ECLI:NL:RBROT:2021:3873

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
8959748 CV EXPL 21-889
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van energiekosten wegens gebrek aan bewijs van overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een energieleverancier, aangeduid als [eiseres], en een consument, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 415,43, vermeerderd met wettelijke rente en kosten, op grond van een door hen gestelde overeenkomst voor de levering van energie. De eiseres stelde dat de overeenkomst op 4 april 2019 tot stand was gekomen bij een vestiging van de Mediamarkt, waar [gedaagde] een digitaal aanmeldformulier had ingevuld. Echter, [gedaagde] betwistte de totstandkoming van de overeenkomst en stelde dat de handtekening op het contract niet van hem was. Hij beweerde nooit bij de Mediamarkt te zijn geweest en vermoedde dat het opgegeven e-mailadres van zijn ex-vrouw was.

De kantonrechter oordeelde dat de eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om de overeenkomst te onderbouwen. De bewijslast lag bij de eiseres, maar zij had geen bewijsaanbod gedaan en de enkele stelling dat de handtekening van [gedaagde] afkomstig was, was onvoldoende. Ook de verwijzing naar betalingen en IBAN-nummers leidde niet tot de conclusie dat de eiseres het bestaan van de overeenkomst had bewezen. De kantonrechter concludeerde dat er geen bewijs was dat tussen partijen een overeenkomst tot stand was gekomen, waardoor de vordering van de eiseres werd afgewezen. Tevens werd [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] op nihil werden vastgesteld, aangezien hij in persoon procedeerde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8959748 CV EXPL 21-889
uitspraak: 23 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] handelend onder de naam [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 28 december 2020,
gemachtigde: J.J. Sikkema te Hilversum,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” respectievelijk “[gedaagde]”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde];
 de conclusie van repliek, met een productie.
1.2.
[gedaagde] heeft, hoewel hij daartoe behoorlijk in de gelegenheid is gesteld, niet op de conclusie van repliek gereageerd.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis vervolgens bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[eiseres] is een energieleverancier en levert energie aan zowel de particuliere als de zakelijke markt.
2.2.
[gedaagde] woont op het adres [adres].
2.3.
[eiseres] heeft de volgende facturen verstuurd naar het adres [adres]:
factuurnummer
factuurdatum
vervaldatum
factuurbedrag
1000005170291
01-08-2019
15-08-2019
€ 203,03
1000005716693
01-09-2019
15-09-2019
€ 203,03

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het totaalbedrag van € 415,43, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom ad € 348,58 vanaf 23 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met de kosten van dit geding, daaronder begrepen een bedrag voor gemachtigde salaris alsmede de nakosten begroot op een half punt salaris gemachtigde.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
[gedaagde] is ondanks aanmaning in gebreke gebleven met betaling van hetgeen hij uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst met betrekking tot levering van energie aan [eiseres] verschuldigd is geworden. Die overeenkomst is op 4 april 2019 gesloten buiten de verkoopruimte van [eiseres], te weten bij een vestiging van de Mediamarkt. [gedaagde] heeft, tezamen met de medewerker van de Mediamarkt, een digitaal aanmeldformulier ingevuld. De aanmeldgegevens zijn in een welkomstmail aan [gedaagde] toegezonden op het door hem opgegeven e-mailadres. Bij die welkomstmail is tevens een kopie van de overeenkomst toegestuurd met bijbehorend tarievenblad. De levering van energie (elektriciteit en/of gas) heeft plaatsgevonden ten behoeve van het adres [adres]. [gedaagde] heeft de facturen van 1 augustus 2019 en 1 september 2019 echter onbetaald gelaten en is daarmee in verzuim komen te verkeren. Bij e-mail van 11 oktober 2019 heeft [eiseres] [gedaagde] schriftelijk gemaand om binnen veertien dagen nadat deze e-mail bij hem is bezorgd de vordering te voldoen, ter voorkoming van de in die e-mail genoemde bijkomende kosten ad € 52,29. Die email heeft echter niet tot betaling door [gedaagde] geleid. [eiseres] vordert daarom tevens vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Vanwege het betalingsverzuim van [gedaagde] vordert [eiseres] ook de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over de hoofdsom, die berekend tot en met 22 december 2020 € 14,56 bedraagt.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
[gedaagde] heeft de door [eiseres] gestelde overeenkomst niet afgesloten. Hij is nooit bij Mediamarkt geweest en de handtekening onder het contract is ook niet van hem, evenmin als het daarop vermelde rekeningnummer. De gestelde betaling van € 57,00 is ook niet door hem verricht. [gedaagde] vermoedt dat het opgegeven e-mailadres dat van zijn ex-vrouw is.

4..De beoordeling

4.1.
De vraag die in dit geding voorligt, is of tussen [eiseres] (als energieleverancier) en [gedaagde] (als consument) de door [eiseres] gestelde overeenkomst met betrekking tot de levering van elektriciteit en gas tot stand is gekomen.
4.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd bestreden dat hij de overeenkomst is aangegaan en heeft ook stellig betwist dat de daarop geplaatste handtekening van hem afkomstig is. Daarmee staat de juistheid van het standpunt van [eiseres], zonder nader bewijs althans, dus niet vast. Op de voet van artikel 150 jo. 159 Rv rust de bewijslast hier op [eiseres].
4.3.
Met de enkele stelling bij repliek, dat de op de overeenkomst geplaatste handtekening wel degelijk van [gedaagde] afkomstig is, zij het dat deze mogelijk afwijkt van een ‘normale’, met pen gezette handtekening, omdat deze op een tablet is geplaatst, heeft [eiseres] het bestaan van de overeenkomst niet bewezen.
4.4.
Verder heeft [eiseres] in de conclusie van repliek verwezen naar betalingen en IBAN-nummers. Van het in de leveringsovereenkomst genoemde IBAN-nummer [bankrekeningnummer 1] heeft [gedaagde] gesteld dat dit niet van hem is. Verder is de betaling van 29 juli 2019 van een bedrag van € 404,80 volgens [eiseres] verricht vanaf IBAN-nummer [bankrekeningnummer 2], terwijl dat niet het rekeningnummer is dat [gedaagde] volgens [eiseres] aan haar heeft opgegeven. Dat de genoemde bankrekeningen (wel) van [gedaagde] zijn en dat hij de betalingen heeft verricht, blijkt nergens uit. [eiseres] heeft immers geen producties overgelegd, waaruit blijkt op wiens naam de bankrekening eindigend met nummer [nummer] is gesteld. Nu voorts niet is gebleken dat de door [eiseres] gestelde betalingen van de rekening van [gedaagde] afkomstig zijn, kunnen deze dus niet leiden tot de conclusie dat [eiseres] daarmee het bestaan van de door haar gestelde overeenkomst met [gedaagde] heeft bewezen.
4.5.
[eiseres] heeft voorts nog gewezen op een telefoongesprek dat door de Reclassering namens [gedaagde] gevoerd is, waarbij verwezen is naar de telefoonnotitie die door [eiseres] als productie 1 bij repliek in het geding is gebracht. Uit die notitie blijkt enkel dat de Reclassering gebeld heeft, maar daaruit blijkt op geen enkele wijze dat gebeld is namens [gedaagde]. Die naam komt in de hele notitie niet voor, terwijl ook anderszins uit die notitie niet afgeleid kan worden dat het telefoongesprek betrekking had op de onderhavige kwestie. In de notitie staat bijvoorbeeld ook geen zaaknummer.
4.6.
Gelet op het voorgaande lag het op de weg van [eiseres] om haar stellingen verder te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Bovendien heeft [eiseres] in de dagvaarding, noch bij repliek een bewijsaanbod gedaan. De kantonrechter ziet ook geen aanleiding om ambtshalve bewijs aan [eiseres] op te dragen.
4.7.
De conclusie is dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst met betrekking tot levering van energie en gas tot stand is gekomen, uit hoofde waarvan op [gedaagde] een betalingsverplichting rust. De vordering van de hoofdsom zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. De nevenvorderingen delen dat lot.
4.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op nihil, omdat hij in persoon procedeert.

5..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478