ECLI:NL:RBROT:2021:3160

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
10/314537-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en bedreiging van politieagenten met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 25 maart 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 12 december 2020 in Schiedam een poging tot zware mishandeling en bedreiging heeft gepleegd tegen twee politieagenten. De verdachte, die ten tijde van de zitting preventief gedetineerd was in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische problemen, waaronder een autistische stoornis en een dysthyme stoornis. De rechtbank volgde de eis van de officier van justitie om de verdachte te veroordelen voor poging tot zware mishandeling en bedreiging, en wees de vorderingen van de benadeelde partijen toe, die immateriële schadevergoeding eisten. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder ambulante behandeling en een drugsverbod, om de kans op recidive te verkleinen. De uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid van hulpverleners en de noodzaak van adequate behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/314537-20
Datum uitspraak: 25 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught,
raadsman mr. R. Zantman, advocaat te Krimpen aan den IJssel.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair impliciet primair (poging doodslag) ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair impliciet subsidiair (poging tot zware mishandeling) en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 47 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1 primair en feit 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verklaring van verbalisant [naam agent 1] kan niet worden gebruikt voor het bewijs, omdat zij achter verbalisant [naam agent 2] stond en hierdoor niet veel kon zien. Het zicht van verbalisant [naam agent 3] werd belemmerd door de twee agenten voor zich. Hij kon daardoor niet zien dat er een mes was en ook zijn verklaring is om die reden niet bruikbaar voor het bewijs. De verdachte had bovendien niet de intentie om met een mes te steken. Hij had het mes in zijn hand omdat hij twijfelde of er daadwerkelijk agenten voor zijn deur stonden. Er is daarom onvoldoende bewijs voor de ten laste gelegde feiten, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
Er is geen reden om te twijfelen aan de observaties van de verbalisanten. Op basis van hun verklaringen kan bewezen worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [naam agent 2] en aan bedreiging van [naam agent 1].
4.1.3.
Beoordeling
Op 12 december 2020 kwam bij de politie een melding binnen dat een man, de verdachte in deze strafzaak, van plan was zichzelf van het leven te beroven. Hierop zijn de agenten [naam agent 2] en [naam agent 1] naar de woning van de verdachte gegaan. Omdat het niet lukte om contact te krijgen met de verdachte, is besloten de deur van de woning te forceren. [naam agent 2] betrad vervolgens als eerste de woning, waarop [naam agent 1] direct volgde.
[naam agent 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat de verdachte direct na binnentreden vanuit de woonkamer de hal insprong waarin hij en [naam agent 1] zich op dat moment bevonden. De verdachte maakte met een mes een stekende beweging richting zijn buik. Het mes was op 1 à 2 centimeter van hem geweest. [naam agent 1] heeft verklaard dat zij na binnentreden de verdachte direct op hen zag aflopen en dat zij [naam agent 2] hoorde roepen: “Hij heeft een mes. Hij heeft een mes.” Zij schatte de afstand tussen de verdachte en [naam agent 2] en haarzelf op maximaal 1 meter en zij kon geen kant op. Verbalisant [naam agent 3] was in de portiek aanwezig en heeft verklaard dat de verdachte na het openen van de deur op [naam agent 2] en [naam agent 1] kwam afrennen. De verdachte had in zijn rechterhand een groot zwart keukenmes en maakte een stekende beweging richting [naam agent 2]. De afstand was minder dan een meter.
Betrouwbaarheidsverweer
Anders dan de verdediging, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van de verbalisanten. Vooropgesteld kan worden dat de wetgever een bijzondere bewijskracht heeft toegekend aan een door een opsporingsambtenaar opgesteld proces-verbaal en daarmee een bijzonder vertrouwen heeft gesteld in de betrouwbaarheid daarvan. [1] Dat is niet anders voor feiten die tegen een opsporingsambtenaar zelf zijn gepleegd (vgl. HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1799, rov. 2.3.1). Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de verbalisanten alle drie gedetailleerd en in lijn met elkaar verklaren over wat zich in de woning van verdachte heeft afgespeeld, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Het betrouwbaarheidsverweer wordt dan ook verworpen. De rechtbank zal bij de beoordeling van de feiten uitgaan van de verklaringen van de verbalisanten.
Feit 1 primair (poging doodslag dan wel toebrengen zwaar lichamelijk letsel [naam agent 2])
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door zijn gedrag niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood van [naam agent 2] zal intreden. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 1 primair impliciet primair ten laste gelegde poging doodslag.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam agent 2]. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte met een mes van 20 centimeter op [naam agent 2] is afgerend en een snelle stekende beweging richting zijn buik heeft gemaakt. [naam agent 2] had op dat moment weinig ruimte om te bewegen met de verdachte voor hem en zijn collega [naam agent 1] direct achter hem. Gelet hierop heeft de verdachte een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. De gedragingen van de verdachte zijn bovendien zozeer gericht op een bepaald gevolg (het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel) dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van het tegendeel is niet gebleken.
Feit 2 (bedreiging [naam agent 1])
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De verdachte is plotseling met een mes op [naam agent 2] en [naam agent 1] afgerend. [naam agent 2] heeft geroepen dat de verdachte een mes in zijn handen had, waardoor [naam agent 1] op de hoogte is gekomen van de bedreiging. [naam agent 1] bevond zich op dat moment direct achter [naam agent 2] en zij verklaarde dat zij bang was dat de verdachte hen iets aan wilde doen. Gelet op deze feiten en omstandigheden en in aanmerking genomen dat de ruimte in de hal van de woning en bij de voordeur heel klein was, kon bij de aangeefster de redelijke vrees ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Gelet op de gedragingen van de verdachte – het met een mes plotseling afrennen op de agenten – was zijn opzet ook hierop gericht.
4.1.4.
Conclusie
De onder 1 primair impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Feit 1 primair
hij op 12 december 2020 te Schiedam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam agent 2], werkzaam bij de politie Eenheid Rotterdam,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes op die [naam agent 2] is afgerend en stekende bewegingen heeft gemaakt naar het lichaam van die [naam agent 2],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op 12 december 2020 te Schiedam
[naam agent 1]. werkzaam bij de politie Eenheid Rotterdam,
heeft bedreigd met zware mishandeling,
door met een mes op die [naam agent 1] af te komen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1 primair:
poging zware mishandeling;
feit 2:
bedreiging met zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een agent en het bedreigen van een andere agent met een mes. De agenten waren naar de woning van de verdachte gekomen in verband met een melding van een mogelijke zelfdoding. Dat de agenten als gevolg van het bieden van hulp aan nota bene de verdachte geconfronteerd werden met deze feiten, rekent de rechtbank de verdachte aan. Het is immers van groot belang dat hulpverleners, waaronder politieagenten, hun werk veilig kunnen doen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
22 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclasseringsrapport
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 maart 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De rapporterend psycholoog heeft laten weten dat er sprake is van een autistische en dysthyme stoornis en dat er sprake was van zeer zwak functioneren bij een ontregelde en paniekerige man. Dit wordt als de belangrijkste risicofactor en criminogene factor gezien. Verdachte had, door zijn problematiek, het contact met zijn omgeving verloren, waardoor hij steeds meer in een isolement terecht is gekomen. Het gebruik van cannabis wordt daarnaast als een belangrijke risicofactor gezien, maar een rechtstreeks verband tussen dit gebruik en de verdenkingen kan niet worden gelegd. Als dat verband er wel blijkt te zijn, dan moet ook dit gezien worden als criminogene factor. Daarnaast zijn er problemen op de praktische leefgebieden financiën en dagbesteding, maar die zijn niet delictgerelateerd. Het huidige verblijf in de penitentiaire inrichting kan gezien worden als een soort 'harde reset' die ervoor heeft gezorgd dat verdachte inmiddels wat beter functioneert en andere gedachten heeft. Dit maakt dat hij wellicht meer ontvankelijk is voor hulpverlening en dat is enigszins beschermend.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd:
  • Meldplicht bij reclassering
  • Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
  • Drugsverbod
  • Andere voorwaarden het gedrag betreffende ten aanzien van een zinvolle dagbesteding en het melden aan zijn toezichthouder als het niet goed met hem gaat.
Psychiatrisch onderzoek
Psychiater [naam 1], heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 februari 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er was ten tijde van het ten laste gelegde bij de verdachte sprake van een autisme spectrum stoornis (niveau 2) en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. De verdachte heeft door zijn autisme spectrum stoornis problemen in de sociale communicatie en interactie. Hij kan bij onverwachte situaties en stress zo angstig worden dat hij zich geen raad meer weet en ongepast en agressief reageert. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, wordt geadviseerd om dit in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte vanwege de duidelijke relatie met de autisme spectrum stoornis van verdachte. Uit de klinische inschatting en de HKT-30 blijkt dat verdachte een matig hoog risico heeft op recidive. Geadviseerd wordt om de verdachte als voorwaarde bij een voorwaardelijk straf(deel) een ambulante behandeling bij een FACT team op te leggen met expertise op het gebied van autistische stoornis.
Psychologisch onderzoek
Psycholoog [naam 2] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 9 maart 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte wordt een psychische stoornis vastgesteld in de vorm van een
autismespectrumstoornis. Daarmee samenhangend is er tevens sprake van een persisterende depressieve stoornis (dysthymie). Tot slot is er sprake van een stoornis in cannabisgebruik, in vroege remissie. Ten tijde van het ten laste gelegde was door de aanwezige autismespectrumstoornis met samenhangende stemmingsstoornis de verdachte onderhevig aan chaotisch denken en heftige emoties die hij juist minder goed kan controleren en reguleren, alsmede beperkt in flexibel mentaal schakelen en adequaat probleemoplossend handelen. De doorwerking hiervan op het ten laste gelegde gedrag was onvermijdelijk, sturend en beperkend in mogelijkheden en keuzes.
De verdachte was op de dag van het ten laste gelegde cognitief en emotioneel overprikkeld en ontregeld ten gevolge van zijn autisme met samenhangende depressieve stemming. Hij was wanhopig en zag suïcide als enige uitweg. Nadat de door de ouders gealarmeerde politie aan zijn deur kwam, kon hij door zijn stoornis niet goed de situatie inschatten en beredeneren, en raakte hij verder overprikkeld, wantrouwend en paniekerig. Door een gebrekkig flexibel probleemoplossend denkvermogen vermeed hij de situatie door niet open te doen en pakte hij een keukenmes om zich veiliger te voelen. Toen de politie de deur inramde, schrok verdachte en wilde hij de agenten zijn woning uittrappen. Hij nam daartoe een aanloop en zwaaide daarbij naar eigen zeggen zonder intentie te steken, met het keukenmes. Door de aanwezige gebreken was hij onvoldoende in staat om op dat moment
adequaat te reageren op de ontstane situatie. Daarom wordt geadviseerd het ten laste gelegde in sterk verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op daadwerkelijk gewelddadig gedrag wordt als laag tot matig ingeschat. Aanbevolen wordt een verplichte ambulante, outreachende behandeling en (woon)begeleiding door een reguliere of forensische GGZ-instelling met evidente autisme expertise. Bijvoorbeeld door een FACT-team met autisme expertise. Van cruciaal belang is dat de bejegening autismevriendelijk is (aan autisme aangepaste communicatie en inhoud; relevantie en logica van adviezen en oefeningen moeten duidelijk zijn). Met als inhoud psycho-educatie autisme, probleemoplossend vermogen en stressregulatie versterken (onder andere overprikkeling voorkomen, signaleringsplan, coping bijbrengen), stemming en zelfgevoel verbeteren, helpen met structuur creëren en praktische zaken regelen (huishouden, werk, financiën, sociaal) waarmee ook begeleiding in het wonen, slaap-waak ritme normaliseren en het cannabisgebruik afbouwen. Voorts wordt een psychiatrisch consult geadviseerd om mogelijke medicamenteuze behandeling te beoordelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door dat wat ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De rechtbank merkt daarbij op dat de psychiater adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate en de psycholoog in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Dit verschil vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit het gebruik van verschillende puntenschalen om de mate van toerekening aan te geven (respectievelijk een 3-puntsschaal en een 5-puntsschaal). Nu het gebruik van een 3-puntsschaal (toerekeningsvatbaar - verminderd toerekeningsvatbaar - ontoerekeningsvatbaar) tegenwoordig gebruikelijk is, komt de rechtbank tot het oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Nu sprake is van ernstige feiten die gepleegd zijn tegen agenten, vindt de rechtbank een dergelijke straf niet passend.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam agent 2] ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 600,- aan immateriële schade.
Daarnaast heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [naam agent 1] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 300,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie concludeert dat beide vorderingen kunnen worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen vanwege de bepleite vrijspraak.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen [naam agent 2] en [naam agent 1] door de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op respectievelijk € 600,- en € 300,-, zodat de vorderingen zullen worden toegewezen.
De rechtbank merkt daarbij op dat ten aanzien van beide feiten sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in artikel 106, aanhef en onder b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Deze aantasting is het gevolg van de bewezenverklaarde poging zware mishandeling (ten aanzien van [naam agent 2]) en de bedreiging met zware mishandeling (ten aanzien van [naam agent 1]). Gelet op de gedragingen van de verdachte – het maken van een stekende beweging en het dreigen met een mes – brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelden zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 december 2020.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet aan de benadeelde partij [naam agent 2] een schadevergoeding betalen van
€ 600,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet aan de benadeelde partij [naam agent 1] een schadevergoeding betalen van € 300,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
46 (zesenveertig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich binnen twee dagen bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam en blijft zich hierna melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van GGZ Delfland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert (bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld met een grote kans op risicovolle situaties), laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
de veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
de veroordeelde zal zich inspannen om een zinvolle dagbesteding te krijgen en te houden, bij voorkeur in de vorm van betaald werk en/of opleiding, zolang de reclassering het noodzakelijk acht;
de veroordeelde meldt direct bij zijn toezichthouder als het niet goed met hem gaat en werkt mee aan eventuele interventies die nodig zijn om tot stabiliteit te komen, zolang de reclassering het noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf. Hiertoe is een afzonderlijk bevel op schrift gesteld;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam agent 2], te betalen een bedrag van
€ 600,- (zegge: zeshonderd euro), bestaande uit € 600,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam agent 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam agent 2] te betalen
€ 600,-(hoofdsom,
zegge: zeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 600,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
12 (twaalf) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam agent 2] tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam agent 1], te betalen een bedrag van
€ 300,- (zegge: driehonderd euro), bestaande uit € 300 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam agent 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam agent 1] te betalen
€ 300,-(hoofdsom,
zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 300,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
6 (zes) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam agent 1] tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en E.M. Moerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
primair
hij op of omstreeks 12 december 2020 te Schiedam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam agent 2], werkzaam bij de politie Eenheid Rotterdam,
opzettelijk van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op die [naam agent 2] is afgerend/afgekomen en/of stekende bewegingen heeft gemaakt naar het lichaam van die [naam agent 2],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 december 2020 te Schiedam
[naam agent 2], werkzaam bij de politie Eenheid Rotterdam,
heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op die
[naam agent 2] af te rennen/komen en/of stekende bewegingen te maken naar,
althans in de richting van die Dijksma;
2.
hij op of omstreeks 12 december 2020 te Schiedam
S. [naam agent 1]. werkzaam bij de politie Eenheid Rotterdam,
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op die [naam agent 1] af te komen, althans een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of voor te houden;

Voetnoten

1.Zie art. 344 lid 1, onder 2, van het Wetboek van Strafvordering. Vgl. HR 10 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL8446, rov. 3.5.