ECLI:NL:RBROT:2021:3598

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
C/10/605151 / HA ZA 20-943
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure tegen vonnis op tegenspraak in civiele zaak

In deze verzetprocedure heeft de rechtbank Rotterdam op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een zaak waarin [naam eiser] en [naam gedaagde] betrokken zijn. De zaak betreft een verzet tegen een eerder vonnis van 18 januari 2012, waarin [naam gedaagde] en zijn moeder hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [naam eiser]. [naam gedaagde] stelt dat hij niet op de hoogte was van het vonnis en dat het vonnis als verstekvonnis moet worden beschouwd, omdat hij niet in de procedure was verschenen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het vonnis een vonnis op tegenspraak is, omdat de moeder van [naam gedaagde] wel in de procedure was verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding en het herstelexploot op de juiste wijze zijn betekend aan de moeder van [naam gedaagde] en dat er geen reden is om af te wijken van de regel dat een vonnis op tegenspraak geldt voor alle gedaagden. Hierdoor is [naam gedaagde] niet ontvankelijk verklaard in zijn verzet. De rechtbank heeft [naam gedaagde] ook veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, die zijn begroot op € 563,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/605151 / HA ZA 20-943
Vonnis in verzet van 21 april 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
oorspronkelijk eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. A.M. van Heest te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
oorspronkelijk gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. S. van Buuren te ’s-Gravendeel.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van 28 juni 2011, met twee producties;
  • het herstelexploot van 19 juli 2011;
  • het vonnis van 18 januari 2012 in de zaak met zaak- en rolnummer 382294 / HA ZA 111608, tussen [naam eiser] als eiser en [naam] en [naam gedaagde] als gedaagden (het vonnis);
  • de verzetdagvaarding van 29 mei 2020, tevens houdende exceptie van onbevoegdheid, met vijf producties;
  • het herstelexploot van 25 september 2020;
  • de conclusie van antwoord in het incident van 21 oktober 2020;
  • het vonnis in het incident van 2 december 2020;
  • de akte uitlating van [naam gedaagde] van 16 december 2020;
  • de antwoordakte van [naam eiser] van 30 december 2020;
  • de mondelinge behandeling van 4 maart 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 28 juni 2011 is, door achterlating in een gesloten envelop, het exploot van dagvaarding in de oorspronkelijke hoofdprocedure, op het adres van de moeder van [naam gedaagde] in Vlaardingen betekend aan [naam gedaagde] en zijn moeder als gedaagden.
2.2.
Op 19 juli 2011 is, eveneens door achterlating ervan in een gesloten envelop, aan hetzelfde adres een herstelexploot aan beide gedaagden betekend, met de aanzegging:
“dat indien ten minste één van de gedaagden advocaat heeft gesteld en het griffierecht tijdig heeft voldaan, tussen alle partijen één vonnis zal worden gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd”
2.3.
De moeder van [naam gedaagde] is in de procedure verschenen door advocaat te stellen en het griffierecht te betalen. De moeder heeft niet voor antwoord geconcludeerd.
2.4.
[naam gedaagde] is niet in de procedure verschenen.
2.5.
In het vonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zijn [naam gedaagde] en zijn moeder, hoofdelijk veroordeeld om aan [naam eiser] te betalen het bedrag van € 13.795,15, vermeerderd met de wettelijke rente. [naam gedaagde] is daarbij, hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
2.6.
Uit een op 31 december 2018 verstrekt afschrift van gegevens uit de basisregistratie personen (BRP) blijken, voor zover van belang, de volgende verblijfplaatsgegevens van [naam gedaagde] :
“(…)
04-10-2017 : [adres]
01-01-2015 : (…), Frankrijk
07-08-2013 : (…) Delft
22-01-2013 : (…) Rotterdam
26-11-2012 : (…) Voorhout
12-12-2011 : [adres]
20-04-2011 : Onbekend
18-03-2009 : [adres]
16-04-2008 : Onbekend
17-03-2006 : [adres]
13-09-2005 : (…) Utrecht
31-05-2005 : [adres]
01-10-2004 : (…) Utrecht
11-04-2003 : [adres]
15-09-2000 : (…) Baarn
20-07-1994 : [adres]
(…)”
2.7.
Op 12 mei 2020 heeft [naam gedaagde] via zijn advocaat kennis genomen van het vonnis van 18 januari 2012.

3..Het geschil

3.1.
[naam gedaagde] vordert in deze verzetprocedure dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het vonnis vernietigt;
[naam eiser] niet-ontvankelijk verklaart in zijn vordering(en), althans zijn vordering(en) afwijst, met veroordeling van [naam eiser] in de kosten van het geding in twee instanties.
3.2.
[naam gedaagde] meent dat hij in het verzet kan worden ontvangen omdat het vonnis waarvan in verzet is gekomen ten aanzien van hem een verstekvonnis betreft. [naam gedaagde] heeft de oorspronkelijke dagvaarding niet ontvangen en was tot halverwege 2020 niet op de hoogte van het tegen hem gewezen vonnis. Het enkele feit dat de moeder van [naam gedaagde] in de procedure advocaat heeft gesteld, is geen reden om [naam gedaagde] het recht op verzet te ontnemen.
3.3.
Voor zover wel sprake zou zijn van een vonnis op tegenspraak, geldt dat [naam gedaagde] het vonnis als verstekvonnis heeft geïnterpreteerd. Hij kon uit het vonnis niet afleiden dat zijn moeder wél in de procedure was verschenen, temeer omdat haar advocaat zich namens haar stelde maar zich daarna heeft onttrokken en de rechtbank bovendien akte non-conclusie had verleend.
3.4.
Nu [naam gedaagde] in het verzet kan worden ontvangen, dient het oorspronkelijke debat te worden heropend. [naam gedaagde] is geen partij bij de door zijn moeder met [naam eiser] gesloten overeenkomst van geldlening. Zijn handtekening op het document met de schuldbekentenis, is uitsluitend bedoeld ter bevestiging van de door zijn moeder met [naam eiser] aangegane lening. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank [naam gedaagde] ten onrechte tot terugbetaling van die geldlening heeft veroordeeld.
3.5.
[naam eiser] handhaaft zijn stellingen in de oorspronkelijke hoofdzaak. Hij betwist dat voor [naam gedaagde] de mogelijkheid van verzet openstond en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring in het verzet.

4..De beoordeling

4.1.
Er geldt een gesloten stelsel van rechtsmiddelen; de toegang tot de rechter is niet ter vrije bepaling van partijen. De vraag of er verzet kan worden ingesteld moet dan ook ambtshalve worden beoordeeld. Voor het antwoord op die vraag is van belang hoe het vonnis moet worden geduid: als verstekvonnis of als vonnis op tegenspraak. De rechtbank heeft dit punt ambtshalve opgeworpen en naar aanleiding daarvan hebben partijen hun standpunten schriftelijk en mondeling kenbaar gemaakt.
4.2.
Wettelijk uitgangspunt is dat een tussen meer gedaagden gewezen vonnis in een procedure waarin een van de gedaagden is verschenen en tegen de anderen verstek is verleend, geldt als een vonnis op tegenspraak ten aanzien van alle gedaagden (artikel 140 lid 3 Rv). Dat uitgangspunt geldt hier ook: de moeder van [naam gedaagde] is verschenen, dus is het een vonnis op tegenspraak, óók jegens [naam gedaagde] .
4.3.
Het door [naam gedaagde] aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:207) maakt dit niet anders. In die zaak was ook sprake van twee gedaagden, maar vermeldde het eindvonnis dat “tegen gedaagde partij” verstek was verleend. Aldus maakte het eindvonnis niet duidelijk tegen wie verstek was verleend en kon daaruit worden afgeleid dat tegen beide gedaagden verstek was verleend. In deze zaak ligt het echter anders. Het vonnis vermeldt alleen verstekverlening tegen [naam gedaagde] . Tegen de moeder is geen verstek verleend; het staat er niet en ook uit de vermelding dat zij bij advocaat is verschenen blijkt dat van verstek tegen haar geen sprake is. De stelling van [naam gedaagde] dat de advocaat van de moeder zich vervolgens heeft onttrokken, wordt niet ondersteund met bewijs en al zou die stelling juist zijn, dan neemt de onttrekking niet weg dat de procedure als een procedure op tegenspraak blijft gelden; eens verschenen, blijft verschenen.
4.4.
Het vonnis is dus een vonnis op tegenspraak, tegen alle gedaagden, ook tegen [naam gedaagde] . Tegen een vonnis op tegenspraak is geen verzet mogelijk.
4.5.
Afwijking van die regel is mogelijk als in de dagvaarding onjuiste of onvolledige mededelingen zijn gedaan met betrekking tot artikel 140 lid 3 Rv. Vast staat dat bij herstelexploot de mededeling als bedoeld in artikel 111 lid 2 sub j Rv is gedaan. Partijen verschillen echter van mening of die mededeling ook op de juiste wijze aan [naam gedaagde] is gedaan. Voor de vraag of [naam gedaagde] in zijn verzet kan worden ontvangen, komt het dan ook aan op de vraag of de dagvaarding en het herstelexploot destijds op de juiste wijze zijn betekend.
4.6.
Vast staat dat de oorspronkelijke dagvaarding en het herstelexploot ten aanzien van beide gedaagden zijn betekend aan het adres van de moeder van [naam gedaagde] . Dat is het adres waar [naam gedaagde] ingeschreven heeft gestaan in een aantal opvolgende periodes, afgewisseld met periodes waarin zijn formele verblijfplaats als onbekend was geregistreerd. De vermelding “onbekend” maakt op zichzelf niet dat [naam gedaagde] niet woonde op het adres van zijn moeder. Van [naam gedaagde] had in deze verzetprocedure mogen worden verwacht dat hij concreet aangaf waar hij wel woonde sinds hij kennelijk zijn woon- of verblijfplaats heeft verplaatst en hoe het komt dat hij vervolgens weer opnieuw op het adres van zijn moeder werd ingeschreven. Zulks temeer, nu [naam gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat hij in elk geval in de weekenden regelmatig bij zijn moeder verbleef. Een uitleg is, ondanks daartoe geboden gelegenheid, uitgebleven. Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat [naam gedaagde] ten tijde van betekening van de dagvaarding en het herstelexploot op het adres van zijn moeder woonde en/of verbleef.
4.7.
Dit betekent dat het exploot, dat aan de formele vereisten voldeed, op de juiste wijze is betekend. Daarmee is dus ook de mededeling over artikel 140 lid 3 Rv op juiste wijze gedaan. Daarom is er geen reden om een uitzondering te maken op de regel dat verzet alleen openstaat als er een verstekvonnis is gewezen.
4.8.
Gelet op het voorgaande is [naam gedaagde] niet ontvankelijk in het verzet. Aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil komt de rechtbank daarom niet toe.
4.9.
[naam gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verzetprocedure veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 563,00 (1 punt × tarief II) aan salaris voor de advocaat. Aangezien [naam eiser] bij de oorspronkelijke dagvaarding had gevorderd dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zou worden verklaard, zal ook de kostenveroordeling in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zijnde deze vordering gegrond op de wet en niet weersproken.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [naam gedaagde] niet ontvankelijk in het verzet,
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 563,00;
5.3.
verklaart onderdeel 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2021.
3268/1407