ECLI:NL:RBROT:2021:3302

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
8682165 \ CV EXPL 20-26737
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een koopovereenkomst door een consument na aankoop op straat

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een consument, aangeduid als [eiser], en een handelaar, aangeduid als [gedaagde]. De consument had op 2 maart 2020 gereedschap en toebehoren gekocht van de handelaar, die handelde onder een handelsnaam. De koop vond plaats in de nabijheid van de woning van de consument. De consument heeft na de aankoop aangegeven spijt te hebben en de koop ongedaan te willen maken, waarbij hij zich beroept op zijn recht op bedenktijd volgens artikel 6:230o BW. De consument heeft de koop ontbonden door middel van een aangetekende brief, waarin hij verzocht om terugbetaling van het betaalde bedrag van € 8.450,00.

De handelaar heeft echter geweigerd de koop ongedaan te maken, wat heeft geleid tot een rechtszaak. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de consument handelde in de hoedanigheid van consument en niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dit was van belang voor de toepassing van de consumentenbeschermingsregels. De rechter oordeelde dat de consument zijn ontbindingsrecht binnen de bedenktijd had ingeroepen en dat de koopovereenkomst rechtsgeldig was ontbonden. De handelaar werd veroordeeld tot terugbetaling van het betaalde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en werd ook veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van consumentenrechten bij aankopen die buiten een verkoopruimte plaatsvinden, en bevestigt dat consumenten het recht hebben om een overeenkomst te ontbinden binnen de gestelde termijn, mits zij dit op de juiste wijze doen. De rechter heeft de vordering van de consument toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, die niet voldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8682165 \ CV EXPL 20-26737
uitspraak: 5 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] , gemeente [gemeente 1] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 23 juli 2020,
gemachtigde: mr. J. Bletterman (Stichting Achmea Rechtsbijstand) te Assen,
rolgemachtigde: AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders te Assen,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n.
[handelsnaam],
wonende te [woonplaats gedaagde] , gemeente [gemeente 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het exploot van dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek met producties;
  • de akte uitlaten producties zijdens [eiser] .
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1.
[eiser] is vennoot in de vennootschap onder firma “ [naam V.O.F.] ” (hierna: de V.O.F.).
2.2.
Op 2 maart 2020 heeft [eiser] divers gereedschap en toebehoren gekocht van [gedaagde] , h.o.d.n. [naam bedrijf] . De koop is gesloten in en in de nabijheid van de woning van [eiser] aan het adres [adres eiser] te [woonplaats eiser] .
2.3.
[eiser] heeft op 2 maart 2020 ter plaatse aan [gedaagde] eerst € 450,00 contant betaald, vervolgens via Internetbankieren € 7.000,00 van de bankrekening van de V.O.F. naar [gedaagde] overgemaakt en tenslotte nog € 1.000,00 contant betaald.
2.4.
[eiser] heeft op 2 maart 2020 telefonisch aan [gedaagde] medegedeeld dat hij spijt had en de koop ongedaan wilde maken. [gedaagde] was daartoe niet bereid.
2.5.
Op 4 maart 2020 heeft [eiser] een aangetekende brief verzonden aan [gedaagde] . In die brief heeft hij, voor zover nu relevant, het volgende geschreven:
“(…)
Als consument heb ik recht op veertien dagen bedenktijd als ik een overeenkomst sluit vanaf vijftig euro via huis-aan-huis verkoop. (…)
Ik heb me bedacht. Daarom wil ik gebruik maken van mijn bedenktijd en de overeenkomst ongedaan maken. Omdat ik de overeenkomst ongedaan maak binnen de bedenktijd, heb ik recht op terugbetaling van mijn geld. Ik vraag u vriendelijk om mijn betaling van € 8.450, binnen veertien dagen terug te storten op het onderstaande bank nummer.
U kunt de spullen na terug betaling van € 8.450,00 zo spoedig mogelijk terug halen na telefonische afspraak.
(…)”
2.6.
Op 14 april 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] aangeschreven en hem dringend verzocht binnen twee weken € 8.450,00 terug te betalen.
2.7.
[gedaagde] heeft op 24 april 2020 telefonisch aan de gemachtigde van [eiser] laten weten dat hij niet bereid is de koop ongedaan te maken.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] heeft gevorderd bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst op 4 maart 2020 rechtsgeldig is ontbonden, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 8.450,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2020 tot aan de dag van volledige betaling en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2.
Hetgeen Van Grimberg naast de vaststaande feiten ten grondslag heeft gelegd aan zijn vordering kan als volgt worden samengevat.
[eiser] heeft de koop met [gedaagde] gesloten in de hoedanigheid van consument zoals bedoeld in artikel 6:230g BW. [eiser] is weliswaar vennoot in de V.O.F., maar uit de omstandigheden blijkt dat [eiser] op het moment van de koop niet in de uitoefening van die onderneming handelde. [eiser] heeft bij aangetekende brief van 4 maart 2020 de koop ontbonden door een beroep te doen op de bedenktijdtermijn van artikel 6:230o BW. Door de ontbinding van de koop is [gedaagde] gehouden de koopsom ten bedrage van € 8.450,00 terugbetalen. [eiser] is gehouden de spullen terug te geven aan [gedaagde] . Hij heeft daarom in de brief van 4 maart 2020 aan [gedaagde] de mogelijkheid geboden de spullen op telefonische afspraak op te komen halen.
3.3.
[gedaagde] heeft betwist dat [eiser] de koop is aangegaan in de hoedanigheid van consument. Volgens [gedaagde] blijkt uit alle omstandigheden ten tijde van de koop dat [eiser] handelde in de uitoefening van beroep of bedrijf. Daarom kan hij geen beroep doen op de bedenktijdtermijn van artikel 6:230o BW. De koop is niet ontbonden. De vordering van [eiser] moet daarom worden afgewezen.
3.4.
Op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd wordt, voor zover relevant, uitgebreid teruggekomen onder de beoordeling.

4..De beoordeling

[eiser] consument?
4.1.
Als onbetwist staat vast dat [gedaagde] bij de koop handelde in de uitoefening van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit. Hij kwalificeert dan ook als handelaar in de zin van artikel 6:230g lid 1 aanhef en onder b BW. Daarnaast staat vast dat de koop buiten een verkoopruimte heeft plaatsgevonden. Op een dergelijke koop zijn artikelen 6:230g tot en met 6:230z BW van toepassing, mits [eiser] handelde in de hoedanigheid van consument. De vraag is dan ook of [eiser] de koop met [gedaagde] heeft gesloten in de hoedanigheid van consument in de zin van artikel 6:230g BW.
4.2.
In artikel 6:230g lid 1 aanhef en onder a BW is bepaald dat onder het begrip consument wordt verstaan: iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen. Bij de beoordeling of een natuurlijk persoon handelde als consument moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken, met name de aard van het goed of de dienst waarop de betrokken overeenkomst betrekking heeft, waaruit kan blijken met welk doel het goed is gekocht of die dienst is ontvangen (HvJ EU 3 september 2015, ECLI:EU:C:2015:538 (
Costea)). De hiervoor aangehaalde Europese rechtspraak heeft betrekking op de uitleg van het begrip consument in de zin van Richtlijn 93/13/EEG, terwijl de onderhavige casus verband houdt met Richtlijn 2011/83/EU. Het begrip consument in de verschillende Europese richtlijnen moet echter volgens vaste Europese rechtspraak op homogene wijze worden uitgelegd (HvJ EU 4 oktober 2018, ECLI:EU:C:2018:808 (
Kamenova)). In het onderhavige geval is voornoemde beoordelingskader daarom van overeenkomstige toepassing.
4.3.
Als onbetwist staat vast dat [gedaagde] [eiser] op 2 maart 2020 al rijdende op straat heeft aangesproken, gereedschap te koop heeft aangeboden en dat beide partijen vervolgens naar de woning van [eiser] zijn gereden, alwaar [gedaagde] spullen uit zijn bestelbus heeft geladen. Hoewel [gedaagde] heeft gesteld dat hij al op dat moment een duidelijk beeld had van [eiser] als een handelaar die in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, heeft [gedaagde] niet toegelicht op basis van welke omstandigheden of welke uitlatingen van [eiser] hij reeds dat beeld van [eiser] heeft gevormd.
4.4.
[eiser] heeft gesteld dat hetgeen hij feitelijk van [gedaagde] heeft gekocht, afwijkt van hetgeen op de orderbon is beschreven. Op de orderbon staat beschreven: 1 hogedruk reiniger, 2 gereedschapskarren, 5 gereedschapskisten, 5 generatoren, 2 boormachines, 1 slijpmachine. [eiser] heeft gesteld dat hij feitelijk 5 Powertech stroomaggregaten, 2 Powertech (ketting)zagen, 1 Kärcher waterstofzuiger, 1 F Tools gereedschapskar, 4 Kraftmax gereedschapskoffers, 1 Kraftmax accuboormachine en 1 Huahe hogedrukreiniger van [gedaagde] heeft gekocht. [gedaagde] heeft dit niet betwist. In rechte wordt daarom van de juistheid van de stelling van [eiser] uitgegaan.
4.5.
Vaststaat dat de orderbon is gesteld op de achternaam van [eiser] en niet op naam van de V.O.F. In tegenstelling tot hetgeen [gedaagde] heeft gesteld, kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan de omstandigheid dat de achternaam van [eiser] achter het voorgedrukte woord “bedrijfsnaam” op de orderbon van [gedaagde] is geschreven. De door [gedaagde] – voor het eerst bij conclusie van dupliek – overgelegde factuur is weliswaar gesteld op naam van “ [naam V.O.F.] ”, maar die factuur is blijkens de kop van de factuur afkomstig van “ [naam stoffeerderij] ”. Het is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onduidelijk wat de rol van “ [naam stoffeerderij] ” in het onderhavige geschil is. Op de factuur wordt bovendien een totaalprijs van € 7.000,00 vermeld voor de op de orderbon vermelde spullen, terwijl de koopprijs € 8.450,00 bedraagt.
4.6.
Dat [eiser] de spullen gedeeltelijk heeft betaald via de bankrekening van de V.O.F. kan een aanwijzing zijn dat hij niet in de hoedanigheid van consument handelde, maar [eiser] heeft toegelicht dat hij de door [gedaagde] verzochte betaling van € 7.000,00 – een aanzienlijk bedrag – niet vanaf zijn privérekening kon betalen en dat hij dat bedrag daarom vanaf de bankrekening van de V.O.F. heeft betaald. Daarnaast is juist dat de wet toestaat dat een ander dan de schuldenaar de schuld aan de schuldeiser betaalt.
4.7.
[eiser] heeft genoegzaam onderbouwd dat de gekochte spullen “licht” (consumenten)gereedschap betreft dat niet bruikbaar is voor de “zware” werkzaamheden van de V.O.F., te weten funderingstechnieken, grondwerkzaamheden, sloopwerken en bestratingen. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat de V.O.F. ook “lichte” werkzaamheden verricht waarvoor zij de spullen goed kan gebruiken, maar dat de V.O.F. dergelijke “lichte” werkzaamheden verricht is door [eiser] weersproken en blijkt niet uit de door [gedaagde] overgelegde stukken. Die stukken betreffen slechts werkomschrijvingen van werkzaamheden van andere ondernemingen, die [gedaagde] ter illustratie heeft overgelegd.
4.8.
Gelet op alle omstandigheden van het geval en met name de aard van de gekochte spullen, is voldoende onderbouwd dat [eiser] op 2 maart 2020 handelde in de hoedanigheid van consument als bedoeld in artikel 6:230g BW. Dat brengt mee dat artikelen 6:230g BW tot en met 6:230z BW van toepassing zijn op de koop.
Ontbinding van de koop
4.9.
In artikel 6:230o lid 1 BW is bepaald dat de consument een consumentenkoop die buiten de verkoopruimte is gesloten zonder opgave van redenen kan ontbinden binnen veertien dagen na ontvangst van de spullen. De ontbinding is vormvrij. Het inroepen van het ontbindingsrecht heeft beëindiging van de koop tot gevolg.
4.10.
[eiser] heeft gesteld dat hij de koop heeft ontbonden door middel van de brief van 4 maart 2020. [gedaagde] heeft niet betwist dat de brief op 4 maart 2020 aan hem is verzonden en evenmin dat hij die brief heeft ontvangen. Daarmee staat vast dat [eiser] zijn ontbindingsrecht binnen de bedenktijdtermijn heeft ingeroepen. De koop is daardoor op 4 maart 2020 beëindigd. [gedaagde] is op grond van artikel 6:230r BW gehouden de koopprijs onverwijld maar uiterlijk binnen veertien dagen na ontvangst van de ontbindingsverklaring terug te betalen aan [eiser] . [eiser] is op grond van artikel 6:230s BW gehouden de spullen binnen veertien dagen na het uitbrengen van de ontbindingsverklaring aan [gedaagde] terug te sturen.
4.11.
Aangezien de koop is ontbonden op 4 maart 2020, zullen de gevorderde verklaring voor recht en de vordering ter zake betaling van € 8.450,00 worden toegewezen.
Rente
4.12.
De gevorderde rente over € 8.450,00 is als onbetwist en op de wet gegrond toewijsbaar. De rente zal worden toegewezen op de wijze zoals onder de beslissing vermeld.
Buitengerechtelijk kosten
4.13.
[eiser] heeft aanspraak gemaakt op vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Hij heeft dit onderdeel van zijn vordering echter op geen enkele wijze onderbouwd. Dit onderdeel van zijn vordering zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.14.
[gedaagde] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, bestaande uit verschotten en gemachtigdensalaris. De verschotten zijn vastgesteld op € 110,67 aan explootkosten en € 236,00 aan griffierecht. Het salaris voor de gemachtigde van [eiser] wordt begroot op € 622,00 (twee punten à € 311,00).

5..De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst op 4 maart 2020 rechtsgeldig is ontbonden;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 8.450,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 28 april 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 346,67 aan verschotten en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34286