ECLI:NL:RBROT:2021:459

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
10/741065-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag in vereniging met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

Op 21 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die samen met een ander het slachtoffer op 14 juli 2020 in Rotterdam heeft aangevallen. De verdachte heeft het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, meermalen tegen het hoofd geschopt en getrapt, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een gebroken jukbeen en een hersenschudding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in voorwaardelijke vorm opzet op de dood van het slachtoffer had en dat de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en een contactverbod met medeverdachten. Daarnaast werd een taakstraf van 60 uur opgelegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en eerdere gedragsproblemen, maar vond de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaarwegend genoeg om een jeugddetentie op te leggen. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 12.316,42 toegewezen gekregen, inclusief immateriële schade en wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/741065-20
Datum uitspraak: 21 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2003,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ( [postcode verdachte] ) te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. C.P. Timmers, advocaat te Middelharnis.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 7 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. G.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich door de jeugdreclassering laat begeleiden, een contactverbod met de medeverdachten, onderwijs volgt tot hij zijn startkwalificatie behaalt, zich onder behandeling bij de Waag laat stellen en zich aan een avondklok houdt zolang de reclassering dat nodig acht;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte stelt zich op het standpunt dat hij geen contact heeft gehad met de aangever en niet in de straat is geweest waar het incident zich voordeed. Hij is eerder een zijstraat ingelopen, namelijk de Aleidistraat.
Beoordeling door de rechtbank
Op 14 juli 2020 verlaat de aangever zijn woning en ziet op straat een groepje van drie jongens die hij van het dealen van drugs verdenkt. Hij filmt de jongens, die dat door krijgen. Zij willen dat het filmpje wordt verwijderd. De aangever belooft dit te doen, nadat hij zijn verhaal aan de ouders van de jongens heeft kunnen doen. De jongens gaan akkoord en samen met de aangever lopen zij via de 1e Middellandstraat over de Duivenvoordestraat verder. Op de [plaats delict] aangekomen, wordt de aangever ingesloten en eisen de jongens dat het filmpje wordt verwijderd. De aangever neemt één van hen in een judogreep en komt daarbij zelf ook op de grond te liggen. Twee van de jongens trappen de aangever met geschoeide voet tegen zijn hoofd en hij raakt buiten westen.
De aangever heeft een foto aan de politie overhandigd en verklaard dat op deze foto de lange man te zien is die hem meerdere malen tegen zijn hoofd heeft getrapt. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij zichzelf op deze foto herkent. De aangever en de drie jongens zijn langs een GSM-shop op de 1e Middellandsstraat gelopen. De camerabeelden van deze winkel zijn door een verbalisant beschreven. Uit die beschrijving blijkt dat één van de jongens significant groter is dan de andere twee. De verdachte heeft op de zitting verklaard zichzelf als deze ‘jongen 3’ te herkennen.
Verschillende getuigen hebben het voorval zien gebeuren. Getuige [naam getuige 1] ziet de aangever en de drie jongens lopen en is hen vanaf de 1e Middellandstraat gaan volgen. Hij omschrijft de jongens in zijn verklaring, waarbij één van hen als aanzienlijk langer wordt omgeschreven dan de andere twee. Hij ziet dat deze (langere) jongen de aangever samen met een ander meerdere vuistslagen geeft. Getuige [naam getuige 2] ziet dat de aangever op de grond ligt en dat de aangever door de ‘langere donkergetinte jongen’ en de Marokkaanse man op het hoofd wordt getrapt. Getuige [naam getuige 3] ziet dat twee mannen de man die op de grond lag in elkaar sloegen en schopten. Hij ziet de lange jongen de aangever drie keer tegen het hoofd schoppen.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de verdachte de door de aangever en verschillende getuigen beschreven ‘lange jongen’ is en dat hij de aangever samen met een ander heeft geslagen en meerdere malen tegen het hoofd heeft geschopt en getrapt. Het hoofd is één van de meest kwetsbare delen van het menselijk lichaam, waarbij in het geval van toegepast geweld het gevolg niet zelden fataal blijkt te zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, gezien zijn uitvoeringshandelingen en de rol die hij in het geheel van het geweld heeft gespeeld, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever door het geweld zou komen te overlijden. Uit zijn handelen leidt de rechtbank af dat de verdachte deze kans welbewust heeft aanvaard en de rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte in voorwaardelijke vorm opzet op de dood van de aangever heeft gehad.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht, gezien de geweldshandelingen die door een medeverdachte zijn gepleegd en de uiterlijke verschijningsvorm van de door de verdachte en de medeverdachte uitgevoerde handelingen, daarbij bewezen dat de verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 juli 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachten voorgenomen misdrijf om opzettelijk
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag, meermalen tegen het
hoofd/in het gezicht van die [naam slachtoffer] heeft geschopt en getrapt en
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid van het feit

Het bewezen feit levert op:
primair poging tot doodslag in vereniging gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering van de straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich, samen met een ander, op de openbare weg schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte, en de jongens met wie hij was, werd door het slachtoffer aangesproken en deze confrontatie mondde uit in een vechtpartij waarbij het slachtoffer op de grond terecht is gekomen. De verdachte en de medeverdachte hebben het slachtoffer, terwijl hij op de grond lag, meerdere keren tegen het lichaam en het hoofd geschopt en geslagen waardoor hij ernstig letsel heeft opgelopen, waaronder een gebroken jukbeen en een hersenschudding.
De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden en het is niet aan hem te danken dat de gevolgen niet nog groter zijn dan dat nu het geval is. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk geweld nog langdurig lichamelijke en psychische klachten ondervinden. Dit blijkt ook uit de ter zitting voorgehouden slachtofferverklaring en het namens het slachtoffer overgelegde medische overzicht. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onrust, onveiligheid en angst in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
9 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 december 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Vanuit de onderzochte domeinen komen risicofactoren naar voren. De ouders van de verdachte zijn uit elkaar en hij leeft tussen zijn gezinssituatie bij moeder in Spijkenisse en zijn vaders familie in Rotterdam in. Er is sprake van gedragsproblemen en problemen in de gezins-/opvoedingssituatie, waarbij de door moeder ingezette hulpverlening niet het gewenste resultaat heeft gehad. De verdachte bepaalt zijn eigen gaan en staan.
Vanwege voortdurende schoolverzuim is een proces-verbaal opgemaakt. De verdachte volgt met ingang van het nieuwe schooljaar (2020/2021) onderwijs en loopt 2 keer per week stage. Sinds dit schooljaar is hij positief gestart op zijn nieuwe school. Gezien het eerdere schoolverzuim en het ontbreken van motivatie is zijn huidige schoolgang een beschermende factor die de kans op herhaling verkleind. Beschermende factoren in het leven van de verdachte zijn verder te vinden binnen het domein van het gezin, zijn moeder is zeer betrokken. Tot nu is er meegewerkt aan de ingezette hulpverlening. De verdachte is een first offender ten aanzien van een geweldsdelict, hij houdt zich reeds aan de voorwaarden vanuit de jeugdreclassering en hij maakt een prille positieve schoolgang door.
Het ten laste gelegde dateert van 14 juli 2020. Nadien heeft de verdachte geen politie- of justitiecontacten gehad en houdt hij zich aan het toezicht vanuit jeugdreclassering. Het is van belang dat vanuit de jeugdreclassering beter zicht wordt gehouden op zijn schoolgang, vrijetijdsbesteding en de keuzes die de verdachte hierin maakt, waarbij hij zich moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclasseerder. Ook is het van belang dat de behandelingen bij de Waag zo spoedig mogelijk gestart worden. Het vergroten van zijn vaardigheden en gedragsalternatieven kan zijn (prille) positieve ontwikkeling borgen en de kans op herhaling verkleinen.
De Raad adviseert een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
­ zich gedurende door Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna ook: JBRR), te Rotterdam te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
­ verboden wordt contact te leggen of te laten leggen met de medeverdachten zolang JBRR dit nodig acht;
- gedurende de periode tot aan het behalen van zijn startkwalificatie onderwijs volgt;
- zich onder behandeling van de Waag laat stellen.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmondheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 31 december 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Het algemeen recidive risico van de verdachte wordt hoog ingeschat. Dit komt deels overeen met de inschatting van de jeugdreclasseerder. De jeugdreclasseerder meent een verandering in de houding van de verdachte waar te hebben genomen tijdens zijn detentieperiode. Hij werkt beter mee en er wordt verwacht dat hij zich voor zijn toekomst in zal zetten.
Er worden beschermende factoren gezien binnen de domeinen gezin, school, relaties, attitude en agressie. Risicofactoren worden gezien binnen de domeinen vrije tijd, geestelijke gezondheid en attitude.
Het ging niet goed met de verdachte, hij zocht verkeerde contacten en invloeden op, maakte verkeerde keuzes, had geen toekomstperspectief en had een gebrek aan motivatie om zijn leven te beteren. Er was sprake van schoolverzuim omdat de verdachte vond dat hij niet thuis hoorde op het educatief centrum. Hij heeft de kans gekregen om zich op het MBO 1 te bewijzen en dat heeft hij gedaan. Sindsdien is een ommekeer in zijn schoolgang zichtbaar, waarbij de verdachte naar school gaat, goed mee doet tijdens de lessen en een gemotiveerde houding laat zien.
Op dit moment laat de verdachte zich door de jeugdreclassering begeleiden en werkt mee aan de gemaakte afspraken en is goed in het contact.
Er wordt geadviseerd om aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- gedurende de periode tot aan het behalen van zijn startkwalificatie onderwijs volgt;
- behandeling volgt bij de Waag of een soortgelijke instelling.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de jeugdreclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank vindt het niet passend om naast de jeugddetentie een werkstraf op te leggen, zoals dat door de officier van justitie is gevorderd.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden. Deze straf betekent dat de verdachte nog enige tijd (een kleine drie weken) terug in jeugddetentie moet. Gezien de ernst van het feit vindt de rechtbank het passend om te bepalen dat de schorsing van de verdachte wordt opgeheven.

8..Vordering van de benadeelde partij

Ter zake het ten laste gelegde feit, heeft [naam slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 23.316,42 aan materiële schade. Deze schade omvat een bedrag van € 316,42 aan eigen risico van zijn zorgverzekering. Uit de stukken en de toelichting op zitting begrijpt de rechtbank dat de rest van het bedrag bestaat uit misgelopen subsidie voor de door de benadeelde partij uitgevoerde projecten om drugsverslaafden te begeleiden. Als zelfstandige (ZZP-er) is hij inkomsten is misgelopen, omdat hij als gevolg van de zware hersenschudding niet in staat was om tijdig subsidies aan te vragen voor zijn projecten voor het jaar 2021. Deze schade wordt geschat door het verschil in omzet over 2020 te verminderen met de wel toegekende subsidie in 2021. Over 2020 heeft de benadeelde partij geen schade, omdat zijn partner de toen lopende projecten heeft kunnen uitvoeren, waardoor de toegekende subsidie daadwerkelijk is uitgekeerd.
De benadeelde partij vordert een bedrag aan immateriële schade ter hoogte van € 8.000,00. Ter onderbouwing is verwezen naar een gelijksoortige zaak van het Gerechtshof Den Bosch van 2 mei 2020 (ECLI:NL:GHSHE:2020:549).
Er is gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de verdediging de omvang van de immateriële schade betwist, omdat de uitspraken waar ter onderbouwing naar wordt verwezen niet ter vergelijking kunnen dienen. Ten aanzien van het materiële deel van de vordering kan uitsluitend de vergoeding van het eigen risico worden toegewezen. De materiële post ‘verlies aan inkomsten uit arbeid/arbeidsvermogen’ wordt betwist. Betwist wordt dat fondsenwerving gelijk moet worden gesteld aan inkomsten. Verder wordt betwist dat de benadeelde partij arbeidsongeschikt is, althans de mate waarin hij dat zou zijn, omdat de benadeelde partij ook leerlingen bijstaat. De verdediging meent dat de vordering daarom moet worden afgewezen. Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd en een behandeling daarvan niet binnen het strafgeding past.
8.3.
Beoordeling door de rechtbank
Materieel
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de post ‘eigen risico’ door de verdediging niet is weersproken, zal de vordering ten aanzien van die schadepost (ad € 316,42) worden toegewezen.
Gelet op de aard en ernst van het letsel acht de rechtbank het voorts voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij niet of minder heeft kunnen werken en dat hij als gevolg hiervan inkomsten is misgelopen. Niet betwist is immers dat de benadeelde partij, naast zijn werk als docent, als ZZP-er projecten uitvoerde om drugsverslaafden te begeleiden en daarmee inkomsten genereerde. Voor wat de omvang van die schade betreft, zal de rechtbank niet uitgaan van het door de benadeelde partij naar voren gebrachte verschil in omzet over 2020 en 2021 (blijkend uit een excel-overzicht). Dit is in voldoende mate betwist en de onderliggende stukken ontbreken bij de overgelegde excel-documenten. De rechtbank begroot deze schade naar billijkheid op € 4.000,00 en gaat er daarbij van uit dat de benadeelde partij zijn werkzaamheden op enig moment in 2021 weer zal kunnen hervatten.
Immaterieel
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Deze schade is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en zal dan ook naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 8.000,00.
Hoofdelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag aan immateriële schade en het bedrag aan materiële schade ad € 316,43 vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 14 juli 2020 en het restant te vergoeden bedrag aan materiële de schade vanaf 21 januari 2021.
Overige kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 12.316,42, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77x, 77y, 77z, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 6 (zes) maanden,
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, ook als dat inhoudt een avondklok voor de duur van maximaal zes maanden, waarvan de tijden worden bepaald door de jeugdreclassering;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] , zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachte [naam medeverdachte] , geboren op [geboortedatum medeverdachte] te [geboorteplaats medeverdachte] ;
- gedurende de periode tot aan het behalen van zijn startkwalificatie onderwijs volgt;
- zich onder behandeling van de Waag, of een soortgelijke instelling, laat stellen en de aanwijzingen van zijn behandelaar(s) opvolgt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 12.316,42 (zegge: twaalfduizend driehonderd zestien euro en tweeënveertig eurocent), bestaande uit
€ 4.316,42 aan materiële schade, waarvan over € 4.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2021 en over € 316,42 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en € 8.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 12.316,42(hoofdsom,
zegge: twaalfduizend driehonderd zestien euro en tweeënveertig eurocent), te weten € 4.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 21 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en € 8.316,42, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. K.J. van den Herik en T. van den Akker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2021.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf om opzettelijk
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, tegen het
hoofd/in het gezicht van die [naam slachtoffer] heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 14juli 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen, een zware hersenschudding en persisterende concentratie- en aandachtklachten (postcommotioneel syndroom), heeft toegebracht door terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd/in het gezicht van die [naam slachtoffer] te schoppen en/of slaan;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 14juli 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf om opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan een persoon genaamd [naam slachtoffer] , met dat opzet
terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, tegen het
hoofd/in het gezicht van die [naam slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt en/of
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
uiterst subsidiair
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, te
weten de [plaats delict] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit
het meermalen, althans eenmaal, schoppen en/of trappen en/of slaan op het
hoofd en/of in het gezicht van die [naam slachtoffer] , terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag.