ECLI:NL:HR:2004:AL8446
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de bewijswaarde van proces-verbaal door opsporingsambtenaar en het recht van de verdachte om deze te ondervragen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor het laten lopen van zijn hond zonder deze aangelijnd te hebben in de bebouwde kom van Hengelo. De veroordeling was gebaseerd op proces-verbaal opgemaakt door opsporingsambtenaren, die de verdachte belastten met deze overtredingen. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat hij het recht had om de opsporingsambtenaar te ondervragen, aangezien het proces-verbaal als getuigenverklaring moet worden beschouwd volgens artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad overwoog dat de verdachte inderdaad het recht heeft om de opsporingsambtenaar te ondervragen, maar dat hij hiervoor het nodige initiatief moet nemen. De Hoge Raad concludeerde dat het verzoek van de verdachte om de opsporingsambtenaar als getuige te horen niet tijdig was ingediend en dat de motivering van het verzoek onvoldoende was. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal, voldoende waren om de veroordeling te ondersteunen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de aangevoerde middelen tot cassatie kon leiden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en goed gemotiveerde verzoeken van de verdachte in het strafproces.