Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 28 augustus 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 4 november 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van SFVG overgelegde akte verduidelijking petitum, met een productie;
- de tijdens de mondelinge behandeling aan de zijde van beide partijen overgelegde (spreek)aantekeningen.
2..De vaststaande feiten
10 november 2003. Onderdeel van die functiebeschrijving is het meewerken. Ter toelichting op het meewerken is in de functiebeschrijving vermeld:
“Het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden zoals beschreven in de functiebeschrijving afdelingsassistent algemeen.”
1 januari 2017 tot 1 juni 2019 een bedrag van € 5.505,56 bruto aan [eiseres] betaald.
16 juli 2019 een nieuwe arbeidsovereenkomst aan [eiseres] toegestuurd met als ingangsdatum 1 juni 2019 met betrekking tot de functie van Intercedent Studentenpool op basis van salarisschaal 45. Op 25 juni 2019 heeft SFVG een arbeidsovereenkomst aan [eiseres] verstrekt met als ingangsdatum 1 juni 2019 met betrekking tot de functie van medisch student op basis van salarisschaal 20.
3..De vordering
ex artikel 7:625 BW en, naar de kantonrechter begrijpt, de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW;
25 juni 2020 tussen partijen tot stand is/zijn gekomen;
€ 20.286,19 bruto over de periode september 2015 tot en met mei 2020 (inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering van 8,33% en de aanvullende ORT over de uitbetaling van de vakantiedagen) en € 10.638,35 bruto aan gemiste ORT. Hierbij is reeds rekening gehouden met hetgeen door SFVG aan [eiseres] is betaald. Deze bedragen zijn gebaseerd op het daadwerkelijk aantal gewerkte uren door [eiseres]. Verwezen wordt naar de overgelegde berekeningen.
De daaraan verbonden kosten van € 1.081,25 komen voor rekening van SFVG. Verder maakt [eiseres] nog aanspraak op een vergoeding van gederfde tijd. [eiseres] heeft minimaal 271 uren besteed aan het gehele proces. [eiseres] acht daarom een vergoeding van (271 uren x een uurloon van € 20,00, derhalve) € 5.420,00 reëel.
4..Het verweer
1 januari 2019 met terugwerkende kracht uit te betalen op basis van de nieuwe salarisschaal 45. De nabetaling van € 5.505,56 bruto aan [eiseres] heeft SFVG geheel onverplicht, bij wijze van tegemoetkoming en uit hoofde van het goed werkgeverschap, gedaan, aangezien die nabetaling veel ruimer is dan artikel 7.1.5 bijlage C lid 6 van de CAO voorschrijft. Die betaling ziet op de periode van 1 januari 2017 tot en met mei 2019, derhalve een periode van 2,5 jaar.
1 januari 2017. Meer subsidiair heeft SFVG zich op het standpunt gesteld dat maximaal een bedrag van € 7.186,64 bruto toewijsbaar is, gerekend over de periode vanaf 1 september 2015. Verder heeft SFVG de verschuldigdheid van de gevorderde rente, wettelijke verhoging, buitengerechtelijke kosten en de vergoeding van gederfde tijd betwist. Ten aanzien van de wettelijke verhoging heeft SFVG zich subsidiair op het standpunt gesteld dat deze op nihil gesteld dient te worden dan wel gematigd dient te worden.
5..De beoordeling van de vordering
25 naar schaal 45, op grond van genoemde artikelen terugwerkende kracht heeft tot hooguit 1 januari 2019. Dat er omstandigheden kunnen zijn, bijvoorbeeld de duur van het proces, op grond waarvan hiervan kan of moet worden afgeweken volgt naar objectieve maatstaven niet uit artikel 7.1.5 bijlage C lid 6 van de CAO en/of (artikel 2.7 lid 8 van) het Protocol of de overige bewoordingen van de CAO. Op basis van die objectieve uitlegmethode moet vastgesteld worden dat het uitgangspunt van de CAO is de terugwerking tot het moment waarop definitieve overeenstemming is bereikt over de functiebeschrijving.
29 maanden (en dus geen 1,5 jaar zoals meermaals door [eiseres] is gesteld), op basis van het verschil tussen het oude uurloon van [eiseres] gebaseerd op salarisschaal 25 en het nieuwe uurloon gebaseerd op schaal 45 behorend bij de functie van Intercedent Studentenpool. Dit betekent dus dat meer dan de volledige periode waarin de herindelingsprocedure heeft plaatsgevonden door SFVG (met terugwerkende kracht) is gecompenseerd. [eiseres] had op grond van artikel 7.1.5 bijlage C lid 6 van de CAO alleen recht op haar nieuwe salaris vanaf 1 januari 2019. Nu voormelde betaling geheel onverplicht door SFVG is gedaan, kan in het midden blijven of bij de daaraan ten grondslag liggende berekening precies is uitgegaan van alle daadwerkelijk door [eiseres] gewerkte uren vanaf januari 2017.
1 september 2015 kan daarom niet slagen, waardoor zowel de primaire vordering als de subsidiaire vordering niet toewijsbaar is.
Ten aanzien van de ORT
e-mails overgelegd, waaronder voormelde e-mail van 31 maart 2016 (hiervoor onder 2.5). [eiseres] was daar dus uitdrukkelijk van op de hoogte en heeft de functie (desondanks) aanvaard.
16 juli 2019 niet tot stand zijn gekomen tussen partijen niet toewijsbaar is.