In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalige ambulancechauffeur, en het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond. De eiser had verzocht om compensatie voor een AOW-gat, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen recht had op deze compensatie. De rechtbank stelde vast dat de eiser een andere rechtspositie had dan het brandweerpersoneel, waarvoor een specifieke compensatieregeling gold. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van gelijke gevallen, waardoor de compensatieregeling niet op de eiser van toepassing was. De eiser had ervoor gekozen geen beroep te doen op de eigen rechtspositionele regeling voor compensatie en had ook niet de benodigde gegevens overgelegd om een beoordeling te kunnen maken.
De rechtbank behandelde ook de argumenten van de eiser over de toepasselijkheid van de cao ambulancezorg en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de cao ambulancezorg op de eiser van toepassing was, ondanks zijn betoog dat hij daar nooit over was geïnformeerd. De rechtbank vond het slordig dat verweerder dit niet had gecommuniceerd, maar dit maakte niet dat de cao niet op hem van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld, omdat de rechtspositionele regeling voor ambulancepersoneel sinds 1 januari 2011 anders was dan die voor brandweerpersoneel.
Ten slotte oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van ongeoorloofde leeftijdsdiscriminatie. De eiser had geen beroep gedaan op de hardheidsclausule die in de cao was opgenomen, waardoor de rechtbank niet kon beoordelen of hij recht had op compensatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van de eiser af.