Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[naam gedaagde 1],
[naam gedaagde 2],
de gezamenlijke erfgenamen en ineens van [naam gedaagde 3],
[naam gedaagde 4],
[naam gedaagde 5],
[naam gedaagde 6],
1..De procedure
- het vonnis van 26 augustus 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het faxbericht van eiseres met producties 14 tot en met 16;
- de pleitaantekeningen zijdens eiseres;
- de pleitaantekeningen zijdens gedaagden.
2..De vaststaande feiten
3..De verdere beoordeling
ten tijde van het doen van het verzoekdaardoor niet was gebaat. Dat het gerechtshof Leeuwarden in zijn uitspraak van 10 oktober 2007 [4] voor een andere peildatum heeft gekozen, namelijk de ingangsdatum van de wet gerechtelijke vaststelling vaderschap (1 april 1998), maakt niet dat aangesloten moet worden bij de door eiseres gestelde peildatum, namelijk het moment dat gedaagden op de hoogte zijn gesteld of waren van het feit dat erflater mogelijk de vader van [naam 1] was. De Hoge Raad [5] heeft namelijk over de door het gerechtshof gekozen peildatum in cassatie geen oordeel gegeven, omdat hiertegen geen cassatiemiddelen waren ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat de peildatum de datum van de indiening van het verzoek tot vaststelling van het vaderschap is. Dit betekent in deze zaak dat de peildatum 9 februari 2011 is.