ECLI:NL:RBROT:2021:4073

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
ROT 20/2733
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens niet handhaven van het rookverbod in een coffeeshop

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een opgelegde boete aan een coffeeshop. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport had op 8 januari 2021 een boete van € 600,- opgelegd aan de eiseres, omdat deze het rookverbod in de coffeeshop niet zou hebben gehandhaafd. Dit besluit werd door de eiseres bestreden, waarna de rechtbank de zaak in behandeling nam.

De aanleiding voor de boete was een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 10 november 2019, waarbij werd vastgesteld dat in een ruimte van de coffeeshop, die niet als rookruimte was aangeduid, door bezoekers tabak in joints werd gerookt. De toezichthouder had waargenomen dat meerdere personen joints aan het samenstellen en roken waren, terwijl er ook een medewerker van de coffeeshop aanwezig was die niet ingreep.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres in strijd had gehandeld met artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabakswet, die de exploitant verplicht om een rookverbod te handhaven. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, omdat de eiseres niet had aangetoond dat het rookverbod niet was overtreden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en bevestigde de boete, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2733

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. R.G. Meester,
en

de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: mr. M.A.D. Klein-Pietersen.

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 600,-.
Bij besluit van 14 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 10 november 2019 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een inspectie uitgevoerd in de namens eiseres geëxploiteerde [naam coffeeshop]. De bevindingen van de inspecteur zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 18 november 2019 (het rapport). Op basis daarvan heeft verweerder de bij het bestreden besluit gehandhaafde boete opgelegd.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat eiseres het rookverbod niet heeft gehandhaafd. Verweerder wijst daarbij naar de bevindingen van de inspecteur die tijdens de inspectie waarnam, kort weergegeven, dat in een als “Tabaksvrij Tobacco Free” aangewezen ruimte binnen de horeca-inrichting door drie bezoekers met tabak joints samenstelden en rookten. In die ruimte verrichtte een medewerker van eiseres werkzaamheden. De bezoekers werden niet op het roken aangesproken. Door het rookverbod niet te handhaven heeft eiseres volgens verweerder gehandeld in strijd met artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabaks- en rookwarenwet (de Tabakswet).
3. Eiseres voert aan, kort weergegeven, dat de bewijslast op verweerder rust en dat uit het door een van de toezichthouders opgestelde rapport van een bezoek aan eiseres niet blijkt dat het rookverbod zou zijn overtreden. Eiseres wijst erop dat het rapport door slechts één toezichthouder is opgesteld in summiere bewoordingen, dat uit het rapport niet blijkt dat geen sprake zou zijn van een rookruimte en evenmin dat op het moment van de inspectie daarin werkzaamheden werden verricht. Voorts is geen monster genomen van de gestelde door de bezoekers gerookte tabak, zodat niet is komen vast te staan dat tabak is gerookt. De boete is daarmee niet gebaseerd op deugdelijk en zorgvuldig onderzoek en onvoldoende gemotiveerd.
Voorts voert eiseres aan dat haar niet verweten kan worden dat zij gebruik heeft gemaakt van de in artikel 6.2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Tabaks- en rookwarenbesluit (het Besluit) opgenomen uitzonderingsgrond.
Subsidiair voert eiseres aan dat zij mocht vertrouwen op de toezegging van verweerder en de NVWA dat tot 1 april 2020 niet handhavend zal worden opgetreden jegens rookruimten.
Meer subsidiair voert eiseres aan dat verwijtbaarheid ontbreekt dan wel verminderd aanwezig is, zodat de boete dient te worden gematigd.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabakswet is de exploitant van een horeca-inrichting verplicht tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod.
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit geldt de verplichting bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet en in artikel 6.1 niet in afsluitbare, voor het roken van tabaksproducten aangewezen en als zodanig aangeduide ruimten.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, is een ruimte als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b duurzaam als rookruimte aangewezen.
Op grond van het derde lid worden in een ruimte als hier bedoeld geen werkzaamheden verricht tijdens het gebruik van deze ruimte voor het roken van tabaksproducten.
5.1
In het rapport is onder meer vermeld dat de toezichthouder een ruimte aan de rechterzijde van de horeca-inrichting inliep en dat op de deur het rookverbod was aangeduid als afbeelding met daarbij de tekst ‘Tabaksvrij Tobacco Free’. In deze ruimte rook de toezichthouder de kenmerkende geur van gerookte joints en zag hij dat op de tafels asbakken stonden en een kunststof bak met tabaksvervangers. Op een tafel waaraan meerdere personen zaten lag een pakje Marlboro sigaretten en een pakje Lucky Strike shag. De toezichthouder zag dat meerdere personen een joint samenstelden met een pluk shag uit het pakje Lucky Strike shag. Vervolgens zag hij dat deze personen de joint oprolden, aanstaken en vervolgens daarvan een trekje namen waarbij het brandpunt van de joint rood opgloeide. Ook zag de toezichthouder een ander persoon een joint samenstellen. Deze persoon brak een Marlboro sigaret open en vulde daarmee de joint. De joint werd vervolgens opgestoken door middel van een aansteker en er werd van de joint een trekje genomen. De toezichthouder heeft verder waargenomen dat een persoon uit de bediening in de ruimte een bestelling opnam. Deze werkzame persoon had een dienblad in haar hand en was gekleed in een donkerkleurig vest met op de rug de tekst “Prix D’ami Crew”. Verder in de ruimte heeft de toezichthouder nog een pakje Marlboro gold sigaretten samen met enkele opengebroken sigaretten aangetroffen. Ten slotte hoorde en zag de toezichthouder dat de rokende personen niet werden aangesproken op het feit dat er werd gerookt in deze ruimte.
5.2
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bestraffende sanctie, zodat op verweerder de bewijslast rust dat van een overtreding sprake is. Naar vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), waaronder de uitspraak van 29 maart 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:165), kan het bewijs dat een overtreding is begaan worden aangenomen op een naar waarheid opgemaakt en ondertekend rapport van bevindingen van een toezichthouder. In beginsel mag daarom worden afgegaan op de inhoud van de in het rapport vermelde waarnemingen.
Hieraan doet niet af, zoals eiseres lijkt aan te voeren, dat de bevindingen zijn gedaan door één toezichthouder, die vervolgens het rapport heeft opgesteld. Eiseres heeft ook niet onderbouwd op welke grond in dit geval de waarnemingen door meer dan één toezichthouder hadden moeten worden gedaan.
5.3
In het rapport is gedetailleerd beschreven dat de toezichthouder heeft waargenomen dat door drie verschillende gasten tabak in een joint werd gedaan die vervolgens werd gerookt. Nu de toezichthouder heeft waargenomen dat tabak werd gerookt, kan op basis van deze bevindingen worden aangenomen dat eiseres de verplichting in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabakswet niet heeft nageleefd. Er bestond daarom geen aanleiding een monster van de joints te nemen voor verder onderzoek.
5.4.
Hetgeen eiseres aanvoert over de rookruimte en het daarin verrichten van werkzaamheden, kan niet slagen. Uit het rapport blijkt duidelijk dat de ruimte waar rokende mensen werden waargenomen niet als rookruimte was aangeduid, zodat in die ruimte niet gerookt mocht worden.
6. Op grond van het voorgaande staat vast dat eiseres heeft gehandeld in strijd met artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabakswet. Verweerder was daarom bevoegd om haar een boete op te leggen. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Evenmin is gebleken van omstandigheden die meebrengen dat eiseres niets te verwijten valt of slechts in mindere mate. Er was en is daarom geen reden om de boete te matigen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 30 april 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
Griffier Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.