Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
10/025501-21
1..Onderzoek op de terechtzitting
2..Tenlastelegging
3..Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van het onder 1 (impliciet primair) en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
4..Waardering van het bewijs
H.K. tegen Estland(
ECLI:EU:C:2021:152) een arrest gewezen over - kort gezegd - de toegang door opsporingsinstanties tot bewaarde verkeers- en locatiegegevens (hierna: “het arrest”). Kort samengevat houdt dit arrest het volgende in:
- Een onderzoeksinstantie kan uit een reeks persoonsgegevens van gebruikers van elektronische communicatiediensten nauwkeurige conclusies trekken over de persoonlijke levenssfeer van een gebruiker. Het voor strafrechtelijke doeleinden
- Ten eerste de doelstelling om zware criminaliteit te bestrijden en ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid te voorkomen. Een dergelijke doelstelling kan - overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel - een ”ernstige inmenging’’ op de grondrechten van artikel 7 en 8 EU-Handvest rechtvaardigen. Een inmenging in de grondrechten is volgens het HvJEU ‘ernstig’ wanneer uit de opgevraagde persoonsgegevens nauwkeurige conclusies kunnen worden getrokken over de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Bij de beoordeling van de ernst van de inmenging spelen de duur van de periode waarvoor toegang wordt gevraagd tot de persoonsgegevens en de hoeveelheid en de aard van de persoonsgegevens die voor een dergelijke periode beschikbaar zijn, in beginsel geen rol.
- Ten tweede is er de bredere doelstelling om de criminaliteit in het algemeen te bestrijden. Deze doelstelling kan volgens het HvJEU overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel alleen ‘niet-ernstige inmengingen’ op de grondrechten van artikel 7 en 8 EU-Handvest rechtvaardigen.
- Het HvJEU oordeelt dat het aan het nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatiediensten de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Om te waarborgen dat deze voorwaarden in de praktijk ten volle in acht worden genomen is het volgens het HvJEU van belang dat de toegang van de bevoegde nationale instanties tot de bewaarde persoonsgegevens onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit.
- Het vereiste van onafhankelijkheid, waaraan de rechterlijke instantie en de bestuurlijke entiteit moeten voldoen, brengt volgens het HvJEU enerzijds met zich mee dat de instantie die de voorafgaande toetsing verricht niet betrokken mag zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en anderzijds neutraal moet zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een Openbaar Ministerie, zoals het Estse Openbaar Ministerie in deze zaak, die de onderzoeksprocedure van een strafrechtelijk onderzoek leidt en in voorkomend geval ook optreedt als openbaar aanklager tijdens de strafprocedure. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is evenmin voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging.
5..Strafbaarheid feit
poging tot zware mishandeling.
6..Strafbaarheid verdachte
7..Motivering straf
8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de immateriële schade is – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – verzocht de vergoeding te matigen.
9..Toepasselijke wettelijke voorschriften
10..Bijlagen
11..Beslissing
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
€ 1.856,98 (zegge: achttienhonderdzesenvijftig euro en achtennegentig cent), bestaande uit € 1.106,98 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 januari 2021, tot aan de dag der algehele voldoening;
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen
€ 1.856,98(hoofdsom,
zegge: achttienhonderdzesenvijftig euro en achtennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.856,98 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
28 (achtentwintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;