Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[naam eiser 1] ,
[naam eiser 2],
1..[naam gedaagde 1] ,
[naam gedaagde 2],
1..De procedure
- de dagvaarding van 17 juli 2020, met producties 1 tot en met 17;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens inhoudende (voorwaardelijke) eis in reconventie van [gedaagden] , met producties 1 tot en met 21;
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie van [eisers sub1] , met producties 18 tot en met 20;
- de akte overlegging aanvullende producties van [eisers sub1] , met producties 21 tot en met 25;
- de spreekaantekeningen van [gedaagden] ten behoeve van de mondelinge behandeling;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 15 december 2020;
- de brieven van 4 en 6 januari 2021 van partijen, met opmerkingen over het proces-verbaal;
- de brieven van 12, 13 en 14 januari 2021 van partijen, in reactie op elkaars brieven.
3..Het geschil
in conventie
4..De beoordeling
in conventie
om te voet/met de auto/motor/rijwiel/brommer te komen en te gaan achter de woning [adres 2] langs, ten laste van het aan verkoper sub 2 verblijvende gedeelte van het perceel kadastraal bekend [plaatsnaam], sectie [sectie] nummer [perceelnummer 9]”. Uit de bewoordingen van de akte blijkt niet dat de daarbij betrokken partijen destijds hebben beoogd om het recht van overpad op slechts een gedeelte van perceel [perceelnummer 9] te vestigen, zodat een recht van overpad is gevestigd op perceel [perceelnummer 9] als geheel. Op grond van artikel 5:76 lid 2 BW blijft het recht van overpad bij een verdeling van het dienende erf (eerst perceel [perceelnummer 9] en daarna ook perceel [perceelnummer 10] ) rusten op ieder gedeelte ten aanzien waarvan de uitoefening naar de akte van vestiging en de aard van de erfdienstbaarheid mogelijk is. Als gevolg van de onder 2.7 vermelde splitsingen van perceel [perceelnummer 9] zijn de percelen [perceelnummer 7] , [perceelnummer 2] , [perceelnummer 3] , [perceelnummer 11] alle bezwaard met het in de akte gevestigde recht van overpad.
te voet/met de auto/motor/rijwiel/brommer te komen en te gaan achter [adres 2] langs’. [gedaagden] was dan ook bevoegd om een gedeelte van perceel [perceelnummer 7] met een hekwerk af te sluiten. [gedaagden] heeft toegelicht dat hij rekening heeft gehouden met het recht van overpad door de hoek van de tuin bij de bocht vanaf de achterlangsweg naar de zijweg af te schuinen zodat een ruimte van vierenhalve meter beschikbaar is om de bocht te maken. [gedaagden] stelt voorts onweersproken, zodat dit vaststaat, dat de zijweg overal bijna drie meter breed is en hij wijst erop dat personenauto’s doorgaans niet breder zijn dan 2,55 meter. Uit de door [gedaagden] overgelegde foto’s blijkt dat het perceel van [eisers sub1] , zij het misschien met moeite, bereikbaar is met een auto met aanhanger en een bestelbus van Albert Heijn. In het licht van voormelde stellingen van [gedaagden] had [eisers sub1] nader moeten onderbouwen op welke wijze hij desondanks onrechtmatig wordt belemmerd in de uitoefening van zijn recht op overpad zoals dat is gevestigd in de akte. Daarbij is relevant dat het recht van overpad gelet op artikel 5:74 BW op de voor [gedaagden] minst bezwarende wijze moet worden uitgeoefend. Het argument van [eisers sub1] dat hij zijn recht van overpad niet langer kan uitoefenen als perceel [perceelnummer 3] wordt verkocht en geleverd aan een derde, leidt ook als dit juist is niet tot een ander oordeel, omdat [eisers sub1] niet heeft gesteld dat hij een dergelijke verkoop en levering overweegt. Er is dus geen grond om aan te nemen dat de feitelijke situatie in dit opzicht in de afzienbare toekomst zou kunnen veranderen.