ECLI:NL:RBROT:2021:3243

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
ROT 20/4049
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand huurdoorbetaling tijdens detentie na huuropzegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor huurdoorbetaling tijdens zijn detentie, die op 20 april 2020 door verweerder was afgewezen. De eiser, die sinds 28 december 2019 in detentie zat, had zijn huur op 7 april 2019 opgezegd, wat verweerder als reden aanvoerde voor de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de eiser geen recht heeft op bijstand op grond van artikel 13, eerste lid, van de Participatiewet, omdat hij rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Verweerder heeft echter beleid dat onder bepaalde voorwaarden bijzondere bijstand kan verlenen voor huurdoorbetaling tijdens detentie, zoals vastgelegd in artikel 4.13 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat de eiser geen huurder meer was op het moment van de aanvraag, en dat de reden voor de huuropzegging niet voldoende is aangetoond.

De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4049

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. L.A.E. Timmer,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde.

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor huurdoorbetaling tijdens detentie op grond van de Participatiewet (Pw), afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Hierbij sluit de rechtbank het onderzoek.

Overwegingen

1. Eiser huurde een woning aan de [adres] van Woonstad Rotterdam. De huur bedroeg € 613,14 per maand. Eiser zit sinds 28 december 2019 in detentie. De einddatum van de detentieperiode is onbekend. Tot 12 augustus 2019 ontving eiser een bijstandsuitkering. Op 5 februari 2020 is namens eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor het doorbetalen van de huur van zijn woning. De huur van de woning is op 7 april 2019 opgezegd en na een maand opzegtermijn geëindigd op 7 mei 2019.
2. Verweerder stelt dat er geen noodzaak was tot het verstrekken van bijzondere bijstand. De huur was inmiddels opgezegd en er is geen sprake meer van het aanhouden van de woning, met als doel naar deze woning terug te keren na detentie. De omstandigheid dat in artikel 4.13 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (de Beleidsregels) niet is vereist dat de huur tijdens behandeling van de aanvraag niet mag worden opgezegd, doet volgens verweerder niet af aan het doel van dit artikel.
3. Eiser voert als beroepsgrond aan dat hem tot 7 mei 2020 bijzondere bijstand had moeten worden toegekend en licht dat als volgt toe.
3.1.
Eiser moest, naar zijn zeggen, de huurovereenkomst opzeggen omdat de aanvraag, door een interne fout, te laat in behandeling is genomen door verweerder. Het is onredelijk dat onder deze omstandigheden de huuropzegging aan hem wordt tegengeworpen. Ten onrechte wordt als reden voor de huuropzegging gesteld dat eiser naar verwachting voor een langere tijd in detentie zou blijven zitten. Eiser wijst in dat verband erop dat hij destijds voldeed aan alle voorwaarden, genoemd in artikel 4.13, eerste lid a tot en met d van de Beleidsregels.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht bijzondere bijstand heeft geweigerd en licht dat als volgt toe.
3.2.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw bepaalt dat degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, geen recht heeft op bijstand. Verweerder voert het beleid dat, in afwijking van dat artikel onder bepaalde voorwaarden toch bijzondere bijstand wordt verleend voor de doorbetaling van huur tijdens detentie. Dit beleid is neergelegd in artikel 4.13 van de Beleidsregels en kan worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4251) moet de rechter zulk beleid terughoudend toetsen. Met name wordt dan gekeken of het op consistente wijze is toegepast.
3.3.
De afwijzing heeft als reden dat eiser de huur begin april 2019 heeft opgezegd. Daardoor was eiser niet langer huurder van een woning en het is alleen de huurder van een woning die op grond van artikel 4.13 van de Beleidsregels bijstand kan krijgen. Eiser vindt dat daarmee wordt voorbijgegaan aan de reden van opzegging, namelijk dat de behandeling van zijn aanvraag te lang duurde. Dat vat de rechtbank op als een beroep op artikel 3:4 jo 4:84 van de Awb. Dat beroep slaagt niet, reeds omdat eiser wel stelt, maar niet heeft aangetoond, wat de reden voor opzegging is geweest.
4. Het beroep is ongegrond
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Sahin griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 6 april 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.