ECLI:NL:RBROT:2021:4362

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
ROT 20/1171
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) op basis van justitiële antecedenten in de zorgsector

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) door de Minister voor Rechtsbescherming. Eiseres, die een VOG aanvroeg voor de functie van verzorgende IG, kreeg te maken met een afwijzing op basis van justitiële gegevens die binnen de verlengde terugkijktermijn waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat deze gegevens niet te verenigen waren met de beoogde functie van eiseres, gezien het risico voor de samenleving. Eiseres had eerder een vrijheidsstraf ondergaan en was in het verleden veroordeeld voor een drugsdelict en meerdere vermogensdelicten. De rechtbank benadrukte dat de afgifte van een VOG in beginsel wordt geweigerd als aan het objectieve criterium is voldaan, wat in dit geval het geval was. Eiseres voerde aan dat de delicten niet in dienstbetrekking hadden plaatsgevonden en dat zij als stagiaire naar tevredenheid had gewerkt, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet opwogen tegen het risico voor de samenleving. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de verweerder om de VOG te weigeren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres

gemachtigde: mr. D.W.E. Urbanus,
en

De Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

gemachtigde: mr. S. Azarkani.

Procesverloop

In het besluit van 21 juni 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om toewijzing van een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) afgewezen.
In het besluit van 24 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft op 15 april 2019 verzocht om afgifte van een VOG voor de functie van verzorgende IG bij [naam bedrijf]. Om vast te stellen of aangetroffen antecedenten een belemmering kunnen vormen voor de afgifte van een VOG, hanteert verweerder screeningsprofielen. Op de door eiseres ingediende aanvraag is het screeningsprofiel ‘Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’ (het screeningsprofiel) van toepassing. In het screeningsprofiel is vermeld dat functionarissen in dit screeningsprofiel zijn belast met de zorg voor personen en dat zij in een één-op-één relatie kunnen komen te verkeren met degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. In deze relatie kan sprake zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Ook bestaat het risico dat oneigenlijk of onjuist gebruik wordt gemaakt van de geneesmiddelen, grondstoffen voor geneesmiddelen, medische apparatuur, medische hulpmiddelen en toebehoren. Geneesmiddelen kunnen worden gestolen. Dit kan een risico vormen voor de gezondheid, het welzijn en de veiligheid van personen en de volksgezondheid in het algemeen. Tevens kunnen deze personen toegang krijgen tot systemen waarin vertrouwelijke en gevoelige gegevens zijn opgeslagen. Zij kunnen de bevoegdheid hebben om deze gegevens te bewerken. Het risico bestaat dat oneigenlijk gebruik of onjuist gebruik wordt gemaakt van de in de systemen opgeslagen gegevens. Dit kan tot uiting komen in omkoping, chantage (afdreiging) of afpersing, vernieling of sabotage en valsheid in geschrifte.
1.2.
Voor de beoordeling van de aanvraag geldt een terugkijktermijn van vier jaren. Omdat eiseres gedurende de terugkijktermijn een vrijheidsstraf/vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan, wordt de terugkijktermijn verlengd met de duur hiervan. Binnen deze verlengde terugkijktermijn zijn van eiseres meerdere justitiële gegevens in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) geregistreerd. Zo is eiseres onder meer op 26 september 2017 in Groot-Brittannië veroordeeld wegens een drugsdelict tot een gevangenisstraf voor de duur van 1551 dagen. Bij beslissing van 26 september 2017 heeft het Openbaar Ministerie besloten tot overname van de straf en de verdere tenuitvoerlegging gelast. Deze uitspraak is op 26 september 2017 onherroepelijk geworden. Bij beslissing van 31 december 2018 is eiseres voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd van 1046 dagen, met bijzondere voorwaarden. Deze proeftijd is van kracht tot 27 november 2021. Ook is eiseres binnen de terugkijktermijn meerdere keren voor diefstal veroordeeld. Omdat eiseres binnen de terugkijktermijn voorkomt in het JDS heeft verweerder ook gegevens ontvangen zonder tijdsbeperking. Hieruit blijkt dat eiseres ook in de periode van 2007 tot en met 2015 met justitie in aanraking is gekomen vanwege vermogensdelicten.
2. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag in het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is gelet op het drugsdelict en de vermogensdelicten voldaan aan het objectieve criterium. Ook stelt verweerder dat voldaan is aan het subjectieve criterium om tot weigering van de VOG over te gaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij afgifte van de VOG.
3. Eiseres stelt dat niet is voldaan aan het objectieve criterium nu de delicten niet in dienstbetrekking hebben plaatsgevonden en zij als stagiaire in de periode van 2015 tot en met 2017 naar tevredenheid bij verschillende zorginstellingen dezelfde werkzaamheden heeft verricht. Verder stelt eiseres dat niet is voldaan aan het subjectieve criterium. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke belangen van eiseres bij het verkrijgen van een VOG.
4. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank – die de beoordeling van verweerder terughoudend dient te toetsen (uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3614) – heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de gevraagde VOG, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden, diende te worden geweigerd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
5.2.
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd als is voldaan aan het objectieve criterium. Dit betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
5.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de binnen de verlengde terugkijktermijn aangetroffen justitiële gegevens niet te verenigen zijn met de beoogde functie van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat het niet van doorslaggevend belang is dat eiseres eerder bij verschillende zorginstellingen naar tevredenheid als stagiaire heeft gewerkt en dat de strafbare feiten niet tijdens de uitoefening van haar functie hebben plaatsgevonden. Dit volgt uit de toelichting op paragraaf 3.2.2. van de Beleidsregels voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een verklaring omtrent het gedrag van natuurlijke personen en rechtspersonen (beleidsregels) en tevens uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1368. Het gaat erom of de strafbare feiten, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Eiseres is in de beoogde functie werkzaam in de gezondheidszorg. Zij is belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van personen en kan in een één-op-één relatie komen te verkeren met degenen die aan haar zorg zijn toevertrouwd, waarbij sprake kan zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Het risico voor de samenleving bestaat erin dat eiseres, die in aanraking is gekomen met justitie vanwege een drugsdelict en meerdere vermogensdelicten, in haar functie, oneigenlijk of onjuist gebruik maakt van de geneesmiddelen, grondstoffen voor geneesmiddelen, medische apparatuur, medische hulpmiddelen en toebehoren. Het risico bestaat dat eiseres de (grondstoffen voor) geneesmiddelen aanwendt om drugs te vervaardigen en/of te verhandelen. Daarbij bestaat het risico dat de werkgever dan wel de personen aan wie eiseres zorg verleent in aanraking komen met drugs(handel) en/of daarmee samenhangende criminaliteit. Verder bestaat het risico dat eiseres, die mogelijk toegang heeft tot de persoonlijke eigendommen van degenen aan wie zij zorg verleent, misbruik maakt van de (tijdelijke) afhankelijkheid en goederen van hen ontvreemdt of van de werkgever goederen ontvreemdt. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan.
5.4.
Op grond van paragraaf 3.3 van de beleidsregels kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval geen aanleiding hoeven zien om op grond van het subjectieve criterium over te gaan tot afgifte van een VOG. Weliswaar is gebleken dat eiseres sinds haar voorwaardelijke invrijheidstelling haar leven een positieve wending heeft gegeven, maar dat neemt niet weg dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het risico voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij afgifte van een VOG. Verweerder heeft daarbij in redelijkheid mee kunnen laten wegen dat, gelet op de hoogte van de opgelegde straffen en de langdurige proeftijd, de binnen de terugkijktermijn gepleegde strafbare feiten eiseres niet licht zijn aangerekend. Daarbij is mede betrokken dat eiseres niet alleen binnen de terugkijktermijn, maar tevens meermalen buiten de terugkijktermijn met justitie in aanraking is gekomen wegens vermogensdelicten. Daarbij heeft verweerder het tijdsverloop sinds de laatste veroordeling van 26 september 2017, mede bezien in het licht van de verlengde terugkijktermijn, te kort mogen achten om te concluderen dat het risico voor de samenleving voldoende is afgenomen om een toewijzing van een VOG te rechtvaardigen. Verweerder heeft voorgaande omstandigheden in onderlinge samenhang bezien. Daarbij heeft verweerder ook voldoende rekening gehouden met de persoonlijke belangen van eiseres bij het verkrijgen van een VOG. De weging heeft verweerder in redelijkheid niet in het voordeel van eiseres hoeven laten uitvallen. Weliswaar kan uit het positieve verslag van deelname aan het programma “Betere Start” en de positieve e-mail van de reclassering geconcludeerd worden dat eiseres op de goede weg is, maar eiseres moet laten zien zich een langere periode te kunnen onthouden van het plegen van strafbare feiten. Daarbij heeft verweerder mee kunnen laten wegen dat eiseres nog in een proeftijd zit. Verweerder hoefde dan ook niet op grond van het subjectieve criterium over te gaan tot afgifte van de VOG.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2021.
De griffier is buiten staat
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage - wettelijk kader
Artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) bepaalt dat een VOG een verklaring is van verweerder dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35 van de Wjsg bepaalt dat verweerder de afgifte van een VOG weigert, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Artikel 36 van de Wjsg bepaalt dat verweerder bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis kan nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens. (…)
Het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens bepaalt dat veroordelingen, transacties, openstaande strafzaken en sepots worden aangemerkt als justitiële gegevens.
Volgens paragraaf 3 van de beleidsregels wordt, wanneer een aanvrager in het justitieel documentatiesysteem voorkomt, de beoordeling of een VOG kan worden afgegeven verricht aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium. De toetsing aan het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens (de strafbare feiten) die over de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
In paragraaf 3.1.1. van de beleidsregels is neergelegd dat de terugkijktermijn vier jaar bedraagt. Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken indien:
(…)
e. de aanvrager gedurende de voor zijn aanvraag relevante terugkijktermijn enige tijd een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan. In dat geval wordt de van toepassing zijnde terugkijktermijn (telkens) vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming.
In het kader van het subjectieve criterium wordt beoordeeld of de omstandigheden van het geval aanleiding geven om toch over te gaan tot afgifte van de VOG.