ECLI:NL:RBROT:2021:4362
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) op basis van justitiële antecedenten in de zorgsector
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) door de Minister voor Rechtsbescherming. Eiseres, die een VOG aanvroeg voor de functie van verzorgende IG, kreeg te maken met een afwijzing op basis van justitiële gegevens die binnen de verlengde terugkijktermijn waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat deze gegevens niet te verenigen waren met de beoogde functie van eiseres, gezien het risico voor de samenleving. Eiseres had eerder een vrijheidsstraf ondergaan en was in het verleden veroordeeld voor een drugsdelict en meerdere vermogensdelicten. De rechtbank benadrukte dat de afgifte van een VOG in beginsel wordt geweigerd als aan het objectieve criterium is voldaan, wat in dit geval het geval was. Eiseres voerde aan dat de delicten niet in dienstbetrekking hadden plaatsgevonden en dat zij als stagiaire naar tevredenheid had gewerkt, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet opwogen tegen het risico voor de samenleving. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de verweerder om de VOG te weigeren.