ECLI:NL:RBROT:2021:3243
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering bijzondere bijstand huurdoorbetaling tijdens detentie na huuropzegging
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor huurdoorbetaling tijdens zijn detentie, die op 20 april 2020 door verweerder was afgewezen. De eiser, die sinds 28 december 2019 in detentie zat, had zijn huur op 7 april 2019 opgezegd, wat verweerder als reden aanvoerde voor de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.
De rechtbank overweegt dat de eiser geen recht heeft op bijstand op grond van artikel 13, eerste lid, van de Participatiewet, omdat hij rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Verweerder heeft echter beleid dat onder bepaalde voorwaarden bijzondere bijstand kan verlenen voor huurdoorbetaling tijdens detentie, zoals vastgelegd in artikel 4.13 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat de eiser geen huurder meer was op het moment van de aanvraag, en dat de reden voor de huuropzegging niet voldoende is aangetoond.
De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.