Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[verweerder 1] ,
2..[verweerder 2] ,
3..[verweerder 3] ,
1..Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift met producties 1 t/m 12 aan de zijde van [verzoekster] , ter griffie ontvangen op 8 februari 2021;
- de aanvullende producties 13 t/m 18 aan de zijde van [verzoekster] , ter griffie ontvangen op 10 maart 2021;
- het verweerschrift aan de zijde van [verweerder 1] c.s. met producties 1 t/m 5, ter griffie ontvangen op 11 maart 2021;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van [verzoekster] .
2..De feiten
[ afbeelding whatsapp-gesprek ]
Op 13-10-2020 heb ik mij bij [naam persoon 1] ziek gemeld volgens de regels opgenomen in het verzuimreglement. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft u mij mondeling schriftelijk medegedeeld de ziekmelding niet te accepteren.
Mevrouw [verzoekster] heeft zelf ontslag genomen.
(…)Cliënte betwist met klem dat zij ontslag heeft genomen. Bovendien blijkt uit niets dat en, zo ja, hoe cliënte ontslag heeft genomen. U meent te beschikken over stukken waaruit het ontslag blijkt. Graag ontvang ik deze stukken uiterlijk 31 december a.s., bij gebreke waarvan ik u zonder nadere aankondiging in rechte zal betrekken.”.
Wij hebben deze bewijzen in handen en zijn niet van plan dit te delen met u.
3..Het verzoek en de grondslag daarvan
4..Het verweer
heeft een 0-uren contract en vanwege de noodgedwongen sluiting van de praktijk als gevolg van de coronapandemie was er geen werk en waren er ook geen inkomsten. In dit uitzonderlijke geval kan geen aanspraak worden gemaakt op de gemiddelde arbeidsomvang van een voorafgaande periode. Voor zover [verweerder 1] c.s. voor deze periode wel loon verschuldigd is, heeft [verzoekster] gebruik gemaakt van een verkeerde referteperiode. Op grond van artikel 7:610b BW moet gekeken worden naar de drie voorafgaande maanden. In januari, februari en maart 2020 heeft [verzoekster] een gemiddelde arbeidsomvang van 60,9 uur. Dit vermenigvuldigd met het minimumloon van € 9,54 bruto en 8% vakantietoeslag, heeft zij recht op en bedrag van € 627,46.
5..De beoordeling
Ik kan niet meer ik ben moe van [verweerder 1] . Ik kom niet meer. Ik kan het belijd niet aan hoe jullie met ons omgaan. Ik heb nog steeds geen salaris gehad.
- vanaf 1 juli 2019 tot 1 januari 2020 € 10,49 per uur;
- vanaf 1 januari 2020 tot 1 juli 2020 € 10,60 per uur;
- vanaf 1 juli 2020 tot 1 januari 2021 € 10,77 per uur;
- vanaf 1 januari 2021 tot 1 juli 2021 € 10,80 per uur.
€ 10.80) x 108%. Gelet op de betaling van € 172,85 (16,5 uur) voor oktober 2020, die door [verzoekster] niet is weersproken, is voor de periode van oktober 2020 tot en met einde dienstverband een bedrag van € 4.870,- toewijsbaar, te weten ( 3 x € 774,66 + 3.5 x
€ 776,82) – 172,85.
6..De beslissing
16 april 2021, verminderd met het bruto-equivalent van € 446,64 en tevens aan [verzoekster] daarvan een deugdelijke bruto-netto specificatie te verstrekken, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 25% en de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de opeisbaarheid van iedere salaristermijn, telkens tot de dag van algehele voldoening;