Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[handelsnaam],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de totstandkoming van een huurovereenkomst en de betaling van huurachterstanden. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.J. Schapendonk, vorderde betaling van huurachterstanden en ontbinding van de huurovereenkomst. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.M. van der Zwan, betwistte de totstandkoming van de huurovereenkomst en stelde dat hij nooit de beschikking over het gehuurde had gekregen.
De kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk een bindende huurovereenkomst tot stand was gekomen met de ondertekening van het huurvoorstel op 11 februari 2019. De rechter concludeerde dat de gedaagde niet had voldaan aan de voorwaarden voor het ter beschikking stellen van de bedrijfsruimte, waardoor de verhuurder niet in gebreke was gebleven. De gedaagde werd verweten dat hij niet tijdig had gereageerd op de voorwaarden en dat hij geen voorbehoud had gemaakt met betrekking tot het verkrijgen van financiering.
De rechter ontbond de huurovereenkomst en veroordeelde de gedaagde tot betaling van de achterstallige huur, boetes en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde contractueel verplicht was om de volledige betalingsverplichting na te komen, ook al had hij de beschikking over het gehuurde niet gekregen. De vordering van de eiseres werd grotendeels toegewezen, met inachtneming van de proceskosten.