9.
Bij brief van 17 augustus 2020 heeft de toenmalige rechtsbijstandverlener van [persoon A] en [persoon B] het rapport van TOP aan de toenmalige advocaat van [bedrijf D] en [persoon E] toegezonden en verzocht/gesommeerd de gestelde schade en de kosten van het rapport van TOP binnen veertien dagen te voldoen. Dat is niet gebeurd.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[persoon A] en [persoon B] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [bedrijf D] en [persoon E] hoofdelijk veroordeelt om aan [persoon A] en [persoon B] te betalen:
€ 39.693,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2020, althans een bedrag dat de rechtbank redelijk acht;
€ 18.634,14 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2020 (datum dagvaarding), althans een bedrag dat de rechtbank redelijk acht;
€ 3.025,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf (naar tijdens de mondelinge behandeling is verklaard) 1 september 2020 of 11 november 2020, althans een bedrag dat de rechtbank redelijk acht;
€ 1.298,18 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2020 of 11 november 2020, althans een bedrag dat de rechtbank redelijk acht.
3.2.
[persoon A] en [persoon B] leggen aan vordering A ten grondslag dat [bedrijf D] en [persoon E] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verbintenissen uit de overeenkomst. Hierdoor hebben [persoon A] en [persoon B] € 39.693,- aan schade geleden, namelijk € 23.623,- wegens niet uitgevoerde werkzaamheden, € 9.420,- wegens herstelwerkzaamheden en € 6.650,- aan kosten voor vervangende huisvesting. De gevorderde ingangsdatum van de wettelijke rente houdt verband met de brief van 11 maart 2020.
Aan vordering B leggen [persoon A] en [persoon B] onverschuldigde betaling ten grondslag. Het gevorderde bedrag is het bedrag dat zij aan [bedrijf D] hebben betaald, verminderd met het bedrag waarop [bedrijf D] volgens [persoon A] en [persoon B] recht heeft.
Vordering C betreft de kosten van het rapport van TOP en vordering D buitengerechtelijke incassokosten. De primair gevorderde ingangsdatum van de wettelijke rente houdt in beide gevallen verband met het verstrijken van de in de sommatiebrief van 17 augustus 2020 gestelde termijn van veertien dagen.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [persoon A] en [persoon B] verklaard dat zij ook aanspraak maken op veroordeling van [bedrijf D] en [persoon E] in de proceskosten; zij zijn vergeten dit onderdeel van hun oorspronkelijke vorderingen mee te nemen in hun akte vermeerdering van eis.
3.3.
[bedrijf D] en [persoon E] betwisten sommige feitelijke stellingen die [persoon A] en [persoon B] aan hun vorderingen ten grondslag leggen en zij voeren verweer. [bedrijf D] en [persoon E] concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [persoon A] en [persoon B] in hun vorderingen althans tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van [persoon A] en Broere in de proceskosten en de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[bedrijf D] en [persoon E] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [persoon A] en [persoon B] veroordeelt om binnen veertien dagen na het vonnis € 12.311,75 aan arbeidskosten en € 917,18 aan kosten voor dakpannen betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de factuurdata tot aan de dag van volledige betaling, met veroordeling van [persoon A] en [persoon B] in de proceskosten en de nakosten.
3.6.
Aan hun vorderingen leggen [bedrijf D] en [persoon E] ten grondslag nakoming van de betalingsverbintenissen van [persoon A] en [persoon B] uit de overeenkomst.
3.7.
[persoon A] en [persoon B] betwisten sommige feitelijke stellingen die [bedrijf D] en [persoon E] aan hun vorderingen ten grondslag leggen zij voeren verweer. [persoon A] en Breuren concluderen tot afwijzing van die vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [bedrijf D] en [persoon E] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als niet binnen veertien dagen na het vonnis aan deze veroordeling wordt voldaan, uitvoerbaar bij voorraad.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie en reconventie

algemeen
4.1.
De rechtbank is met partijen van oordeel dat in deze zaak de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en Nederlands recht van toepassing is.
4.2.
De vorderingen in conventie en reconventie worden vanwege hun samenhang deels gezamenlijk beoordeeld.
4.3.
[bedrijf D] en [persoon E] hebben tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen (wat zij zien als) een eiswijziging. De rechtbank heeft dit bezwaar tijdens de mondelinge behandeling verworpen, omdat de eiswijziging (als daar al sprake van is) niet zodanig laat in de procedure is ingebracht en niet zodanig ingrijpend is dat zij in strijd moet worden geacht met de goede procesorde. [bedrijf D] en [persoon E] zijn tijdens de mondelinge behandeling in staat gebleken om daarop adequaat te reageren. De rechtbank doet daarom recht op de eis zoals geformuleerd in de akte vermeerdering van eis. Dat daarin geen veroordeling in de proceskosten is gevorderd is niet relevant, omdat de rechtbank die kosten ook ambtshalve moet vaststellen.
de vorderingen van en tegen [persoon E]
4.4.
[persoon A] en [persoon B] leggen aan hun vorderingen tot hoofdelijke veroordeling van [bedrijf D] en [persoon E] ten grondslag dat zij een overeenkomst hebben gesloten met [persoon E] , die als vennoot mede handelde namens [bedrijf D] . Volgens [persoon A] en [persoon B] is zowel [persoon E] als [bedrijf D] partij bij de overeenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [bedrijf D] en [persoon E] dit in reactie op de akte vermeerdering van eis betwist en zich op het standpunt gesteld dat [persoon A] en [persoon B] uitsluitend met [bedrijf D] hebben gecontracteerd.
4.5.
Bij de uitleg van de overeenkomst komt het aan op de betekenis die de partijen bij deze overeenkomst in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex)).
4.6.
In de overeenkomst is uitsluitend [bedrijf D] genoemd als partij, niet (ook) [persoon E] . De tekst van de overeenkomst biedt dan ook geen steun voor de stelling van [persoon A] en [persoon B] dat [persoon E] partij is bij de overeenkomst. Dat [persoon A] en [persoon B] met [persoon E] contact hebben gehad over het sluiten en de uitvoering van de overeenkomst, betekent nog niet dat hij partij is bij de overeenkomst. [persoon A] en [persoon B] hebben niet gesteld dat het ongebruikelijk is dat een gewone commanditaire vennootschap naar Belgisch recht in situaties als deze wordt vertegenwoordigd door haar vennoot. Evenmin hebben zij andere feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [persoon E] partij is bij de overeenkomst. Dat de overeenkomst is gesloten voordat [bedrijf D] is ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen, neemt niet weg dat [bedrijf D] volgens de overeenkomst tijdens het sluiten daarvan al een bestaande onderneming was met een bezoekadres, telefoonnummer, e-mailadres en website. Dat [bedrijf D] voorafgaand aan haar inschrijving geen overeenkomsten kon sluiten (en dat [persoon E] om die reden als contractpartij moet worden aangemerkt), hebben [persoon A] en [persoon B] ook niet onderbouwd gesteld.
Voor zover een eventuele veroordeling van [bedrijf D] feitelijk tot gevolg zou hebben dat [persoon E] als vennoot (al dan niet via [bedrijf D] ) gehouden is tot betaling, maakt dat hem nog geen partij bij de overeenkomst.
4.7.
De conclusie is dat [persoon E] geen partij is bij de overeenkomst. [persoon A] en [persoon B] hebben niet gemotiveerd gesteld dat voor [persoon E] persoonlijk desondanks verbintenissen voortvloeien uit de overeenkomst. Hierop stuit hun vordering A af voor zover die is gericht tegen [persoon E] .
Uit de gedingstukken blijkt dat het steeds [bedrijf D] is geweest dat heeft gefactureerd en dat in voorkomende gevallen ook steeds namens [bedrijf D] is gesommeerd. [persoon A] en [persoon B] stellen ook niet dat zij onverschuldigde betalingen hebben verricht aan [persoon E] . Vordering B van [persoon A] en [persoon B] is dan ook evenmin toewijsbaar jegens [persoon E] .
Hieruit vloeit voort dat ook de overige vorderingen van [persoon A] en [persoon B] , die zijn afgeleid van hun vorderingen A en B, niet toewijsbaar zijn jegens [persoon E] .
4.8.
Voor zover de vorderingen in reconventie slagen, kan dat gelet op het voorgaande alleen gelden voor de vorderingen van [bedrijf D] en niet voor de vorderingen van [persoon E] . Hij is immers geen partij bij de overeenkomst waarop de vorderingen in reconventie zijn gebaseerd.
4.9.
De conclusie is dat alle vorderingen van [persoon A] en [persoon B] tegen [persoon E] moeten worden afgewezen en dat hetzelfde geldt voor alle tegenvorderingen van [persoon E] .
de overeenkomst, algemeen
4.10.
Uit artikel 12.15 van de overeenkomst volgt dat [persoon A] en [persoon B] de “materialen zoals hierboven beschreven” voor de bouw van de houten woning voor € 168.500,- exclusief BTW “af fabriek” van [bedrijf D] hebben gekocht. De overeenkomst bevat geen opsomming of beschrijving van de materialen die onder de overeenkomst vallen. Voor zover partijen van mening verschillen over de vraag of de levering van bepaalde materialen is overeengekomen, zal de rechtbank die vraag moeten beantwoorden aan de hand van de in 4.5 vermelde maatstaf.
4.11.
Uit artikel 12.15 van de overeenkomst volgt verder dat [bedrijf D] de door [persoon A] en [persoon B] gekochte woning zal monteren/bouwen voor een prijs “variërend tussen de € 30.000 en € 45.000 afhankelijk van de werkuren welke dagelijks zullen worden genoteerd”, eveneens exclusief BTW. De overeenkomst bevat geen (uitputtende) opsomming of beschrijving van de werkzaamheden die al dan niet onder het monteren van de woning moeten worden begrepen. Voor zover partijen van mening verschillen over de vraag of het verrichten van bepaalde werkzaamheden is overeengekomen, zal de rechtbank ook deze vraag moeten beantwoorden aan de hand van de in 4.5 vermelde maatstaf.
4.12.
[persoon A] en [persoon B] zijn met [bedrijf D] een variabel bedrag overeengekomen voor het monteren/bouwen van de woning. Zij verschillen van mening over het antwoord op de vraag of € 45.000,- exclusief BTW het maximaal door [bedrijf D] in rekening te brengen bedrag is voor het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden. Bij de beantwoording van deze vraag neemt de rechtbank in aanmerking dat de overeenkomst is opgesteld door [bedrijf D] . De door haar gebruikte formulering “variërend tussen” wijst in de richting dat € 30.000,- de minimumprijs is en € 45.000,- de maximumprijs. In deze richting wijst ook dat hetzelfde artikel 12.15 vermeldt dat bij aanvang van de montage 50% van “het minimum bedrag” moet worden voldaan. Hiermee kan redelijkerwijs slechts het bedrag van € 30.000,- zijn bedoeld. Als dit het minimumbedrag is en de overeengekomen prijs volgens de door [bedrijf D] opgestelde overeenkomst varieert tussen de € 30.000,- en € 45.000,-, mogen [persoon A] en [persoon B] redelijkerwijs verwachten dat € 45.000,- exclusief BTW de maximumprijs is voor de overeengekomen werkzaamheden en mogen zij [bedrijf D] daar in beginsel aan houden. Bijzondere, niet voor rekening en risico van [bedrijf D] komende omstandigheden zouden weliswaar aanleiding kunnen geven om een hoger bedrag in rekening te brengen, maar het bestaan van dergelijke bijzondere omstandigheden heeft [bedrijf D] niet gesteld.
[bedrijf D] heeft tot op heden € 52.450,- inclusief BTW aan [persoon A] en [persoon B] gefactureerd. Dat is € 45.000,- exclusief BTW, het overeengekomen maximumbedrag.
in conventie
de gestelde schade van € 23.623,- (onderdeel vordering A)
4.13.
[persoon A] en [persoon B] vorderen, met verwijzing naar het rapport van TOP, € 1.920,- vanwege het ten onrechte niet leveren en plaatsen van lijsten op de buitenhoeken en € 2.400,- wegens het ten onrechte niet aanbrengen van dakoverstekken voor de erkers, waarbij TOP opmerkt dat de boeidelen van de erkers ontbreken. Hiermee vorderen zij enerzijds schadevergoeding vanwege het ten onrechte niet leveren van materialen en anderzijds schadevergoeding vanwege het ten onrechte niet verrichten van werkzaamheden.
4.14.
Als door [persoon A] en [persoon B] gemotiveerd gesteld en door [bedrijf D] niet (en in elk geval niet gemotiveerd) betwist staat vast dat [bedrijf D] de in dit verband genoemde materialen niet heeft geleverd en dat deze materialen wel te zien zijn op de bouwtekeningen. [bedrijf D] heeft niet onderbouwd waarom deze materialen, ook al zijn ze zichtbaar op de bouwtekeningen, niet geleverd hoefden te worden als onderdeel van de overeenkomst. Mede bezien in het licht van 4.10 is de rechtbank daarom van oordeel dat [persoon A] en [persoon B] op grond van de overeenkomst aanspraak konden maken op levering van deze materialen. Het niet leveren van deze materialen door [bedrijf D] is dan ook een tekortkoming in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst.
4.15.
Nu [persoon A] en [persoon B] gelet op het voorgaande aanspraak kunnen maken op levering van de betreffende materialen en deze materialen ook zichtbaar zijn op de bouwtekeningen, ligt het in de rede om aan te nemen dat het plaatsen van lijsten op de buitenhoeken en het aanbrengen van dakoverstekken voor de erkers behoort tot de overeengekomen werkzaamheden. [bedrijf D] heeft het tegendeel niet onderbouwd gesteld. Ook het niet verrichten van deze werkzaamheden is dus een tekortkoming van [bedrijf D] in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst. Haar stelling dat in dit verband geen sprake kan zijn van schade omdat zij de met het verrichten van deze werkzaamheden gemoeide kosten afzonderlijk bij [persoon A] en [persoon B] in rekening mag brengen, kan haar niet baten, omdat zij het overeengekomen maximumbedrag aan arbeidskosten heeft gefactureerd en geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat zij een hoger bedrag mag factureren (vergelijk 4.12).
4.16.
[persoon A] en [persoon B] vorderen vervolgens € 2.880,- voor het plaatsen van het hek en de leuning van het terras op de verdieping en € 4.800,- voor het plaatsen van de terrassen om de woning. Als door [persoon A] en [persoon B] onbetwist gesteld staat vast dat deze materialen door [bedrijf D] als onderdeel van de overeenkomst zijn geleverd en dat deze materialen ook zichtbaar zijn op de bouwtekeningen. [bedrijf D] heeft niet onderbouwd gesteld waarom het plaatsen van deze zaken desondanks niet zou behoren tot de overeengekomen werkzaamheden. Het niet verrichten van deze werkzaamheden is dus een tekortkoming van [bedrijf D] in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst. Haar stelling dat in dit verband geen sprake kan zijn van schade omdat zij de met het verrichten van deze werkzaamheden gemoeide kosten afzonderlijk bij [persoon A] en [persoon B] in rekening mag brengen, kan haar niet baten, omdat zij het overeengekomen maximumbedrag aan arbeidskosten heeft gefactureerd en geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat zij een hoger bedrag mag factureren (vergelijk 4.12).
4.17.
Voorts vorderen [persoon A] en [persoon B] vergoeding van schade omdat [bedrijf D] deuren en draairamen heeft geleverd die niet voldoen aan de eisen van het Nederlandse Bouwbesluit (hierna: Bouwbesluit). Naar de rechtbank begrijpt, stellen zij dat het leveren en plaatsen van deuren en ramen die daaraan wel voldoen € 9.883,- kost. Ter onderbouwing van deze vorderingen brengen [persoon A] en [persoon B] naar voren dat zij de bouwmaterialen hebben gekocht bij [bedrijf D] als toenmalig agent van Honka in Nederland en dat zij erop mochten vertrouwen dat de gekochte materialen aan de Nederlandse voorschriften zouden voldoen. Zij merken op dat op de website van Honka is vermeld dat zij werkt met agenten en dat steeds wordt voldaan aan de lokale bouwvoorschriften.
[bedrijf D] betwist deze vordering. Zij wijst erop dat [persoon A] en [persoon B] als opdrachtgever zelf hebben gekozen voor deze deuren en ramen. Dat zij na het geven van de opdracht hebben ontdekt dat de deuren en ramen niet voldoen aan het Bouwbesluit, moet voor hun rekening en risico komen. Van de zijde van [bedrijf D] is tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat zij niet bekend is met het Bouwbesluit.
4.18.
Als door [persoon A] en [persoon B] onbetwist gesteld staat vast dat de door [bedrijf D] geleverde deuren en ramen niet voldoen aan het Bouwbesluit en dat op de website van Honka het volgende is vermeld.
“De daadwerkelijke bouw zal worden uitgevoerd door een erkende lokale Honka bouwpartner. We trainen onze partners zelf, dit zorgt ervoor dat het bouwproces professioneel en efficiënt wordt beheerd. Al die tijd zorgen we ervoor dat aan alle lokale bouwvoorschriften en praktijken word[t] voldaan.”
[persoon A] en [persoon B] hebben als consumenten voor een aanzienlijk bedrag materialen voor de bouw van een houten woning gekocht bij [bedrijf D] , een professionele ondernemer die destijds optrad als agent van Honka in Nederland. In deze situatie mochten [persoon A] en [persoon B] naar het oordeel van de rechtbank, nog afgezien van de duidelijke vermelding op de website van Honka, redelijkerwijs aannemen dat de geleverde bouwmaterialen zouden voldoen aan de Nederlandse voorschriften en rustte op hen geen verplichting om daar zelf onderzoek naar te doen. [bedrijf D] heeft ook niet geconcretiseerd wat de juridische grondslag zou zijn van een dergelijke onderzoeksplicht. [bedrijf D] is een professionele ondernemer en was bovendien de agent van Honka in Nederland. Dat zij naar gesteld (desondanks) niet op de hoogte is van de inhoud van het Bouwbesluit en evenmin uitdrukkelijk aan [persoon A] en [persoon B] kenbaar heeft gemaakt dat zij zelf moesten onderzoeken of de bestelde bouwmaterialen in Nederland gebruikt mogen worden, moet voor haar rekening en risico komen.
4.19.
De door [bedrijf D] geleverde deuren en ramen beantwoorden gelet op het voorgaande niet aan hetgeen [persoon A] en [persoon B] op grond van de koopovereenkomst redelijkerwijs mochten verwachten. Zij kunnen daarom aanspraak maken op een vergoeding van de kosten voor het leveren van deuren en ramen die wel aan het Bouwbesluit voldoen.
4.20.
[bedrijf D] heeft niet (en in elk geval niet gemotiveerd) betwist dat het plaatsen van de deuren en ramen behoort tot de overeengekomen werkzaamheden. Ook het niet plaatsen van deuren en ramen die voldoen aan het Bouwbesluit is dus een tekortkoming van [bedrijf D] in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst. Haar stelling dat in dit verband geen sprake kan zijn van schade omdat zij de met het verrichten van deze werkzaamheden gemoeide kosten afzonderlijk bij [persoon A] en [persoon B] in rekening mag brengen, kan haar niet baten, omdat zij het overeengekomen maximumbedrag heeft gefactureerd en geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat zij een hoger bedrag mag factureren (vergelijk 4.12).
4.21.
[bedrijf D] betwist vervolgens, naar de rechtbank begrijpt subsidiair, dat zij in verzuim is wat betreft het niet nakomen van haar hiervoor vanaf 4.13 vastgestelde verbintenissen uit de overeenkomst.
[persoon A] en [persoon B] hebben [bedrijf D] op 11 maart 2020 in gebreke gesteld en haar gesommeerd binnen twee weken alsnog de overeengekomen materialen te leveren en de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. Op deze ingebrekestelling is geen reactie gekomen, wel heeft [bedrijf D] haar materialen op 20 maart 2020 meegenomen van de bouwplaats. Uit het niet reageren op de ingebrekestelling en het verwijderen van haar materialen van de bouwplaats mochten [persoon A] en [persoon B] begrijpen dat [bedrijf D] niet van plan was de betreffende verbintenissen uit de overeenkomst nog na te komen.
De stellingen van [bedrijf D] dat de bij brief van 11 maart 2020 gestelde termijn voor nakoming onredelijk kort is en dat bovendien de grenzen tussen België en Nederland op 22 maart 2020 zijn afgesloten ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus kunnen haar niet baten. [bedrijf D] heeft niet onderbouwd dat het onmogelijk was de werkzaamheden na 11 maart 2020 onmiddellijk af te ronden. Bij het beoordelen van de redelijkheid van de gestelde termijn is verder van belang dat [persoon A] en [persoon B] zich al eerder op het standpunt hadden gesteld dat [bedrijf D] haar verbintenissen uit de overeenkomst niet nakwam; de ingebrekestelling kwam dus niet uit de lucht vallen. Bovendien had het op de weg van [bedrijf D] gelegen om deze stellingen gedurende de gestelde termijn naar voren te brengen als zij haar verbintenissen uit de overeenkomst nog wilde nakomen, in plaats van haar materialen van de bouwplaats te verwijderen.
De conclusie is dat [bedrijf D] wat betreft de nakoming van de vanaf 4.13 vastgestelde verbintenissen in elk geval op 26 maart 2020 in verzuim is geraakt, zodat [persoon A] en [persoon B] op 30 maart 2020 aan [bedrijf D] konden meedelen dat zij niet langer nakoming van de overeenkomst wensten, maar vervangende schadevergoeding. Zij zijn dan ook niet gehouden in te gaan op het aanbod van [bedrijf D] om enkele werkzaamheden alsnog te verrichten.
4.22.
Verder stelt [bedrijf D] zich op het standpunt dat de gevorderde bedragen aan schade vanwege niet geleverde materialen en niet verrichte werkzaamheden onvoldoende zijn onderbouwd. Inderdaad zijn de gevorderde bedragen in het rapport van TOP niet nader gespecificeerd. De rechtbank zal [persoon A] en [persoon B] daartoe in de gelegenheid stellen.
4.23.
Het laatste onderdeel van de gestelde schadepost van € 23.623,- heeft betrekking op het plaatsen van plinten tussen de plafonds en de wanden (€ 1.740,-).
[bedrijf D] betwist dat dit tot de overeengekomen werkzaamheden behoort.
4.24.
In het rapport van TOP is in dit verband niet meer gesteld dan dat het plaatsen van plafonds tot de overeenkomst behoort en dat de afwerking van de plafonds daar onderdeel van behoort te zijn. TOP en ook [persoon A] en [persoon B] hebben niet nader toegelicht waarom dit logischerwijs volgt uit de overeenkomst, bouwtekeningen of andere stukken. Dat had wel op hun weg gelegen, omdat partijen het erover eens zijn dat de overeenkomst niet zonder meer voorziet in het volledig afwerken van de woning. Deze post komt dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
de gestelde schade van € 9.420,- (onderdeel vordering A)
4.25.
Naar de rechtbank begrijpt, houden in elk geval de schadeposten voor het vervangen van de trap naar de eerste verdieping (€ 2.500,-), de vloerophoging (€ 1.000,-) en het verlengen van de gevelkozijnen (€ 400,-) verband met het feit dat de vloer van de begane grond niet op de juiste hoogte is aangebracht, althans dat in dit verband een rekenfout is gemaakt. Met [persoon A] en [persoon B] is de rechtbank van oordeel dat in de in de conclusie van antwoord in reconventie aangehaalde e-mail van [bedrijf D] een erkenning besloten ligt dat [bedrijf D] hiervoor verantwoordelijk is.
“Dat de 0 pas van de woning niet onderaan de eerste log zit was ook mij niet duidelijk. Hier zal ik dan ook mijn verantwoordelijkheid nemen en jullie isolatieplaten aanleveren van 8cm dikte die het verschil opvangen.”
Dat [persoon A] en [persoon B] extra kosten hebben moeten maken voor vloerophoging en afwerking van gevelkozijnen, is in dat licht onvoldoende door [bedrijf D] betwist.
4.26.
[persoon A] en [persoon B] brengen naar voren dat [bedrijf D] de trap had moeten plaatsen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijzen zij onder meer naar een e-mail waarin [bedrijf D] schrijft dat zij de trap pas kan plaatsen nadat de vloer is afgewerkt. Hierin ligt ook naar het oordeel van de rechtbank de erkenning besloten dat het plaatsen van de trap tot de overeengekomen werkzaamheden behoort. De stelling van [bedrijf D] dat [persoon A] en [persoon B] de trap feitelijk zelf hebben geplaatst, maakt dit niet anders.
Nu het plaatsen van de trap tot de overeengekomen werkzaamheden van [bedrijf D] behoorde en zij deze werkzaamheden ook na de ingebrekestelling van 11 maart 2020 niet heeft verricht, moeten de kosten van het opnieuw plaatsen van de trap redelijkerwijs worden aangemerkt als een gevolg van het niet nakomen van de verbintenis van [bedrijf D] tot het plaatsen van deze trap en dient zij deze kosten te vergoeden.
4.27.
Voor de andere posten die onder het gevorderde (deel)bedrag van € 9.420,- vallen, geldt dat [bedrijf D] niet gemotiveerd heeft betwist dat deze schade is ontstaan door of als gevolg van haar werkzaamheden, waarmee dat is komen vast te staan. [bedrijf D] merkt wel op dat de hoogte van de verschillende schadebedragen niet nader is onderbouwd. Inderdaad zijn deze kosten in het rapport van TOP niet nader gespecificeerd. Dat geldt ook voor de gestelde kosten van het opnieuw plaatsen van de trap. De rechtbank zal [persoon A] en [persoon B] in de gelegenheid stellen deze kosten nader te specificeren.
kosten vervangende huisvesting
4.28.
De laatste post die onderdeel is van vordering A heeft betrekking op de kosten van vervangende huisvesting die [persoon A] en [persoon B] naar gesteld hebben moeten maken vanwege de late oplevering van de woning.
4.29.
Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst geen datum of termijn bevat voor het opleveren van de woning door [bedrijf D] . Nu partijen artikel 11.3 van de overeenkomst blijkbaar niet opvatten als een termijnafspraak, ziet de rechtbank gelet op de in 4.5 geformuleerde maatstaf geen grondslag om die bepaling wel zo uit te leggen.
4.30.
[persoon A] en [persoon B] beroepen zich op een mededeling van [persoon E] met de strekking dat de bouw van de woning ongeveer acht weken in beslag zou nemen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon E] bevestigd dat hij een dergelijke mededeling heeft gedaan, maar gesteld dat deze termijn gold voor de ruwbouw. Voor de verdere afwerking was volgens hem nog een aantal maanden nodig. In de visie van [bedrijf D] is evident dat de genoemde termijn van acht weken geen betrekking kan hebben op de volledige oplevering van de woning. [persoon A] en [persoon B] betwisten dat [persoon E] een onderscheid heeft gemaakt tussen de ruwbouw en het verder afwerken van de woning.
4.31.
Dat [persoon E] een bouwtermijn van acht weken heeft genoemd, daargelaten of voor [persoon A] en [persoon B] duidelijk was of had moeten zijn dat hij het daarbij (alleen) over de ruwbouw had, betekent nog niet dat [bedrijf D] een garantie heeft verstrekt of anderszins een verbintenis op zich heeft genomen om de woning op een bepaalde datum of binnen een bepaalde termijn op te leveren. Bijkomende omstandigheden waaruit blijkt dat de mededelingen van [persoon E] in dit geval wel een garantie of verbintenis opleveren waarop een beroep kan worden gedaan, zijn niet gesteld.
Subsidiair hebben [persoon A] en [persoon B] tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de woning binnen een redelijke termijn afgeleverd moest worden. Zij hebben echter onvoldoende toegelicht waarom deze redelijke termijn volgens hen op 1 december 2019 was verstreken.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat [bedrijf D] vanwege de datum van oplevering van de woning haar verbintenissen uit de overeenkomst niet is nagekomen of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [persoon A] en [persoon B] . De vordering tot vergoeding van de kosten van vervangende huisvesting zal daarom worden afgewezen wegens het ontbreken van een juridische grondslag.
transportkosten
4.32.
[persoon A] en [persoon B] stellen als onderdeel van vordering B dat zij de kosten van het transport van de bouwmaterialen vanuit Finland onverschuldigd hebben betaald. Zij mochten ervan uitgaan dat het in de overeenkomst vermelde totaalbedrag voor de materialen inclusief transportkosten was. [bedrijf D] betwist dit en meent dat het gebruik van de term “af fabriek” in de overeenkomst voldoende duidelijk maakt dat de transportkosten afzonderlijk verschuldigd zijn.
4.33.
Artikel 12.15 van de overeenkomst vermeldt voor de materialen een totaalprijs “af fabriek”. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat, zoals [bedrijf D] heeft aangevoerd, algemeen bekend is – zodat ook voor een consument als koper redelijkerwijs duidelijk moet zijn – dat deze term betekent dat het vermelde bedrag uitsluitend betrekking heeft op de koop- en verkooptransactie van de bouwmaterialen. Uit het gebruik van deze term volgt dan ook niet dat [bedrijf D] de transportkosten afzonderlijk in rekening mocht en zou brengen. De transportkosten staan ook niet vermeld in de in artikel 12.14 van de overeenkomst gegeven opsomming van kosten die voor rekening van [persoon A] en [persoon B] komen. Ook verder vermeldt de overeenkomst niets over transportkosten. Evenmin heeft [bedrijf D] gesteld dat zij vooraf heeft meegedeeld dat deze kosten afzonderlijk in rekening zouden worden gebracht. Verder is van belang dat [bedrijf D] een professionele ondernemer is en de overeenkomst heeft opgesteld, terwijl [persoon A] en [persoon B] consumenten zijn. Gelet op het voorgaande en de in 4.5 vermelde maatstaf mochten [persoon A] en [persoon B] er redelijkerwijs van uitgaan dat de kosten van het transport van de materialen bij de totaalprijs waren inbegrepen. Zij stellen zich dan ook terecht op het standpunt dat zij de transportkosten onverschuldigd hebben betaald en recht hebben op terugbetaling daarvan.
4.34.
[persoon A] en [persoon B] stellen voorts dat zij voor een totaalbedrag van € 6.637,07 aan kosten hebben gemaakt die door [bedrijf D] vergoed moeten worden. Dit betreft onder meer de kosten van het afvoeren van afval en materiaalkosten. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [bedrijf D] de verschuldigdheid van deze kosten uitdrukkelijk erkend, zodat ook dit onderdeel van vordering B zal worden toegewezen.
in conventie en reconventie
de arbeidskosten
4.35.
Naar [persoon A] en [persoon B] onweersproken hebben gesteld, heeft [bedrijf D] € 54.450,- inclusief BTW aan arbeidskosten gefactureerd, waarvan zij € 42.138,25 hebben voldaan. [bedrijf D] vordert in reconventie betaling van de resterende € 12.311,75.
[persoon A] en [persoon B] menen dat zij vanwege de gebrekkige kwaliteit van de werkzaamheden het overeengekomen minimumbedrag van € 36.000,- inclusief BTW (de rechtbank denkt dat dit € 36.300,- moet zijn) zijn verschuldigd en dat het meerdere onverschuldigd is betaald. Zij vorderen daarom, als onderdeel van vordering B, terugbetaling van € 6.138,25.
4.36.
Het kennelijke standpunt van [persoon A] en [persoon B] dat bij werkzaamheden van gebrekkelijke kwaliteit slechts een betalingsverbintenis ontstaat voor het overeengekomen minimumbedrag vindt geen steun in het recht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hun advocaat desgevraagd verklaard geen juridische grondslag voor dit standpunt te kunnen geven.
Verder stellen [persoon A] en [persoon B] dat de arbeidskosten niet dagelijks zijn genoteerd, terwijl dit wel is overeengekomen. Dat neemt niet weg dat op hen in beginsel een verbintenis rust tot betaling van de door [bedrijf D] gefactureerde arbeidskosten. Daarbij mogen [persoon A] en [persoon B] wel verwachten dat deze kosten, desnoods achteraf, op een duidelijke en inzichtelijke manier worden gepresenteerd, zodat een inhoudelijke discussie over deze kosten mogelijk is. [persoon A] en [persoon B] stellen terecht dat van een dergelijke presentatie geen sprake is. De rechtbank zal [bedrijf D] in de gelegenheid stellen de door haar gemaakte arbeidskosten nader te onderbouwen.
in reconventie
4.37.
[persoon A] en [persoon B] betwisten – behoudens een beroep op verrekening – niet dat zij het door [bedrijf D] gevorderde bedrag van € 917,18 voor dakpannen zijn verschuldigd.
in conventie en reconventie
4.38.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank [persoon A] en [persoon B] in de gelegenheid de in 4.22 en 4.27 bedoelde bedragen bij akte nader toe te lichten en te onderbouwen met bewijsstukken. De rechtbank stelt [bedrijf D] in de gelegenheid om de door haar gefactureerde bedragen aan arbeidskosten bij akte nader toe te lichten en te onderbouwen met bewijsstukken. De rechtbank verwijst de zaak voor het nemen van deze aktes naar de rol van 23 juni 2021. [bedrijf D] , [persoon A] en [persoon B] mogen vervolgens een antwoordakte nemen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
4.39.
Het staat partijen vrij om naar aanleiding van dit tussenvonnis nogmaals met elkaar te overleggen over een minnelijke regeling. Als zij daartoe overgaan, kunnen zij de rechtbank desgewenst verzoeken de termijn voor het nemen van hun aktes te verlengen.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 23 juni 2021 voor het nemen van een akte door zowel [persoon A] en [persoon B] als [bedrijf D] als bedoeld in 4.38;
5.2.
bepaalt dat de zaak vier weken nadat beide aktes zijn genomen weer op de rol zal komen voor het nemen van een antwoordakte door zowel [persoon A] en [persoon B] als [bedrijf D] ;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Theuns, griffier. Het is ondertekend door de rolrechter en op 26 mei 2021 uitgesproken in het openbaar.
3194/3360/2294