ECLI:NL:HR:2004:AL8446

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02388/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bewijswaarde van proces-verbaal door opsporingsambtenaar en het recht van de verdachte om deze te ondervragen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor het laten lopen van zijn hond zonder deze aangelijnd te hebben in de bebouwde kom van Hengelo. De veroordeling was gebaseerd op proces-verbaal opgemaakt door opsporingsambtenaren, die de verdachte belastten met deze overtredingen. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat hij het recht had om de opsporingsambtenaar te ondervragen, aangezien het proces-verbaal als getuigenverklaring moet worden beschouwd volgens artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad overwoog dat de verdachte inderdaad het recht heeft om de opsporingsambtenaar te ondervragen, maar dat hij hiervoor het nodige initiatief moet nemen. De Hoge Raad concludeerde dat het verzoek van de verdachte om de opsporingsambtenaar als getuige te horen niet tijdig was ingediend en dat de motivering van het verzoek onvoldoende was. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal, voldoende waren om de veroordeling te ondersteunen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de aangevoerde middelen tot cassatie kon leiden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en goed gemotiveerde verzoeken van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

10 februari 2004
Strafkamer
nr. 02388/02
PB/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 september 2002, nummer 21/001456-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats] (O).
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Almelo, locatie Enschede, van 4 februari 2002 - de verdachte ter zake van 1. en 2. telkens opleverende "overtreding van het bepaalde bij artikel 2.4.17 aanhef en onder a van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Hengelo (O)" veroordeeld tot tweemaal een boete van telkens veertig euro subsidiair telkens één dag hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. D.V.A. Brouwer en mr. M.J.A. Duker, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In de middelen wordt geklaagd over de motivering van de bewezenverklaring alsmede over de motivering van een beslissing strekkende tot het afwijzen van een verzoek om een getuige op te roepen.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"1. op 15 december 2000 in de gemeente Hengelo (O) als eigenaar of houder van een hond, deze hond heeft laten verblijven of heeft laten lopen binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat deze hond was aangelijnd, immers liep deze hond onaangelijnd op de Breemaarsweg ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Hengelo (O);
2. op 15 februari 2001 in de gemeente Hengelo (O) als eigenaar of houder van een hond, deze hond heeft laten verblijven of heeft laten lopen binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat deze hond was aangelijnd, immers liep deze hond onaangelijnd op de Christiaan Huygenslaan ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Hengelo (O)."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ("kennisgeving van bekeuring"), nummer 151200.1441.00787, op 15 december 2000 op ambtsbelofte opgemaakt door "ambtenaar 787", onder meer inhoudende:
"- dag/maand/jaar: 15.12.00
- tijdstip: 14.41
- verbalisantnummer: 787
- plaats: de voor het openbaar verkeer openstaande weg Breemarsweg te Hengelo, gemeente Hengelo
- als relaas van de verbalisant: Ik, ambtenaar, constateerde dat op genoemde datum, tijdstip en plaats door betrokkene/verdachte de volgende gedraging werd verricht: loslopende hond, art 2.4.17 onder A Apv. Gem. Hengelo.
De betrokkene gaf daarnaar gevraagd, op:
- naam: [verdachte]
- voornamen: [...]
- voorvoegsel: [...]
- geboorteplaats: [...]
- geboortedatum: [...]
- adres: [a-straat 1]
- postcode: [...]
- woonplaats: [...]."
b. een niet-ondertekend maar overigens in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. 15.12.2000.1441.0787, opgemaakt op 23 april 2001 door R. Nijboer, buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, onder meer inhoudende zakelijk weergegeven als relaas van verbalisant:
"Ik, verbalisant zag/constateerde, dat een persoon als eigenaar of houder van een hond, deze heeft laten verblijven of lopen op een weg gelegen binnen de bebouwde kom zonder dat de hond was aangelijnd.
Overtredingsgegevens:
Datum: 15 december 2000
Omstreeks: 14.41 uur
Plaats: Hengelo
Gemeente: Hengelo (0)
Locatie: Breemarsweg, een voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen een als zodanig aangeduide bebouwde kom
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens:
Naam: [verdachte]
Voorvoegsels: [...]
Voorletters: [...]
Voornamen: [...]
Geboorteplaats: [...](O)
Geboortedatum: [...]
Straatnaam: [a-straat 1]
Postcode/Woonplaats: [...]."
c. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ("kennisgeving van bekeuring"), nummer 150201.1003.00787, op 15 februari 2001 op ambtsbelofte opgemaakt door "ambtenaar 787", onder meer inhoudende:
"- dag/maand/jaar: 15.02.01
- tijdstip: 10.03
- verbalisantnummer: 787
- plaats:de voor het openbaar verkeer openstaande weg Christiaan Huygenslaan te Hengelo, gemeente Hengelo
- als relaas van de verbalisant: Ik, ambtenaar, constateerde dat op genoemde datum, tijdstip en plaats door betrokkene/verdachte de volgende gedraging werd verricht: loslopende hond, art 2.4.17 onder A APV. Gemeente Hengelo. De betrokkene gaf daarnaar gevraagd, op:
- naam: [verdachte]
- voornamen: [...]
- voorvoegsel: [...]
- geboorteplaats: [...]
- geboortedatum: [...]
- adres: [a-straat 1]
-postcode: [...]
- woonplaats: [...]."
d. een niet-ondertekend maar overigens in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 15.02.2001.1003.0787, opgemaakt op 23 april 2001 door R. Nijboer, buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, onder meer inhoudende zakelijk weergegeven als relaas van verbalisant:
"Ik, verbalisant zag/constateerde, dat een persoon als eigenaar of houder van een hond, deze heeft laten verblijven of lopen op een weg gelegen binnen de bebouwde kom zonder dat de hond was aangelijnd.
Overtredingsgegevens:
Datum: 15 februari 2001
Omstreeks: 10.03 uur
Plaats: Hengelo
Gemeente: Hengelo (0)
Locatie: Christiaan Huygenslaan, een voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen een als zodanig aangeduide bebouwde kom.
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens:
Naam: [verdachte]
Voorvoegsels: [...]
Voorletters: [...]
Voornamen: [...]
Geboorteplaats: [...](O)
Geboortedatum: [...]
Straatnaam: [a-straat 1]
Postcode/woonplaats: [...]."
3.3. Het eerste middel steunt op de opvatting dat het hiervoor onder 3.2.2 sub a onderscheidenlijk sub c vermelde proces-verbaal moet worden aangemerkt als een in art. 344, derde lid (oud), Sv bedoeld schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt. Het middel faalt op de gronden als weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 tot en met 8.
3.4. Het tweede middel steunt op de opvatting dat een door een opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal als bedoeld in art. 344, eerste lid onder 2°, Sv, voorzover inhoudende diens relaas van door hemzelf waargenomen of ondervonden feiten of omstandigheden, niet bruikbaar is voor het bewijs indien de verdachte in geen enkel stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad die opsporingsambtenaar te (doen) ondervragen tenzij de inhoud ervan in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal.
3.5. Bij de beoordeling van dit middel moet worden vooropgesteld:
a. dat ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term "witnesses/témoins" in art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM, een in een ambtsedig proces-verbaal vervatte mededeling van een opsporingsambtenaar van door hem persoonlijk waargenomen feiten of omstandigheden die de verdachte belasten, in het perspectief van het EVRM dient te worden aangemerkt als een verklaring van een getuige als aldaar bedoeld;
b. dat - gelet op art. 6, eerste lid en derde lid aanhef en onder d, EVRM - de verdachte het recht heeft een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de desbetreffende opsporingsambtenaar als getuige te (doen) ondervragen, zij het dat van hem daartoe het nodige initiatief mag worden verwacht;
c. dat uit art. 344, tweede lid, Sv volgt dat de wetgever een bijzonder vertrouwen heeft gesteld in de betrouwbaarheid van een dergelijk proces-verbaal.
3.6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt als verklaring van de Advocaat-Generaal in dat het schriftelijk verzoek van de verdachte om de verbalisant als getuige te horen niet tijdig is ingekomen. Voorts behelst het, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang als verklaring van de verdachte slechts:
"Ik heb in eerste aanleg al gewezen op de gang van zaken. Ik heb dat ook aangekaart bij de korpsbeheerder. Het is van essentieel belang dat de verbalisant als getuige ter terechtzitting wordt gehoord. Ik heb de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Hengelo (O) niet overtreden."
Het Hof heeft vervolgens beslist dat het het niet noodzakelijk acht de verbalisant als getuige te horen.
3.7. In het licht van hetgeen hiervoor onder 3.5 is overwogen mag van een verdachte die de betrouwbaarheid wenst te toetsen en/of aan te vechten van een in een proces-verbaal van politie opgenomen verklaring van een verbalisant omtrent hetgeen deze zelf heeft waargenomen en ondervonden, worden gevergd niet alleen dat hij tijdig gebruik maakt van de mogelijkheden die de wet hem biedt tot het (doen) ondervragen van de desbetreffende opsporingsambtenaar, maar ook dat hij zijn daartoe strekkend verzoek behoorlijk motiveert. Aan dit laatste is hier niet voldaan. Nu het desbetreffende verzoek ter terechtzitting is gedaan, heeft het Hof bij de beoordeling daarvan de juiste maatstaf toegepast, terwijl zijn oordeel niet onbegrijpelijk is.
3.8. Uit het voorgaande vloeit voort dat de middelen tevergeefs zijn voorgesteld.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 10 februari 2004.