ECLI:NL:RBROT:2021:3554

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
10/681044-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis heropening onderzoek naar de rol van methylfenidaat in een strafzaak

Op 22 april 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een tussenvonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van doodslag. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om nader onderzoek te doen naar de rol van methylfenidaat, een medicijn dat de verdachte had gebruikt. De officier van justitie had vrijspraak van moord geëist en veroordeling tot 8 jaar gevangenisstraf voor doodslag. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat de verdachte door de effecten van de medicatie niet volledig toerekeningsvatbaar was. De rechtbank concludeerde dat zij onvoldoende informatie had om een oordeel te vellen en heeft daarom de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor verder onderzoek. De rechtbank heeft vragen geformuleerd voor deskundige prof. dr. [naam prof. dr.] over de effecten van methylfenidaat op volwassenen zonder ADHD-diagnose. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd, met een maximum van drie maanden, en de verdachte en nabestaanden van het slachtoffer opgeroepen voor de volgende zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681044-19
Datum uitspraak: 22 april 2021
Tegenspraak
Tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn,
raadsvrouw mr. M. Schmit, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde (moord);
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde (doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht – dadelijk uitvoerbaar – voor de duur van 5 jaren, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer] met toepassing van vervangende hechtenis van 1 week per overtreding, met een maximum van 6 maanden, voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.

4..Overweging met betrekking tot de tussenbeslissing

Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank tijdens haar beraadslagingen tot de conclusie gekomen dat zij zich onvoldoende voorgelicht acht om tot een oordeel te komen ten aanzien van hetgeen de verdachte wordt verweten. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Primair voert de raadsvrouw daartoe aan dat het opzet op het ten laste gelegde niet bewezen kan worden en subsidiair bepleit zij het feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Hiertoe heeft de raadsvrouw, zeer kort samengevat, aangevoerd dat de door de verdachte verrichte handelingen niet (of niet geheel) in strafrechtelijke zin aan hem verweten kunnen worden door de effecten die zijn – ten onrechte voorgeschreven – medicatie heeft gehad.
Ter terechtzitting is het de rechtbank gebleken dat de verdachte, voorafgaand aan het ten laste gelegde, in een periode van zes weken vier keer is gewisseld van medicatiemerk. In alle gevallen bevatte deze medicatie het werkzame bestanddeel methylfenidaathydrochloride (hierna: methylfenidaat). De deskundigen hebben in het triple onderzoek van 10 februari 2021 geconcludeerd dat de diagnose ADHD door hen niet bij de verdachte kan worden vastgesteld. De deskundigen hebben aanvullende vragen gesteld aan prof. dr. [naam prof. dr.] over de mogelijke effecten van methylfenidaat op het gedrag van een volwassene die niet is gediagnosticeerd met ADHD.
Uit de door de raadsvrouw overgelegde bijsluiters van de (volgens de verdediging door de verdachte gebruikte) medicatie die de werkzame stof methylfenidaat bevatten, blijkt dat deze middelen worden gebruikt voor de behandeling van aandachttekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) bij kinderen en jongeren in de leeftijd van 6 tot 18 jaar of in het geval andere behandelingen zonder gebruik van geneesmiddelen, zoals deskundige begeleiding en gedragstherapie, niet tot goede resultaten hebben geleid. In de samenvatting van de productkenmerken van methylfenidaat staat onder het kopje “bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik” dat de veiligheid en werkzaamheid niet zijn vastgesteld voor de aanvang van de behandeling bij volwassenen. Ook valt onder dit kopje te lezen dat door de behandeling met stimulantia, waar methylfenidaat onder valt, het ontstaan of verergeren van agressie of vijandigheid kan worden veroorzaakt.
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 14 december 2004 en 9 december 2008 [1] overwogen dat een ernstige geestelijke stoornis aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg kan staan indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Of het innemen van methylfenidaat daar enige invloed op heeft kan de rechtbank op basis van het huidige dossier niet vaststellen, te meer nu tevens onduidelijk is of de deskundigen en prof. [naam prof. dr.] voor ogen hebben gehad dat de verdachte in relatief korte tijd viermaal van medicatiemerk zou zijn gewisseld. In zoverre is het onderzoek in deze zaak niet volledig en de rechtbank ziet derhalve – alvorens in de onderhavige zaak tot een einduitspraak te kunnen komen – aanleiding om het onderzoek te heropenen, de zaak te verwijzen naar de rechter-commissaris voor nader onderzoek en vervolgens het onderzoek te schorsen tot een latere datum.

5..Vragen van de rechtbank

De rechtbank acht het noodzakelijk dat aan prof. dr. [naam prof. dr.] het gehele dossier wordt verstrekt inclusief hetgeen door de verdediging ter terechtzitting is overgelegd.
Vragen van de rechtbank aan prof. dr. [naam prof. dr.] :
1. Volgens de verstrekte bijsluiters en overige bijlagen bij de pleitnota van de verdediging zou de veiligheid en werkzaamheid van methylfenidaat niet zijn vastgesteld voor (de aanvang van de) behandeling bij volwassenen.
a. In hoeverre is het voorschrijven van deze medicatie aan een volwassene gangbaar?
b. In de samenvatting van de productkenmerken van HCI Mylan Retard is vermeld dat door de behandeling met stimulantia, waar methylfenidaat onder valt, het ontstaan of verergeren van agressie of vijandigheid kan worden veroorzaakt. Is het risico op het ontstaan of verergeren van agressie of vijandigheid groter indien het medicijn wordt gebruikt door een volwassene?
2. Zowel de psycholoog (dr. [naam psycholoog] ) als de psychiater (drs. [naam psychiater] ) hebben geen ADHD bij de verdachte kunnen vaststellen. In antwoord op de derde en vierde vraag van deze deskundigen heeft u – kort gezegd – verklaard dat voornamelijk de aandacht beter vastgehouden kan worden.
a. Wat zijn de gevolgen/risico’s (indien aanwezig)
op het gebied van agressieregulatievan het innemen van methylfenidaat door een volwassene, zonder dat deze is gediagnosticeerd met ADHD?
b. Indien geen ADHD kan worden vastgesteld (en daarmee aangenomen zou moeten worden dat in beginsel geen therapie gegeven zou moeten worden), dient alsdan te worden geconcludeerd dat de (in uw woorden) hoge methylfenidaatconcentratie in het bloed van de verdachte gezien moet worden als een ‘extreem hoge spiegel’ (want, zo begrijpt de rechtbank de verdediging, deze concentratie zou 0 ng/mL moeten zijn)? Zo ja, dient op basis hiervan geconcludeerd te worden dat dit een hogere kans op bijwerkingen geeft zoals u in uw rapport beschrijft op pagina 5?
3. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in zes weken in totaal vier verschillende merken methylfenidaat voorgeschreven heeft gekregen. Met een verwijzing naar het Farmacotherapeutisch Kompas heeft zij gesteld dat de verschillende medicijnen niet onderling uitwisselbaar zijn.
a. Was u ten tijde van het beantwoorden van de door de psycholoog en de psychiater aan u gestelde vragen ervan op de hoogte dat door de verdachte in een periode van zes weken tijd vier verschillende merken medicatie tegen ADHD zijn gebruikt?
b. In het geval u hiervan niet op de hoogte was, geeft dit u aanleiding uw eerdere bevindingen aan te vullen en/of te herzien?
c. In hoeverre kan het in de genoemde periode viermaal wisselen van medicatiemerk bijdragen aan het ontstaan dan wel verergeren van bijwerkingen, meer specifiek op het gebied van agressie of vijandigheid?
d. Zijn u gevallen bekend waarbij in een periode van enkele weken meerdere soorten medicatiemerken door een volwassene zijn gebruikt en dit heeft geleid tot agressief gedrag waarbij een causaal verband is vastgesteld met de (hoeveelheden en soorten) medicatie?
4. Hiervóór zijn drie mogelijk relevante omstandigheden genoemd: het gebruik van methylfenidaat door een volwassene, het gebruik van methylfenidaat door iemand bij wie geen ADHD is vastgesteld en het binnen een relatief beperkte periode meermalen aanpassen van het medicatiemerk dan wel de hoeveelheid medicatie.
a. In hoeverre is de kans op problemen met agressieregulatie vergroot indien deze omstandigheden in samenhang worden bezien?
b. Wat is de mate van waarschijnlijkheid dat de door de verdachte gebruikte verschillende soorten medicatie en gebruikte doseringen, met inachtneming van zijn in het dossier beschreven fysieke en psychische staat, zijn gedrag zodanig hebben beïnvloed dat hij in een tijdbestek van enkele seconden zeer gewelddadig gedrag heeft vertoond zonder zich daarvan bewust te zijn?
5. Algemene vragen over uw rapportage
a. U beschrijft in uw rapport dat er twee wegen zijn waarop methylfenidaat de kans op agressief gedrag kan vergroten. Kunt u iets zeggen over de verwachte mate van agressie die optreedt? Kan dit zich voordoen in een plotseling heftige geweldsexplosie?
b. Speelt de etniciteit en/of het postuur van de verdachte enige rol bij het gebruik van methylfenidaat in relatie tot agressief gedrag?
6. U heeft de beschikking gekregen over het volledige procesdossier en de door de verdediging overgelegde stukken.
a. Zijn u vanuit uw expertise andere omstandigheden in het dossier opgevallen die een relatie kunnen hebben met het gebruik van methylfenidaat en het (vermeende) handelen van de verdachte? Zo ja, kunt u dit nader specificeren? Geeft deze eventuele informatie u aanleiding om uw eerdere rapportage te herzien?
b. In het Pro Justitia rapport hebben de deskundigen, onder meer op basis van uw rapport van 18 november 2020, geconcludeerd:
Betrokkene ervoer mogelijk meer onrust of agitatie, maar ook dit zou op zichzelf niet hoeven leiden tot een ernstig delict als het ten laste gelegde.
Kunt u (dan wel: in hoeverre kunt u), met de informatie die u nu in het dossier heeft kunnen lezen, de conclusie van de deskundigen op dit punt ondersteunen?

6..Beslissing

De rechtbank:
-
heropenthet onderzoek ter terechtzitting;
-
verwijst de zaak terug naar de rechter-commissarisbelast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde deskundige prof. dr. [naam prof. dr.] te horen, vervolgens deze resultaten voor te leggen aan de psychiater en de psycholoog die het Triple onderzoek hebben opgesteld en voorts om de onderzoekshandelingen te verrichten die door de rechter-commissaris noodzakelijk worden geacht in het kader van het verkrijgen van inzicht in het gebruik van methylfenidaat bij deze verdachte en de mogelijke consequenties voor de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte;
- stelt de verdediging en het Openbaar Ministerie in de gelegenheid om
binnen twee weken na hedeneventuele aanvullende vragen aan Prof. [naam prof. dr.] bij de rechtercommissaris in te dienen.
-
schorst het onderzoekin het belang daarvan voor onbepaalde tijd, waarbij de termijn van de schorsing op maximaal drie maanden wordt gesteld;
-
beveelt de oproepingten nadere terechtzitting van:
 de verdachte, met verstrekking van een afschrift van die oproeping aan zijn raadsvrouw mr. M. Schmit;
 de nabestaanden van het slachtoffer, met verstrekking van een afschrift van de oproeping aan de raadslieden mr. F.J.M. Hamers en mr. S. Kara.
Dit tussenvonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. D.F. Smulders en H.M. Dunsbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 april 2021.
De oudste rechter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 november 2019 te Dordrecht opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer] met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de borstkas, in ieder geval in het (boven)1ichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 november 2019 te Dordrecht opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [naam slachtoffer] met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de borstkas, in ieder geval in het (boven)lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde die [naam slachtoffer] is overleden.

Voetnoten

1.HR 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3226; HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775.